Samenvatting (ambtenarenzaken)
Samenvatting
1. Ambtenaren – Beroep – Ontvankelijkheid – Handeling die in loop van procedure bestreden handeling vervangt – Verplichting om precontentieuze procedure te volgen – Uitzondering
(Ambtenarenstatuut, art. 90 en 91)
2. Ambtenaren – Aanwerving – Aanstelling in rang en indeling in salaristrap – Aanstelling in hoogste rang van loopbaan – Beoordelingsvrijheid van tot aanstelling bevoegd gezag – Rechterlijke toetsing – Grenzen – Verplichting, in bepaalde gevallen, om mogelijkheid van dergelijke aanstelling te onderzoeken – Recht op aanstelling in hoogste rang van loopbaan – Geen
(Ambtenarenstatuut, art. 31, lid 2)
3. Ambtenaren – Aanwerving – Aanstelling in rang en indeling in salaristrap – Aanstelling in hoogste rang van loopbaan – Vaststelling van niveau van beroepservaring – Inaanmerkingneming van categorie van eerder vervuld ambt – Bewijs door betrokkene van hoger feitelijk niveau – Toelaatbaarheid
(Ambtenarenstatuut, art. 31, lid 2)
4. Ambtenaren – Aanwerving – Aanstelling in rang en indeling in salaristrap – Aanstelling in hoogste rang van loopbaan – Motiveringsplicht – Omvang
5. Ambtenaren – Zorgplicht van administratie – Omvang – Grenzen
6. Ambtenaren – Niet-contractuele aansprakelijkheid van instellingen – Indeling in salaristrap bij aanwerving onrechtmatig – Latere correctie met terugwerkende kracht – Schade als gevolg van vertraagde betaling van bezoldiging – Toekenning van moratoire interessen
1. Wanneer het bestreden besluit in de loop van het geding wordt vervangen door een besluit met dezelfde inhoud, vormt dit laatste besluit een nieuw gegeven en eist de proceseconomie dat verzoekers hun petitum en middelen mogen aanpassen.
Uit de artikelen 90 en 91 van het Statuut volgt echter dat het beroep gericht tegen een bezwarend besluit dat bestaat in een door het tot aanstelling bevoegde gezag genomen besluit, slechts ontvankelijk is indien de betrokkene zich tevoren tot dit gezag heeft gewend met een klacht, en indien op deze klacht een uitdrukkelijk of stilzwijgend besluit tot afwijzing is genomen, en dat dit eveneens geldt voor een nieuw besluit dat, na heronderzoek, een eerder besluit vervangt.
Wanneer de indiening van het verzoekschrift, dat aanvankelijk de inmiddels vervangen handeling betrof, is voorafgegaan door een klacht die voldoet aan de vereisten van artikel 90, lid 2, van het Statuut en wanneer de thans bestreden handeling, die in de loop van het geding de oorspronkelijke handeling met terugwerkende kracht heeft vervangen, gebaseerd is op dezelfde overwegingen feitelijk en rechtens als de handeling waartegen het verzoekschrift aanvankelijk was gericht, is, mede wat de nieuwe bestreden handeling betreft, voldaan aan de op de ambtenaren rustende verplichting dat zij tegen voor hen bezwarende besluiten een klacht bij het tot aanstelling bevoegd gezag moeten indienen, waarvan artikel 91, lid 2, van het Statuut de ontvankelijkheid van het beroep in rechte afhankelijk stelt.
(cf. punten 50‑52 en 56)
Referentie: Hof 3 maart 1982, Alpha Steel/Commissie, 14/81, Jurispr. blz. 749, punt 8; Hof 17 januari 1989, Vainker/Parlement, 293/87, Jurispr. blz. 23, punt 7; Gerecht 15 september 1998, De Persio/Commissie, T‑23/96, JurAmbt. blz. I‑A‑483 en II‑1413, punt 32; Gerecht 6 juli 2001, Tsarnavas/Commissie, T‑161/00, JurAmbt. blz. I‑A‑155 en II‑721, punt 30
2. Artikel 31, lid 2, van het Statuut biedt de mogelijkheid om af te wijken van het beginsel dat een ambtenaar wordt aangeworven in de aanvangsrang van zijn categorie. Het op artikel 31, lid 2, van het Statuut gebaseerde besluit tot indeling valt, behoudens eventueel in de kennisgeving van de vacature door het tot aanstelling bevoegd gezag gestelde indelingsvoorwaarden, onder de ruime beoordelingsvrijheid van dat gezag. In het kader van de controle die het ter zake uitoefent kan het Gerecht zijn oordeel niet in de plaats stellen van dat van het tot aanstelling bevoegd gezag. Het dient zich te beperken tot het onderzoek, of er geen wezenlijke vormvoorschriften zijn geschonden, of het tot aanstelling bevoegd gezag zijn besluit niet op onjuiste of onvolledige materiële feiten heeft gebaseerd, en of het besluit niet is aangetast door een misbruik van bevoegdheid, een kennelijk onjuiste beoordeling of ontoereikende motivering.
Het tot aanstelling bevoegd gezag moet in bijzondere omstandigheden, zoals uitzonderlijke kwalificaties van een kandidaat, in concreto nagaan of artikel 31, lid 2, van het Statuut eventueel moet worden toegepast. Die verplichting geldt met name wanneer de specifieke behoeften van de dienst de aanwerving van een bijzonder bekwaam persoon vergen of wanneer de aangeworven persoon over uitzonderlijke kwalificaties beschikt en om toepassing van deze bepalingen vraagt. Ook indien nieuw aangeworven ambtenaren aan de voorwaarden voor indeling in de hoogste rang van een loopbaan voldoen, hebben zij evenwel zij geen subjectief recht op een dergelijke indeling.
(cf. punten 60 en 61)
Referentie: Hof 29 juni 1994, Klinke/Hof van Justitie, C‑298/93 P, Jurispr. blz. I‑3009, punt 31; Gerecht 5 oktober 1995, Alexopoulou/Commissie, T‑17/95, JurAmbt. blz. I‑A‑227 en II‑683, punt 21; Gerecht 13 februari 1998, Alexopoulou/Commissie, T‑195/96, JurAmbt. blz. I‑A‑51 en II‑117, punten 38, 39 en 44, bevestigd bij Hof 1 juli 1999, Alexopoulou/Commissie, C‑155/98 P, Jurispr. blz. I‑4069, en de aldaar aangehaalde rechtspraak; Gerecht 11 juli 2002, Wasmeier/Commissie, T‑381/00, JurAmbt. Blz. I‑A‑125 en II‑677, punt 56; Gerecht 17 december 2003, Chawdhry/Commissie, T‑133/02, JurAmbt. blz. I‑A‑329 en II‑1617, punt 44
3. De administratie overschrijdt de grenzen van haar ruime beoordelingsvrijheid op het gebied van de indeling niet wanneer zij het niveau van de vóór de indiensttreding opgedane beroepservaring bepaalt aan de hand van de categorie van het voordien vervulde ambt. Met het oog op zijn indeling bij aanstelling moet aan een ambtenaar echter worden toegestaan, aan te tonen dat het niveau van de taken die hij bij de instelling vervulde hoger was dan het niveau dat overeenkwam met de categorie waartoe hij behoorde.
(cf. punten 93 en 94)
Referentie: Gerecht 11 februari 1999, Carrasco Benítez/EMEA, T‑79/98, JurAmbt. blz. I‑A‑29 en II‑127, punten 45 en 46
4. Aan de verplichting om een besluit tot indeling in rang te motiveren kan worden voldaan in het stadium van het op de klacht genomen besluit en in de motivering kan worden volstaan met de vermelding dat is voldaan aan de wettelijke voorwaarden waarvan het Statuut de regelmatigheid van de indelingsprocedure afhankelijk stelt, daar niet wordt verlangd dat de vergelijkende beoordeling van het tot aanstelling bevoegd gezag bekend wordt gemaakt. De instelling is niet gehouden om de betrokkene gedetailleerde statistische gegevens te verstrekken over de indeling in rang en salaristrap van andere ambtenaren die voor een vergelijkbaar vergelijkend onderzoek zijn geslaagd. Dergelijke gedetailleerde gegevens zijn niet relevant voor het onderzoek van de regelmatigheid van de beoordeling van de kwalificaties van de betrokkene, gelet op de specifieke aard van die beoordeling en het feit dat deze beperkt is tot het individuele geval.
(cf. punten 120, 123 en 124)
Referentie: Gerecht 5 oktober 1995, Alexopoulou/Commissie, reeds aangehaald, punt 27; Gerecht 14 juni 2001, McAuley/Raad, T‑230/99, JurAmbt. blz. I‑A‑127 en II‑583, punt 52, en de aangehaalde rechtspraak; Chawdhry/Commissie, reeds aangehaald, punten 119‑122
5. De zorgplicht van de administratie ten opzichte van haar ambtenaren vormt een weergave van het door het Statuut geschapen evenwicht tussen de wederzijdse rechten en verplichtingen in de betrekkingen tussen het administratief gezag en de ambtenaren. Deze plicht houdt onder meer in dat het gezag bij zijn beslissing over de situatie van een ambtenaar of functionaris alle elementen in aanmerking neemt die zijn besluit kunnen beïnvloeden, en dat het daarbij niet enkel rekening houdt met het belang van de dienst, maar ook met dat van de betrokken ambtenaar. De bescherming van de rechten en de belangen van ambtenaren moet evenwel steeds haar grens vinden in de eerbiediging van de geldende regels.
(cf. punt 133)
Referentie: Gerecht 6 juli 1999, Forvass/Commissie, T‑203/97, JurAmbt. blz. I‑A‑129 en II‑705, punten 53 en 54, en de aangehaalde rechtspraak
6. De ambtenaar wiens indeling in salaristrap aanvankelijk, alvorens bij een besluit met terugwerkende kracht te zijn gecorrigeerd, onrechtmatig was, heeft recht op moratoire interessen over de na die correctie verschuldigde bedragen, vanaf de dag waarop het tot aanstelling bevoegd gezag over alle elementen beschikte om tot een juiste indeling over te gaan.
(cf. punten 153‑155)