Zaak C‑417/02

Commissie van de Europese Gemeenschappen

tegen

Helleense Republiek

„Niet-nakoming – Richtlijn 85/384/EEG – Erkenning van architectendiploma’s – Procedure van inschrijving bij Technische Kamer van Griekenland (Technico Epimelitirio Elladas) – Verplichting tot overlegging van document waaruit blijkt dat betrokken titel onder regeling van onderlinge erkenning valt”

Samenvatting van het arrest

1.        Beroep wegens niet-nakoming – Voorwerp van geschil – Vaststelling tijdens precontentieuze procedure – Zuiver formele aanpassing van grieven na met redenen omkleed advies, wegens wijziging van nationale wettelijke regeling – Toelaatbaarheid

(Art. 226 EG)

2.        Vrij verkeer van personen – Vrijheid van vestiging – Vrij verrichten van diensten – Architecten – Erkenning van diploma’s en titels – Verplichting tot overlegging van document waarin wordt verklaard dat titel voldoet aan betrokken nationale bepalingen – Vertraging bij behandeling door nationale Technische Kamer van inschrijvingsaanvragen van gemeenschapsonderdanen die geen nationaal diploma bezitten – Ontoelaatbaarheid

(Richtlijn 85/384 van de Raad)

1.        In het kader van een beroep wegens niet-nakoming uit hoofde van artikel 226 EG moeten het met redenen omkleed advies van de Commissie en het beroep op dezelfde grieven berusten. Dit vereiste kan evenwel niet zo ver gaan dat er in alle gevallen een volmaakte overeenstemming moet bestaan tussen de nationale bepalingen die in het met redenen omkleed advies worden genoemd, en die welke in het verzoekschrift worden genoemd. Wanneer tussen deze twee fasen van de procedure een wetswijziging heeft plaatsgevonden, is het immers voldoende dat het stelsel dat met de in de precontentieuze procedure gewraakte wetgeving was ingevoerd, in zijn geheel bezien in stand is gelaten door de nieuwe wettelijke maatregelen die de betrokken lidstaat na het uitbrengen van het met redenen omkleed advies heeft vastgesteld, en die in het kader van het beroep in geding worden gebracht.

(cf. punt 17)

2.        Een lidstaat die, enerzijds, bepalingen vaststelt en handhaaft die als een van de voorwaarden voor de verkrijging van toestemming om het beroep van architect uit te oefenen, de overlegging van een door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van oorsprong of herkomst afgegeven certificaat eist waarin wordt verklaard dat de overgelegde diploma’s of andere titels die zijn welke in de betrokken nationale voorschriften worden bedoeld, en, anderzijds, aanvaardt dat de nationale Technische Kamer, waarbij eenieder die het beroep van architect wil uitoefenen, moet zijn ingeschreven, aanzienlijke vertraging heeft bij de behandeling van de dossiers en de inschrijving van gemeenschapsonderdanen die in het bezit zijn van een buitenlands diploma dat op grond van de richtlijn moet worden erkend, komt de verplichtingen niet na die op hem rusten krachtens richtlijn 85/384 inzake de onderlinge erkenning van de diploma’s, certificaten en andere titels op het gebied van de architectuur, tevens houdende maatregelen tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging en vrij verrichten van diensten.

(cf. punt 18 en dictum)




ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)
9 september 2004(1)

„Niet-nakoming – Richtlijn 85/384/EEG – Erkenning van architectendiploma's – Procedure van inschrijving bij Technische Kamer van Griekenland (Technico Epimelitirio Elladas) – Verplichting tot overlegging van document waaruit blijkt dat betrokken titel onder regeling van onderlinge erkenning valt”

In zaak C-417/02,betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 226 EG,ingesteld op19 november 2002,

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door M. Patakia als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verzoekster,

Helleense Republiek, vertegenwoordigd door E. Skandalou als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Eerste kamer),,



samengesteld als volgt: P. Jann, kamerpresident, A. Rosas, S. von Bahr, K. Lenaerts en K. Schiemann (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: J. Kokott,
griffier: L. Hewlett, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 4 maart 2004,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 30 maart 2004,

het navolgende



Arrest



1
De Commissie van de Europese Gemeenschappen verzoekt het Hof vast te stellen dat de Helleense Republiek, door de bepalingen van artikel 3, leden 1, sub c, en 2, van presidentieel decreet nr. 107/1993 van 22 maart 1993 (hierna: „decreet nr. 107/1993”) vast te stellen en te handhaven, en door toe te staan dat de Technico Epimelitirio Elladas (Technische Kamer van Griekenland; hierna: „Technische Kamer”), waarbij eenieder die in Griekenland het beroep van architect wil uitoefenen, moet zijn ingeschreven, systematisch de inschrijving weigert van gemeenschapsonderdanen die in het bezit zijn van een diploma dat niet in Griekenland is afgegeven en dat moet worden erkend op grond van richtlijn 85/384/EEG van de Raad van 10 juni 1985 inzake de onderlinge erkenning van de diploma’s, certificaten en andere titels op het gebied van de architectuur, tevens houdende maatregelen tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging en vrij verrichten van diensten (PB L 223, blz. 15), de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.


Het rechtskader en de precontentieuze procedure

2
De artikelen 2 tot en met 9 van richtlijn 85/384 bevatten algemene regels voor de toegang tot werkzaamheden op het gebied van de architectuur. Teneinde de werking van het stelsel van onderlinge erkenning te vergemakkelijken bepaalt artikel 7, lid 1, van richtlijn 85/384 dat iedere lidstaat zo spoedig mogelijk de andere lidstaten en de Commissie gelijktijdig in kennis stelt van de lijst van diploma’s, certificaten en andere opleidingstitels die op zijn grondgebied worden afgegeven en die voldoen aan de criteria van de artikelen 3 en 4, alsmede van de instellingen of autoriteiten die deze afgeven. Op grond van artikel 7, lid 2, worden deze lijsten, drie maanden nadat zij zijn medegedeeld, door de Commissie ter informatie bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen (hierna: „Publicatieblad”).

3
Artikel 10 van richtlijn 85/384 betreft de erkenning, uit hoofde van verworven rechten, van opleidingstitels die toegang geven tot de werkzaamheden op het gebied van de architectuur. Volgens dit artikel erkent elke lidstaat de in artikel 11 van deze richtijn vermelde diploma’s, certificaten en andere titels die door de overige lidstaten zijn afgegeven aan onderdanen van de lidstaten die op de datum van kennisgeving van deze richtlijn reeds in het bezit zijn van deze kwalificaties of die uiterlijk in de loop van het derde academiejaar volgende op deze kennisgeving zijn begonnen met de opleiding die door het behalen van deze diploma’s, certificaten en andere titels wordt afgesloten, ook al voldoen zij niet aan de minimumeisen van de in hoofdstuk II van deze richtlijn bedoelde diploma’s, certificaten en andere titels, en wel door daaraan, met betrekking tot de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden op het gebied van de architectuur, op zijn grondgebied, hetzelfde rechtsgevolg toe te kennen als aan de door hemzelf afgegeven diploma’s, certificaten en andere titels op het gebied van de architectuur.

4
Artikel 20, lid 1, van richtlijn 85/384 bepaalt dat de procedure inzake de toelating van de begunstigde tot een van de werkzaamheden op het gebied van de architectuur zo spoedig mogelijk en uiterlijk drie maanden nadat het volledige dossier van de betrokkene is ingediend, moet worden voltooid, onverminderd de termijn die kan voortvloeien uit een eventueel beroep dat na deze procedure is ingesteld.

5
In Griekenland is ter implementatie van, onder meer, richtlijn 85/384 decreet nr. 107/1993 1993 vastgesteld.

6
Artikel 3, lid 1, sub c, van decreet nr. 107/1993 stelde als een van de voorwaarden voor de verkrijging van toestemming van de Technische Kamer om het beroep van architect uit te oefenen, de overlegging van een door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van oorsprong of herkomst afgegeven certificaat waarin wordt verklaard dat de overgelegde diploma’s of andere titels die zijn welke in de bepalingen van dit decreet worden bedoeld. Decreet nr. 107/1993 is gewijzigd bij decreet nr. 272/2000 van 17 oktober 2000 (hierna: „decreet nr. 107/1993, zoals gewijzigd”). Artikel 3, lid 1, sub c, van decreet nr. 107/1993, zoals gewijzigd, verlangt thans dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst of oorsprong hetzelfde certificaat afgeven wanneer de titels en de scholen die deze afgeven, niet uitdrukkelijk worden genoemd in de bijlagen van artikel 13 van decreet nr. 107/1993, zoals gewijzigd. Deze bijlagen omvatten alle diploma’s, certificaten en andere titels die voorkomen op de lijst die de Commissie op grond van artikel 7, lid 2, van richtlijn 85/384 heeft bekendgemaakt in het Publicatieblad.

7
Artikel 3, lid 2, van decreet nr. 107/1993 verlangde dat degenen die om inschrijving bij de Technische Kamer vroegen, een officiële vertaling in het Grieks van de in artikel 3, lid 1, sub c, van decreet nr. 107/1993 bedoelde bewijsstukken overlegden. Artikel 3, lid 2, van decreet nr. 107/1993, zoals gewijzigd, voegt daaraan toe dat de bewijsstukken officieel of door de bevoegde autoriteiten van het land van oorsprong of herkomst in het Grieks moeten zijn vertaald.

8
Na onderzoek van de aangemelde teksten en van de diverse klachten over de praktijk van de Technische Kamer, die sinds 1996 systematisch de inschrijving heeft geweigerd van gemeenschapsonderdanen die in het bezit zijn van volgens de bewoordingen van richtlijn 85/384 erkende diploma’s, heeft de Commissie de Griekse regering de onjuiste implementatie en toepassing van richtlijn 85/384 verweten. Na de Helleense Republiek te hebben aangemaand haar opmerkingen te maken, heeft de Commissie overeenkomstig de procedure van artikel 226, eerste alinea, EG op 24 februari 2000 een met redenen omkleed advies uitgebracht, waarin zij deze lidstaat verzocht binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van dit advies de nodige maatregelen te nemen om zijn uit richtlijn 85/384 voortvloeiende verplichtingen na te komen.

9
Na onderzoek van de antwoorden van de Griekse regering heeft de Commissie zich op het standpunt gesteld dat de in het met redenen omkleed advies vastgestelde inbreuk nog steeds voortduurde, en besloten, het onderhavige beroep in te stellen.


Het beroep

10
Ter ondersteuning van haar beroep heeft de Commissie drie grieven aangevoerd. In repliek heeft zij echter besloten, de grief betreffende artikel 3, lid 2, van decreet nr. 107/1993, zoals gewijzigd, te laten vallen.

De eerste grief, betreffende artikel 3, lid 1, sub c, van decreet nr. 107/1993, zoals gewijzigd

Argumenten van partijen

11
Met haar eerste grief verwijt de Commissie de Griekse regering dat zij bij artikel 3, lid 1, sub c, van decreet nr. 107/1993, zoals gewijzigd, een verplichting heeft opgelegd die niet in overeenstemming is met de bepalingen van richtlijn 85/384. Artikel 27 van richtlijn 85/384 bepaalt immers dat een dergelijk certificaat alleen kan worden verlangd in buitengewone gevallen, namelijk in geval van gegronde twijfel. Dit is echter niet het geval met de betrokken verplichting, die er voornamelijk op is gericht de belangrijke vertragingen, vastgesteld in de bijwerking van de bijlagen bij decreet nr. 107/1993, zoals gewijzigd, te ondervangen. Zo had de laatste bijwerking, die met een vertraging van meer dan tien maanden plaatsvond, alleen betrekking op de mededeling van de Commissie van 4 december 1999.

12
In haar verweerschrift heeft de Griekse regering gesteld dat artikel 3, lid 1, sub c, van decreet nr. 107/1993, zoals gewijzigd, tot doel had, in het belang van degenen die om inschrijving vragen, de procedure van inschrijving door de bevoegde autoriteit te vergemakkelijken wanneer er een verschil bestaat tussen de bijgewerkte bijlage bij de richtlijn en de bijlage bij het decreet. Dit verschil is het gevolg van de gebruikelijke termijn om de bijlagen van artikel 13 van decreet nr. 107/1993, zoals gewijzigd, bij te werken.

13
Deze regering heeft zich bovendien gebaseerd op de vijftiende overweging van de considerans van richtlijn 85/384, volgens welke de lidstaten kunnen bepalen dat de begunstigden tezamen met hun opleidingstitel een certificaat van de bevoegde instanties van de lidstaat van oorsprong of van herkomst dienen over te leggen, waarin wordt verklaard dat deze titels met de in de richtlijn bedoelde titels overeenstemmen.

14
In dupliek heeft de Griekse regering echter aangekondigd dat artikel 3, lid 1, sub c, van decreet nr. 107/1993, zoals gewijzigd, zou worden herzien teneinde tegemoet te komen aan de grief van de Commissie. De verplichting om het betrokken certificaat over te leggen zou dus zijn opgeheven en ofschoon het betrokken Griekse ministeriële besluit nog niet was bekendgemaakt, kon de begunstigde ermee volstaan de referenties van de bekendmaking van zijn titels in het Publicatieblad aan te geven. Later heeft deze regering het Hof in kennis gesteld van de bekendmaking, op 17 februari 2004, van het presidentieel decreet tot intrekking van decreet nr. 107/1993, zoals gewijzigd, waarbij de hierboven beschreven wijziging is aangebracht.

Beoordeling door het Hof

15
Uit het juridisch betoog van de Commissie blijkt dat de eerste grief betrekking heeft op artikel 3, lid 1, sub c, van decreet nr. 107/1993, zoals gewijzigd. Opgemerkt zij echter dat het met redenen omkleed advies van de Commissie deze bepaling in de versie vóór de wijziging betreft. Derhalve moet de ontvankelijkheid van de eerste grief, die door de Griekse regering niet ter discussie is gesteld, ambtshalve worden onderzocht.

16
Blijkens zijn rechtspraak kan het Hof immers ambtshalve onderzoeken of de in artikel 226 EG gestelde voorwaarden voor de instelling van een beroep wegens niet-nakoming zijn vervuld (arrest van 31 maart 1992, Commissie/Italië, C‑362/90, Jurispr. blz. I‑2353, punt 8).

17
Uit de rechtspraak van het Hof volgt eveneens dat het met redenen omkleed advies van de Commissie en het beroep op dezelfde grieven moeten berusten. Dit vereiste kan evenwel niet zo ver gaan, dat er in alle gevallen een volmaakte overeenstemming moet bestaan tussen de nationale bepalingen die in het met redenen omkleed advies worden genoemd, en die welke in het verzoekschrift worden genoemd. Wanneer tussen deze twee fasen van de procedure een wetswijziging heeft plaatsgevonden, is het immers voldoende dat het stelsel dat met de in de precontentieuze procedure gewraakte wetgeving was ingevoerd, in zijn geheel bezien in stand is gelaten door de nieuwe wettelijke maatregelen die de betrokken lidstaat na het uitbrengen van het met redenen omkleed advies heeft vastgesteld en die in het kader van het beroep in geding worden gebracht (zie arrest van 17 november 1992, Commissie/Griekenland, C‑105/91, Jurispr. blz. I‑5871, punt 13).

18
In casu staat vast dat de essentiële verplichting van artikel 3, lid 1, sub c, van decreet nr. 107/1993, namelijk de verplichting om het betrokken certificaat over te leggen waaruit blijkt dat de overgelegde titels die zijn welke in de bepalingen van dit decreet worden bedoeld, is overgenomen in artikel 3, lid 1, sub c van decreet nr. 107/1993, zoals gewijzigd. Hieruit volgt dat in het kader van het onderhavige beroep de aanvankelijke tekst van decreet nr. 107/1993 ten gronde zal worden onderzocht. Dit betekent eveneens dat de grief ontvankelijk is.

19
Ten gronde zij opgemerkt dat artikel 3, lid 1, sub c, van decreet nr. 107/1993 de betrokkenen de verplichting oplegde een aanvullend bewijs te leveren dat in richtlijn 85/384 niet wordt genoemd. De afschrikwekkende werking van deze verplichting strookte niet met het doel, de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vrije vestiging te vergemakkelijken, dat richtlijn 85/384 en artikel 43 EG beogen te verwezenlijken en te verzekeren.

20
De door de Griekse regering aangevoerde gebruikelijke termijn voor de bijwerking van de bijlagen bij decreet nr. 107/1993 vormt geen rechtvaardiging voor de belemmeringen van de toegang tot de uitoefening van het architectenberoep in Griekenland. Volgens de rechtspraak van het Hof kunnen moeilijkheden van interne aard die verband houden met de omstandigheden waaronder de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen worden opgesteld, de lidstaten niet ontslaan van hun communautaire verplichtingen (zie onder meer arrest van 7 december 2000, Commissie/Frankrijk, C‑374/98, Jurispr. blz. I‑10799, punt 13).

21
Met betrekking tot het door de Griekse regering aan de vijftiende overweging van de considerans van richtlijn 85/384 ontleende argument zij vastgesteld dat de bewoordingen van deze overweging op zich geen rechtsgrondslag kunnen vormen voor het vereiste om een certificaat van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van oorsprong of herkomst over te leggen.

22
Met betrekking tot de vaststelling, door de Griekse regering, van de wettelijke regeling tot opheffing van de verplichting voor de begunstigden om een certificaat van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van oorsprong of herkomst over te leggen, zij opgemerkt dat volgens vaste rechtspraak het bestaan van een niet-nakoming moet worden beoordeeld naar de situatie van de lidstaat aan het einde van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn, en dat het Hof geen rekening kan houden met nadien opgetreden wijzigingen (zie onder meer arrest van 25 mei 2000, Commissie/Griekenland, C-384/97, Jurispr. blz. I‑3823, punt 35).

23
In casu is het met redenen omkleed advies waarin de Helleense Republiek werd verzocht de nodige maatregelen te treffen om binnen een termijn van twee maanden daaraan te voldoen, op 24 februari 2000 uitgebracht. De Griekse regering heeft evenwel pas in februari 2004 een presidentieel decreet bekendgemaakt waarbij de verplichting om het betrokken certificaat over te leggen, werd opgeheven.

24
De eerste grief van de Commissie is dus gegrond.

De tweede grief, betreffende de praktijk van de Technische Kamer

Argumenten van partijen

25
Met haar tweede grief stelt de Commissie dat de administratieve praktijk van de Technische Kamer getuigt van een niet-conforme toepassing van richtlijn 85/384, aangezien deze kamer de inschrijvingsaanvragen niet onderzoekt binnen de in richtlijn 85/384 bepaalde termijnen en de aanvragers zelfs niet op de hoogte stelt van de weigeringsgronden. De Commissie verklaart dat haar diensten bij brief van 5 november 2001 hebben geïnformeerd naar het gevolg dat was gegeven aan de inschrijvingsaanvraag die een aantal architecten zeven tot tien maanden eerder bij de Technische Kamer hadden ingediend, en waarop niet was gereageerd. Op 1 april 2002 hadden de betrokken aanvragers nog steeds geen antwoord ontvangen.

26
De Griekse regering betwist niet dat er binnen de Technische Kamer mogelijk administratieve problemen bestaan die gevolgen kunnen hebben voor de termijnen voor de behandeling van aanvragen ingediend door personen die het beroep van architect willen uitoefenen, doch zij stelt dat de Technische Kamer de dossiers aandachtig moet onderzoeken om na te gaan of de belanghebbenden de nodige bekwaamheid hebben ter zake van het voorkomen van de mogelijke gevolgen van aardbevingen.

27
Het Hof heeft de Griekse regering verzocht schriftelijk exacte gegevens te verstrekken over de behandeling van de inschrijvingsaanvragen die bij de Technische Kamer zijn ingediend, en voor elk daarvan aan te geven, de datum van de aanvraag, die van de inschrijving in het register en, eventueel, de datum waarop die kamer de aanvrager om aanvullend bewijs heeft gevraagd.

28
In haar antwoord van 21 januari 2004 heeft de Griekse regering aangegeven dat op die datum 41 inschrijvingsaanvragen waren ingediend. Uit het onderzoek van deze aanvragen blijkt dat:

9 architecten waren ingeschreven,

2 architecten hadden verklaard van inschrijving af te zien,

14 architecten, die tussen 1988 en 2002 een aanvraag hadden ingediend en hun dossiers hadden aangevuld, bij besluit van 8 januari 2004 waren ingeschreven,

12 dossiers, betreffende aanvragen die tussen 1992 en 2002 waren ingediend, nog onvolledig waren,

in 2003 4 aanvragen zonder bewijsstukken waren ingediend.

Beoordeling door het Hof

29
Gelet op de informatie die de Griekse regering in haar antwoord van 21 januari 2004 heeft verstrekt, stelt het Hof vast dat aan het einde van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn de inschrijvingsprocedure van 8 van de 14 bovengenoemde architecten, die op 8 januari 2004 was afgerond, meer dan drie maanden had geduurd, aangezien de betrokken aanvragen in 1989, 1995, 1996, 1997 en 1998 waren ingediend.

30
Wat de 12 andere hierboven genoemde aanvragen betreft, is de officiële brief waarin de betrokkenen werd verzocht hun dossier aan te vullen, pas op 30 december 2002 verzonden, terwijl 6 van hen hun aanvraag in 1992, respectievelijk 1995, 1997, 1998, 1999 en 2000 hadden ingediend. Vaststaat dus dat op de voor de vaststelling van de niet-nakoming relevante datum, dat wil zeggen twee maanden na de betekening van het met redenen omkleed advies van 24 februari 2000, deze 6 aanvragers, waarvan sommigen hun aanvraag meerdere jaren daarvóór hadden ingediend, geen enkele officiële mededeling van de Technische Kamer hadden ontvangen waarin hun werd verzocht hun dossier aan te vullen, en hun op ontbrekende bewijsstukken werd gewezen.

31
Dienaangaande zij opgemerkt dat artikel 20 van richtlijn 85/384 voorschrijft dat de procedure inzake de toelating van de begunstigde tot een van de werkzaamheden op het gebied van de architectuur zo spoedig mogelijk en uiterlijk drie maanden nadat het volledige dossier van de betrokkene is ingediend, wordt voltooid. Op dit vereiste wordt alleen uitzondering gemaakt wanneer een beroep is ingesteld of in de in de artikelen 17, lid 4, en 18, lid 2, van richtlijn 85/384 bepaalde gevallen, wanneer het onderzoek van het dossier moet worden heropend omdat de ontvangende lidstaat kennis heeft van welbepaalde ernstige feiten die vóór de vestiging van de betrokkene in deze staat hebben plaatsgevonden of van onjuiste gegevens in de in artikel 17, lid 3, van de richtlijn bedoelde verklaring. In dat geval kan de lidstaat van oorsprong of herkomst daarvan op de hoogte worden gesteld en de juistheid van deze feiten nagaan. De geraadpleegde lidstaat moet zijn antwoord binnen drie maanden toezenden.

32
De Griekse regering heeft geen beroep gedaan op een van de hierboven genoemde uitzonderingen.

33
Met betrekking tot de noodzaak, na te gaan of de aanvragers de nodige bekwaamheid ter zake van het voorkomen van de mogelijke gevolgen van aardbevingen hebben, dat de Griekse regering ter rechtvaardiging van de vertraging bij de behandeling van de dossiers heeft aangevoerd, zij opgemerkt dat deze overweging geen rechtvaardiging vormt om de inschrijving van architecten zo lang te laten aanslepen en evenmin voor de vertraging vastgesteld bij de verzending aan de betrokkenen van de verzoeken om ontbrekende bewijsstukken over te leggen.

34
De daadwerkelijke en snelle afwikkeling van de inschrijvingsprocedure is een van de doelstellingen van richtlijn 85/384. De verplichting om de begunstigden zo spoedig mogelijk in te schrijven heeft dus betrekking op de gehele procedure van behandeling van de aanvragen en verlangt eveneens dat de betrokkenen zo spoedig mogelijk wordt gevraagd om hun aanvraag te vervolledigen door overlegging van ontbrekende bewijsstukken. Dit vloeit voort uit artikel 43 EG, dat de beperkingen van de vrijheid van vestiging beoogt op te heffen.

35
De Griekse regering heeft geen enkele reden gegeven die de vertraging van haar bevoegde autoriteiten bij de handeling van de dossiers kan rechtvaardigen en geen enkel gegeven aangedragen waaruit blijkt dat deze vertraging te wijten is geweest aan een nalatigheid van de betrokkenen.

36
De tweede grief van de Commissie is derhalve gegrond.


Kosten

37
Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voorzover dit is gevorderd. Aangezien de Helleense Republiek op de wezenlijke punten in het ongelijk is gesteld, moet zij overeenkomstig de vordering van de Commissie worden verwezen in de kosten.

Het Hof van Justitie (Eerste kamer) verklaart:

1)
Door de bepalingen van artikel 3, lid 1, sub c, van presidentieel decreet nr. 107/1993 van 22 maart 1993 vast te stellen en te handhaven, en door te aanvaarden dat de Technico Epimelitirio Elladas (Technische Kamer van Griekenland), waarbij eenieder die in Griekenland het beroep van architect wil uitoefenen, moet zijn ingeschreven, aanzienlijke vertraging heeft bij de behandeling van de dossiers en de inschrijving van gemeenschapsonderdanen die in het bezit zijn van een buitenlands diploma dat moet worden erkend op grond van richtlijn 85/384/EEG van de Raad van 10 juni 1985 inzake de onderlinge erkenning van de diploma’s, certificaten en andere titels op het gebied van de architectuur, tevens houdende maatregelen tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging en vrij verrichten van diensten, is de Helleense Republiek de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)
De Helleense Republiek wordt verwezen in de kosten.

ondertekeningen


1
Procestaal: Grieks.