Zaak C‑400/02

Gerard Merida

tegen

Bundesrepublik Deutschland

(verzoek van het Bundesarbeitsgericht om een prejudiciële beslissing)

„Artikel 39 EG – Collectieve arbeidsovereenkomst – Overbruggingsuitkering voor voormalig burgerpersoneel van geallieerde strijdkrachten in Duitsland – Grensarbeiders – Vaststelling van berekeningsgrondslag van uitkering – Fictieve inaanmerkingneming van Duitse loonbelasting”

Samenvatting van het arrest

Vrij verkeer van personen – Werknemers – Gelijke behandeling – Sociale voordelen – Overbruggingsuitkering voor ontslagen werknemers – Fictieve aftrek, voor in andere lidstaat woonachtige en belastbare werknemer, van loonbelasting die in theorie in lidstaat van tewerkstelling verschuldigd is – Ontoelaatbaarheid – Rechtvaardigingsgrond – Geen

(Art. 39 EG; verordening nr. 1612/68 van de Raad, art. 7, lid 4)

Artikel 39 EG en artikel 7, lid 4, van verordening nr. 1612/68 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap verzetten zich tegen een in een collectieve arbeidsovereenkomst opgenomen nationale regeling volgens welke het bedrag van een aan ontslagen werknemers betaalde sociale uitkering als een overbruggingsuitkering ter aanvulling van werkloosheidsuitkeringen, die door de lidstaat van tewerkstelling wordt uitbetaald aan een in een andere lidstaat woonachtige en belastbare werknemer, aldus wordt berekend dat bij de vaststelling van de berekeningsgrondslag van deze uitkering de in de lidstaat van tewerkstelling verschuldigde loonbelasting fictief wordt afgetrokken, terwijl ingevolge een verdrag tot het vermijden van dubbele belasting salarissen, lonen en soortgelijke beloningen die aan niet in deze lidstaat woonachtige werknemers worden betaald, alleen in hun woonstaat belastbaar zijn.

De administratieve problemen die de toepassing van verschillende wijzen van berekening van deze uitkering naar gelang van de woonplaats van de betrokkene voor de lidstaat van tewerkstelling zou meebrengen, en de budgettaire gevolgen van de niet-inaanmerkingneming van de nationale loonbelasting kunnen de niet-nakoming van de uit het EG-Verdrag voortvloeiende verplichtingen door deze lidstaat niet rechtvaardigen.

(cf. punten 29‑30 en dictum)




ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)
16 september 2004(1)

„Artikel 39 EG – Collectieve arbeidsovereenkomst – Overbruggingsuitkering voor voormalig burgerpersoneel van geallieerde strijdkrachten in Duitsland – Grensarbeiders – Vaststelling van berekeningsgrondslag van uitkering – Fictieve inaanmerkingneming van Duitse loonbelasting”

In zaak C-400/02,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG,

ingediend door het Bundesarbeitsgericht (Duitsland), bij beslissing van 27 juni 2002, ingekomen bij het Hof op 12 november 2002, in de procedure:

Gerard Merida

tegen

Bondsrepubliek Duitsland,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),,



samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans, kamerpresident, J.-P. Puissochet, J. N. Cunha Rodrigues (rapporteur), R. Schintgen en N. Colneric, rechters,

advocaat-generaal: C. Stix-Hackl,
griffier: M.-F. Contet, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 15 januari 2004,gelet op de opmerkingen van:

G. Merida, vertegenwoordigd door F. Lorenz, Rechtsanwalt,

de Bondsrepubliek Duitsland, vertegenwoordigd door W.-D. Plessing als gemachtigde, bijgestaan door E. H. Neuert, Rechtsanwalt,

de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door G. Braun, R. Lyal en D. Martin als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 5 februari 2004,

het navolgende



Arrest



1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 39 EG.

2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen G. Merida, die de Franse nationaliteit heeft, en de Bondsrepubliek Duitsland over de berekening van de tijdelijke aanvullende uitkering („Überbrückungsbeihilfe”; hierna: „overbruggingsuitkering”) die laatstgenoemde aan de betrokkene heeft toegekend krachtens het Tarifvertrag zur sozialen Sicherung der Arbeitnehmer bei den Stationierungsstreitkräften im Gebiet der Bundesrepublik Deutschland (collectieve arbeidsovereenkomst inzake de sociale zekerheid van werknemers bij de op het grondgebied van de Bondsrepubliek Duitsland gelegerde strijdkrachten) van 31 augustus 1971 (hierna: „TV SozSich”).


Rechtskader

Communautaire regeling

3
Artikel 7 van verordening (EEG) nr. 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap (PB L 257, blz. 2) bepaalt:

„1.     Een werknemer die onderdaan is van een lidstaat mag op het grondgebied van andere lidstaten niet op grond van zijn nationaliteit anders worden behandeld dan de nationale werknemers wat betreft alle voorwaarden voor tewerkstelling en arbeid, met name op het gebied van beloning, ontslag, en, indien hij werkloos is geworden, wederinschakeling in het beroep of wedertewerkstelling.

[…]

4.       Bepalingen van collectieve of individuele arbeidsovereenkomsten of van enige andere collectieve regeling inzake het aanvaarden van arbeid, de tewerkstelling, de beloning, de overige arbeidsvoorwaarden en de voorwaarden voor ontslag zijn van rechtswege nietig, voorzover daarin discriminerende voorwaarden worden vastgesteld of toegestaan ten opzichte van werknemers die onderdaan zijn van andere lidstaten.”

Nationale regeling

4
In § 4 TV SozSich, betreffende de overbruggingsuitkering, wordt bepaald:

„1.     Een overbruggingsuitkering wordt betaald:

[...]

b)
in aanvulling op de uitkeringen van de Bundesanstalt für Arbeit (federaal arbeidsbureau) wegens werkloosheid of beroepsopleidingsacties (werkloosheidsuitkering, werkloosheidssteun, toelage voor levensonderhoud),

[...]

3. a) (1) De berekeningsgrondslag van de overbruggingsuitkering in aanvulling op loon uit overige werkzaamheden (punt 1 a) is de basisvergoeding, vastgesteld volgens § 16, punt 1 a, van het [Tarifvertrag für die Arbeitnehmer bei den Stationierungsstreitkräften im Gebiet der Bundesrepublik Deutschland (collectieve arbeidsovereenkomst voor werknemers bij de op het grondgebied van de Bondsrepubliek Duitsland gelegerde strijdkrachten) van 16 december 1966 (hierna: „TV AL II”)], waarop de werknemer op het tijdstip van ontslag op grond van de in de arbeidsovereenkomst opgenomen regelmatige arbeidstijd over een volledige kalendermaand recht had [...]

          […]

3. b)
De berekeningsgrondslag voor de in aanvulling op de uitkeringen van de Bundesanstalt für Arbeit (punt 1 b) […] betaalde overbruggingsuitkering is de berekeningsgrondslag volgens voormeld lid a, verminderd met de wettelijke loonaftrek. Bij de fictieve berekening van de loonbelasting en de socialezekerheidsbijdragen moet worden uitgegaan van de voor de werknemer op het tijdstip van betaling van de overbruggingsuitkering relevante belasting‑ en verzekeringsgegevens – echter zonder inaanmerkingneming van op de belastingkaart (‚Lohnsteuerkarte’) vermelde belastingvrije bedragen.

4.       De overbruggingsuitkering bedraagt:

tijdens het eerste jaar na de beëindiging van de arbeidsverhouding 100 %,

vanaf het tweede jaar 90 %,

van het verschil tussen de berekeningsgrondslag (punt 3 a of b) en de in de punten 1 en 2 hierboven bedoelde uitkeringen.

Wanneer de overbruggingsuitkering in aanvulling op de uitkeringen van de Bundesanstalt für Arbeit of van de wettelijke ziektekosten- of ongevallenverzekering wordt betaald, wordt zij verhoogd met het bedrag dat nodig is om de loonbelasting te dekken.

[...]”

5
In hoofdstuk 2 van de Erläuterungen und Verfahrensrichtlinien zum TV SozSich – Neufassung 1992 (toelichtingen en procedurele voorschriften bij de collectieve arbeidsovereenkomst – nieuwe versie 1992; hierna: „toelichtingen en procedurele voorschriften”) wordt bepaald:

„Betreffende § 4, punt 1:

[...]

2.6.5
Werkloosheidsuitkeringen die een grensarbeider uit een lidstaat van de Europese Unie op grond van zijn woonplaats enkel in zijn woonstaat kan verkrijgen, worden in beginsel gelijkgesteld met uitkeringen van de Bundesanstalt für Arbeit indien de grensarbeider vanuit zijn huidige woonplaats een werkzaamheid op de Duitse arbeidsmarkt kan uitoefenen.

[...]

Betreffende § 4, punt 3:

[...]

2.8.5
Indien de werknemer op het tijdstip van ontslag op grond van een overeenkomst ter voorkoming van dubbele belasting was vrijgesteld van de loonbelasting, moet bij de vaststelling van de in punt 3 b bedoelde berekeningsgrondslag de belastingaftrek in aanmerking worden genomen die bij een voor het overige vergelijkbare Duitse werknemer met woonplaats in het binnenland zou moeten worden toegepast.

[...]

Betreffende § 4, punt 4:

2.9.4
Indien de werknemer overeenkomstig punt 2.6.5 een overbruggingsuitkering ontvangt in aanvulling op uitkeringen van een buitenlands sozialezekerheidsorgaan, wordt de hoogte van de overbruggingsuitkering berekend op basis van de uitkering van de Bundesanstalt für Arbeit die de rechthebbende zou hebben verkregen, indien hij zijn woonplaats op het grondgebied van de Bondsrepubliek had. Indien de daadwerkelijk ontvangen uitkering hoger is, moet het verschil overeenkomstig § 5 in mindering worden gebracht.”

6
Ingevolge § 5 SozSich wordt met andere uitkeringen dan die bedoeld in § 4, lid 1, waarop de werknemer recht heeft, rekening gehouden bij de betaling van de overbruggingsuitkering.

7
Artikel 14, lid 1, van het op 21 juli 1959 gesloten en daarna gewijzigde verdrag tussen de Franse Republiek en de Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting en houdende bepalingen inzake wederzijdse administratieve en juridische bijstand op het gebied van belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, alsmede op het gebied van bedrijfsbelastingen en grondbelastingen (hierna: „verdrag”), bepaalt:

„Salarissen, lonen en soortgelijke beloningen alsmede ouderdomspensioenen, die door een van de staten […] aan een in de andere staat woonachtige natuurlijke persoon worden betaald ter zake van bewezen administratieve of militaire diensten, zijn slechts belastbaar in de eerste staat. Dit geldt echter niet, indien de beloningen worden betaald aan een persoon die de nationaliteit van de andere staat bezit zonder tegelijkertijd onderdaan van de eerste staat te zijn; alsdan zijn de beloningen slechts belastbaar in de staat waarvan die persoon inwoner is.”


Het hoofdgeding en de prejudiciële vraag

8
Merida was tot 30 november 1999 in civiele dienst bij de in Baden‑Baden (Duitsland) gelegerde Franse strijdkrachten, maar woonde in Frankrijk. Op zijn arbeidsovereenkomst was het TV AL II van toepassing en zijn loon werd hem door de Duitse autoriteiten namens en voor rekening van zijn werkgever betaald.

9
Overeenkomstig artikel 14, lid 1, van het verdrag was het brutoloon dat Merida voor zijn beroepsactiviteit ontving, na aftrek van de in Duitsland betaalde socialezekerheidsbijdragen, belastbaar in Frankrijk. Aangezien het tarief van de Franse loonbelasting lager was dan het in Duitsland geldende tarief, ontving Merida een hoger nettoloon dan een werknemer die zich in een identieke situatie bevond, maar in Duitsland woonde.

10
Na de opzegging van zijn arbeidsovereenkomst ontving Merida krachtens § 4 TV SozSich een overbruggingsuitkering. Bij de vaststelling van de berekeningsgrondslag van deze uitkering hebben de Duitse autoriteiten van de in het TV AL II bedoelde basisvergoeding „waarop de werknemer op het tijdstip van ontslag over een volledige kalendermaand recht had”, door een fictieve berekening niet alleen het bedrag van de Duitse socialezekerheidsbijdragen, maar ook de Duitse loonbelasting afgetrokken. Bovendien hebben de Duitse autoriteiten krachtens § 5 TV SozSich en punt 2.9.4 van de toelichtingen en de procedurele voorschriften van de aan Merida betaalde overbruggingsuitkering het bedrag afgetrokken van de werkloosheidsuitkering die hij in Frankrijk tussen 22 februari en eind maart 2000 heeft ontvangen.

11
Volgens Merida is de fictieve aftrek van de Duitse loonbelasting van zijn basisvergoeding bij de vaststelling van de berekeningsgrondslag van de overbruggingsuitkering onrechtmatig. Ingevolge de overeenkomst is deze uitkering immers slechts belastbaar in Frankrijk en in casu wordt zij onrechtmatig dubbel belast. De fictieve berekening van het nettoloon krachtens het Duitse fiscale recht om het bedrag van deze uitkering vast te stellen, druist niet alleen in tegen de doelstelling van deze uitkering, namelijk het compenseren van inkomstenverlies als gevolg van ontslag, maar is ook in strijd met het gemeenschapsrecht.

12
Zowel de rechter in eerste aanleg als de rechter in hoger beroep heeft het beroep van Merida verworpen. Hij heeft daarop „Revision” ingesteld bij de verwijzende rechter.

13
Volgens deze laatste heeft de rechter in hoger beroep het beroep onder toepassing van het nationale recht uiteindelijk terecht als ongegrond verworpen. Hij heeft daarmee de rechtspraak van het Bundesarbeitsgericht gevolgd volgens welke als berekeningsgrondslag voor de overbruggingsuitkering op grond van § 4, punt 3, sub b, TV SozSich het fictieve nettoloon moet worden bepaald. Hierbij moest door de Bondsrepubliek Duitsland ook in het geval van de in Frankrijk wonende en aldaar belastingplichtige Merida de fictieve Duitse loonbelasting in aanmerking worden genomen.

14
Het kan echter niet worden uitgesloten dat de sociale partners inbreuk hebben gemaakt op artikel 39 EG, voorzover zij bij het bepalen van de berekeningsgrondslag van de overbruggingsuitkering zelfs voor in een andere lidstaat woonachtige werknemers de Duitse loonbelasting fictief in aanmerking hebben genomen.

15
In dit verband wijst de verwijzende rechter erop dat Merida zich gediscrimineerd voelt omdat hij, net als ten tijde van zijn tewerkstelling bij de in Duitsland, gelegerde geallieerde strijdkrachten, inkomstenbelasting moet betalen naar Frans fiscaal recht, daar hij in Frankrijk werkloosheidsuitkeringen en in Duitsland de genoemde uitkering ontvangt, maar tegelijkertijd moet aanvaarden dat voor de berekening van het bedrag van de genoemde uitkering van een bepaald fictief nettoloon wordt uitgegaan waarop volgens Duits recht minderingen worden toegepast. Hij wordt derhalve gelijktijdig aan het fiscale recht van twee lidstaten onderworpen, hetgeen in strijd is met artikel 39 EG.

16
De verwijzende rechter merkt op dat de belasting op de uitkering die de Bondsrepubliek Duitsland Merida sinds de opzegging van zijn arbeidsovereenkomst uitbetaalt, evenals voordien, wordt beheerst door de bepalingen van de overeenkomst. De betrokkene verzet zich alleen, en ten onrechte, tegen het feit dat de berekeningsgrondslag voor het brutobedrag van de overbruggingsuitkering voor hem niet gunstiger is geregeld dan voor een werknemer die geen grensarbeider is.

17
Niettemin heeft het Bundesarbeitsgericht besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof om een prejudiciële beslissing te verzoeken over de volgende vraag:

„Is er sprake van schending van artikel 39 EG indien bij de vaststelling van de berekeningsgrondslag van de overbruggingsuitkering in het geval van § 4, punt 1, sub b, TV SozSich de fictieve Duitse loonbelasting in aanmerking moet worden genomen (§ 4, punt 3, sub b, tweede volzin, TV SozSich), wanneer de voormalige werknemer in het buitenland woont en aldaar belastingplichtig is?”


De prejudiciële vraag

18
Artikel 39 EG verbiedt elke discriminatie op grond van de nationaliteit tussen de werknemers der lidstaten, wat betreft de werkgelegenheid, de beloning en de overige arbeidsvoorwaarden.

19
Bovendien bepaalt artikel 7, lid 4, van verordening nr. 1612/68, dat bepaalde rechten die migrerende werknemers aan artikel 39 EG ontlenen expliciteert en ten uitvoer legt (arrest van 15 januari 1998, Schöning-Kougebetopoulou, C-15/96, Jurispr. blz. I‑47, punt 12), dat bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten inzake onder meer de beloning, alsook de overige arbeidsvoorwaarden en de voorwaarden voor ontslag van rechtswege nietig zijn, voorzover daarin discriminerende voorwaarden worden vastgesteld ten opzichte van werknemers die onderdaan zijn van andere lidstaten.

20
Het wordt niet betwist dat een uitkering als de overbruggingsuitkering, die deel uitmaakt van de bij ontslag aan werknemers toegekende voordelen, binnen de materiële werkingssfeer van de in het vorige punt aangehaalde bepalingen valt en dat een grensarbeider die zich in de situatie van Merida bevindt, zich met betrekking tot een dergelijke uitkering op deze bepalingen kan beroepen (zie in die zin onder meer arrest van 24 september 1998, Commissie/Frankrijk, C-35/97, Jurispr. blz. I‑5325, punten 36, 40 en 41).

21
Volgens vaste rechtspraak van het Hof verbiedt het zowel in artikel 39 EG als in artikel 7 van verordening nr. 1612/68 neergelegde beginsel van gelijke behandeling niet alleen openlijke discriminatie op grond van nationaliteit, maar ook alle verkapte vormen van discriminatie, die door toepassing van andere onderscheidingscriteria in feite tot hetzelfde resultaat leiden (zie onder meer arrest van 23 mei 1996, O’Flynn, C‑237/94, Jurispr. blz. I‑2617, punt 17).

22
Het discriminatieverbod houdt niet alleen in dat vergelijkbare situaties niet verschillend mogen worden behandeld, maar ook dat verschillende situaties niet gelijk mogen worden behandeld (zie onder meer arrest van 17 juli 1997, National Farmers’ Union e.a., C-354/95, Jurispr. blz. I‑4559, punt 61).

23
Een bepaling van nationaal recht moet als indirect discriminerend worden beschouwd, wanneer zij door haar aard zelf migrerende werknemers eerder kan treffen dan nationale werknemers en derhalve de eerste categorie van werknemers meer in het bijzonder dreigt te benadelen, tenzij zij objectief gerechtvaardigd is en evenredig is aan het nagestreefde doel (zie onder meer arrest O’Flynn, reeds aangehaald, punt 20).

24
In dit geval echter heeft de fictieve inaanmerkingneming van de Duitse loonbelasting een nadelig gevolg voor de situatie van grensarbeiders. De fictieve aftrek van deze belasting bij de vaststelling van de berekeningsgrondslag van de overbruggingsuitkering benadeelt immers personen die, zoals Merida, in een andere lidstaat dan de Bondsrepubliek Duitsland wonen of belastingplichtig zijn, ten opzichte van werknemers die in Duitsland wonen en aldaar belastingplichtig zijn.

25
In het laatste geval wordt de berekeningsgrondslag voor de vaststelling van het bedrag van de overbruggingsuitkering zodanig bepaald dat deze overeenstemt met het nettoloon dat aan de betrokkene, indien hij niet was ontslagen, op het tijdstip van betaling van deze uitkering verschuldigd zou zijn geweest. Dit resultaat wordt bereikt door via een fictieve berekening naast de socialezekerheidsbijdragen ook het bedrag van de belastingen af te trekken, die verschuldigd waren naar Duits recht. Dat recht regelde eveneens de situatie van de betrokkene ten tijde van zijn arbeidsverhouding.

26
Tijdens het eerste jaar na beëindiging van de arbeidsverhouding bedraagt de overbruggingsuitkering l00 % van het verschil tussen de berekeningsgrondslag en het bedrag van de werkloosheidsuitkering (geval van § 4, punt 3, sub b, TV SozSich). Bovendien waarborgt § 4, punt 4, tweede volzin, TV SozSich de neutraliteit van elke eventuele belasting waaraan de overbruggingsuitkering zou kunnen worden onderworpen, met name wegens overschrijding van het maximumbedrag van de Duitse belastingvrijstelling.

27
Bijgevolg is het inkomen van in Duitsland wonende voormalige werknemers tijdens het eerste jaar na de beëindiging van de arbeidsverhouding gelijk aan het inkomen dat zij als actieve werknemers zouden hebben ontvangen.

28
Bij grensarbeiders die zich in de situatie van Merida bevinden, kan met de fictieve aftrek van de Duitse loonbelasting bij de vaststelling van de berekeningsgrondslag van de overbruggingsuitkering daarentegen niet hetzelfde resultaat worden bereikt door betaling van de genoemde uitkering die, evenals voordien het loon van Merida, overeenkomstig artikel 14, lid 1, van het verdrag in Frankrijk wordt belast.

29
Om de toepassing van deze berekeningswijze op grensarbeiders te rechtvaardigen, wijzen de Duitse autoriteiten op de administratieve problemen die de toepassing van verschillende berekeningswijzen naargelang de woonplaats van de betrokkene zou meebrengen en de budgettaire gevolgen van de niet-inaanmerkingneming van de Duitse loonbelasting.

30
Deze bezwaren, ontleend aan de verhoging van de financiële lasten en eventuele administratieve problemen, kunnen niet worden aanvaard. Dergelijke gronden kunnen in geen geval de niet-nakoming van de uit het EG-Verdrag voortvloeiende verplichtingen door de Bondsrepubliek Duitsland rechtvaardigen (zie onder meer arrest van 15 januari 2002, Gottardo, C‑55/00, Jurispr. blz. I‑413, punt 38).

31
De Duitse regering heeft ter terechtzitting verklaard dat § 4, punt 4, tweede volzin, TV SozSich aldus moet worden uitgelegd dat een persoon die zich in de situatie van Merida bevindt, in Duitsland terugbetaling kan krijgen van het bedrag van de belasting die in de woonstaat eventueel over de overbruggingsuitkering is betaald. De genoemde bepaling beoogt immers elke wegens deze uitkering eventueel verschuldigde belasting te neutraliseren, ongeacht in welke staat deze wordt uitbetaald.

32
De omstandigheid dat het bedrag van de in de woonstaat betaalde belastingen achteraf in de werkstaat wordt terugbetaald kan echter, aangenomen dat zij is aangetoond, geen afbreuk doen aan de conclusie dat de fictieve inaanmerkingneming van de Duitse loonbelasting een discriminatie vormt van werknemers die zich in de situatie van Merida bevinden.

33
Er is immers geen verband tussen de fictieve aftrek van de Duitse loonbelasting bij de vaststelling van de berekeningsgrondslag van de overbruggingsuitkering en de belasting die de werknemer tijdens de arbeidsverhouding in Frankrijk heeft betaald, zodat, zelfs wanneer achteraf in Duitsland een bedrag wordt terugbetaald dat gelijk is aan de belasting die de begunstigde van deze uitkering in Frankrijk heeft betaald, een dergelijke uitkering per slot van rekening lager kan blijken te zijn dan het verschil tussen het tijdens de actieve loopbaan betaalde loon en de werkloosheidsuitkering die de betrokkene ontvangt.

34
Overigens wordt niet betwist dat dit het geval is in het hoofdgeding, waarin de toepassing van de fictieve aftrek van de Duitse loonbelasting op grensarbeiders die zich in de situatie van Merida bevinden, in feite erop neerkomt dat hun een deel van het netto-inkomen wordt ontnomen dat zij ontvingen terwijl zij bij de in Duitsland gelegerde strijdkrachten waren tewerkgesteld. Dit deel komt overeen met het verschil tussen het bedrag van de in Frankrijk betaalde inkomstenbelasting en het hogere bedrag van de Duitse loonbelasting dat bij de berekening van de overbruggingsuitkering fictief in mindering wordt gebracht.

35
In het geval van grensarbeiders die zich in de situatie van Merida bevinden, verhindert de fictieve toepassing van het Duitse loonbelastingtarief dus dat de betaling van de overbruggingsuitkering tijdens het eerste jaar na de beëindiging van de arbeidsverhouding het daaruit volgende loonverlies compenseert, anders dan bij in Duitsland wonende werknemers het geval is.

36
Een dergelijke compensatie zou daarentegen tot stand kunnen worden gebracht, wanneer de Duitse autoriteiten de berekeningsgrondslag van de overbruggingsuitkering, die overeenkomstig artikel 14, lid 1, van het verdrag in Frankrijk belastbaar is, zouden vaststellen zonder fictieve aftrek van de Duitse loonbelasting, die niet verschuldigd was op het loon dat tijdens de actieve loopbaan van de betrokkene werd uitbetaald, en zonder terugbetaling van de in Frankrijk betaalde inkomstenbelasting.

37
Mitsdien moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat artikel 39 EG en artikel 7, lid 4, van verordening nr. 1612/68 zich verzetten tegen een in een collectieve arbeidsovereenkomst opgenomen nationale regeling, volgens welke het bedrag van een sociale uitkering, als de overbruggingsuitkering („Überbrückungsbeihilfe”), die door de lidstaat van tewerkstelling wordt uitbetaald, aldus wordt berekend dat bij de vaststelling van de berekeningsgrondslag van de genoemde uitkering de in die staat verschuldigde loonbelasting fictief wordt afgetrokken, terwijl ingevolge een verdrag tot het vermijden van dubbele belasting salarissen, lonen en soortgelijke beloningen die aan niet in de lidstaat van tewerkstelling woonachtige werknemers worden betaald, alleen in hun woonstaat belastbaar zijn.


Kosten

38
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten, komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof van Justitie (Tweede kamer) verklaart voor recht:

Artikel 39 EG en artikel 7, lid 4, van verordening (EEG) nr. 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap, verzetten zich tegen een in een collectieve arbeidsovereenkomst opgenomen nationale regeling, volgens welke het bedrag van een sociale uitkering, als de overbruggingsuitkering („Überbrückungsbeihilfe”), die door de lidstaat van tewerkstelling wordt uitbetaald, aldus wordt berekend dat bij de vaststelling van de berekeningsgrondslag van de genoemde uitkering de in die staat verschuldigde loonbelasting fictief wordt afgetrokken, terwijl ingevolge een verdrag tot het vermijden van dubbele belasting salarissen, lonen en soortgelijke beloningen die aan niet in de lidstaat van tewerkstelling woonachtige werknemers worden betaald, alleen in hun woonstaat belastbaar zijn.

ondertekeningen


1
Procestaal: Duits.