Zaak C‑302/02

Procedure ingeleid namens Nils Laurin Effing

[verzoek van het Oberste Gerichtshof (Oostenrijk) om een prejudiciële beslissing]

„Gezinsbijslagen – Onderhoudsbijdrage door lidstaat aan minderjarige kinderen als voorschot uitgekeerd – Kind van gedetineerde – Voorwaarden voor toekenning van bijdrage – Gedetineerde die naar andere lidstaat is overgebracht om aldaar zijn straf uit te zitten – Artikel 12 EG – Artikelen 3 en 13 van verordening (EEG) nr. 1408/71”

Conclusie van advocaat-generaal J. Kokott van 25 mei 2004 

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 20 januari 2005 

Samenvatting van het arrest

1.     Sociale zekerheid van migrerende werknemers – Gemeenschapsregeling – Materiële werkingssfeer – Uitkering in vorm van voorschot op onderhoudsbijdrage voor minderjarige kinderen – Onderhoudsplichtige die gevangenisstraf uitzit – Daaronder begrepen

(Verordening nr. 1408/71 van de Raad, art. 1, sub u‑i, en art. 4, lid 1, sub h)

2.     Sociale zekerheid van migrerende werknemers – Gemeenschapsregeling – Personele werkingssfeer – Persoon die tijdens detentie door werkloosheidsverzekering wordt gedekt – Daaronder begrepen

(Verordening nr. 1408/71 van de Raad, art. 2, lid 1)

3.     Sociale zekerheid van migrerende werknemers – Toepasselijke wetgeving – Persoon die elke beroepswerkzaamheid op grondgebied van lidstaat heeft beëindigd en zijn woonplaats naar andere lidstaat heeft overgebracht – Gedetineerde die zijn straf aanvankelijk in lidstaat uitzat en is overgebracht naar andere lidstaat – Toepassing van wetgeving van laatstgenoemde lidstaat

(Verordening nr. 1408/71 van de Raad, art. 13, lid 2, sub a en f)

4.     Sociale zekerheid van migrerende werknemers – Gezinsbijslagen – Persoon die elke beroepswerkzaamheid op grondgebied van lidstaat heeft beëindigd en zijn woonplaats naar andere lidstaat heeft overgebracht – Toepasselijke nationale wetgeving die toekenning van genoemde bijslagen afhankelijk stelt van voorwaarde dat hij aldaar zijn woonplaats behoudt – Toelaatbaarheid

(Art. 12 EG; verordening nr. 1408/71 van de Raad, art. 3)

1.     De uitdrukking „bestrijding van de gezinslasten” in artikel 1, sub u‑i, van verordening nr. 1408/71 moet aldus worden uitgelegd dat zij met name ziet op een overheidsbijdrage aan het gezinsbudget ter verlichting van de lasten die voortvloeien uit het onderhoud („Unterhalt”) van kinderen. Hieruit vloeit voort dat een uitkering als het voorschot op een onderhoudsbijdrage, waarin wordt voorzien door het österreichische Bundesgesetz über die Gewährung von Vorschüssen auf den Unterhalt von Kindern (Unterhaltsvorschussgesetz) (Oostenrijkse federale wet inzake de toekenning van voorschotten op het onderhoud van kinderen), dat wordt toegekend om reden dat de onderhoudsplichtige vader van verzoeker een gevangenisstraf uitzit, een gezinsbijslag in de zin van artikel 4, lid 1, sub h, van verordening nr. 1408/71 is.

(cf. punt 27)

2.     Een persoon is werknemer in de zin van verordening nr. 1408/71 wanneer hij, al is het tegen slechts één risico, verplicht of vrijwillig verzekerd is bij een algemeen of bijzonder stelsel van sociale zekerheid genoemd in artikel 1, sub a, van deze verordening, ongeacht of er een arbeidsverhouding bestaat. Derhalve is een persoon die gedurende een periode tijdens welke hij een gevangenisstraf uitzat, werd gedekt door een werkloosheidsverzekering, een werknemer in de zin van artikel 2, lid 1, van genoemde verordening.

(cf. punten 32‑33)

3.     In omstandigheden waarin een werknemer in de zin van artikel 2, lid 1, van verordening nr. 1408/71 zich als gedetineerde heeft laten overbrengen van de lidstaat waarin hij iedere beroepswerkzaamheid heeft stopgezet en waar hij zijn straf aanvankelijk uitzat, naar zijn lidstaat van herkomst om aldaar de rest van zijn straf uit te zitten, is ter zake van de gezinsbijslagen de wetgeving van deze laatste lidstaat overeenkomstig artikel 13, lid 2, van genoemde verordening de toe te passen wetgeving.

(cf. punten 44, 52 en dictum)

4.     Artikel 12 EG en artikel 3 van verordening nr. 1408/71 kunnen, ook al beogen zij de discriminatie op grond van nationaliteit uit de weg te ruimen die kan voortvloeien uit de wetgeving of de administratieve praktijken van eenzelfde lidstaat, niet tot gevolg hebben dat een verschillende behandeling wordt verboden die in voorkomend geval voortvloeit uit verschillen tussen de nationale wettelijke regelingen inzake gezinsbijslagen die van toepassing zijn op grond van conflictregels als die van artikel 13, lid 2, van verordening nr. 1408/71.

Deze bepalingen verzetten zich er niet tegen dat, in omstandigheden waarin een werknemer zich als gedetineerde heeft laten overbrengen van de lidstaat waarin hij iedere beroepswerkzaamheid heeft stopgezet en waar hij zijn straf aanvankelijk uitzat, naar zijn lidstaat van herkomst om aldaar de rest van zijn straf uit te zitten, de wettelijke regeling van de eerste lidstaat de toekenning van gezinsbijslagen als die waarin door zijn nationale wetgeving wordt voorzien aan de gezinsleden van een dergelijke gemeenschapsonderdaan afhankelijk stelt van de voorwaarde dat hij op het grondgebied van deze lidstaat gedetineerd blijft.

(cf. punten 51‑52 en dictum)




ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)
20 januari 2005(1)

„Gezinsbijslagen – Door lidstaat aan minderjarige kinderen als voorschot uitgekeerde onderhoudsbijdrage – Kind van gedetineerde – Voorwaarden voor toekenning van bijdrage – Gedetineerde naar andere lidstaat overgebracht om aldaar zijn straf uit te zitten – Artikel 12 EG – Artikelen 3 en 13 van verordening (EEG) nr. 1408/71”

In zaak C-302/02,betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Oberste Gerichtshof (Oostenrijk) bij beslissing van 11 juli 2002, ingekomen bij het Hof op 26 augustus 2002, in de procedure ingeleid namens

Nils Laurin Effing

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Eerste kamer),,



samengesteld als volgt: P. Jann, kamerpresident, A. Rosas, K. Lenaerts, S. von Bahr en K. Schiemann (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: J. Kokott,
griffier: R. Grass,

gezien de stukken,gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder terechtzitting te berechten,gelet op de opmerkingen van:

de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door E. Riedl als gemachtigde,

de Duitse regering, vertegenwoordigd door W.-D. Plessing en A. Tiemann als gemachtigden,

de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door H. Michard en H. Kreppel als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 25 mei 2004,

het navolgende



Arrest



1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 12 EG in samenhang met artikel 3 van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1386/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2001 (PB L 187, blz. 1; hierna: „verordening nr. 1408/71”).

2
Dit verzoek is ingediend in het kader van de procedure die is ingeleid namens Nils Laurin Effing, een minderjarig kind, betreffende diens recht op handhaving van voorschotten op een onderhoudsbijdrage.


Rechtskader

Gemeenschapsbepalingen

Verordening nr. 1408/71

3
Verordening nr. 1408/71 beoogt, overeenkomstig de doelstellingen van artikel 42 EG, de coördinatie van de nationale socialezekerheidsregelingen in het kader van het vrije verkeer van personen.

4
Artikel 2, lid 1, van deze verordening bepaalt:

„Deze verordening is van toepassing op werknemers of zelfstandigen en op studenten op wie de wetgeving van één of meer lidstaten van toepassing is of geweest is, en die onderdanen van één der lidstaten, dan wel op het grondgebied van één der lidstaten wonende staatlozen of vluchtelingen zijn, alsmede op hun gezinsleden en op hun nagelaten betrekkingen.”

5
Artikel 3, lid 1, van verordening nr. 1408/71, betreffende de gelijkheid van behandeling, luidt:

„Personen die op het grondgebied van één der lidstaten wonen en op wie de bepalingen van deze verordening van toepassing zijn, hebben de rechten en verplichtingen voortvloeiende uit de wetgeving van elke lidstaat onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die staat, behoudens bijzondere bepalingen van deze verordening.”

6
Artikel 4, lid 1, sub h, van deze verordening, dat de materiële werkingssfeer ervan omschrijft, preciseert:

„Deze verordening is van toepassing op alle wettelijke regelingen betreffende de volgende takken van sociale zekerheid:

[…]

h)
gezinsbijslagen.”

7
Aangaande de vaststelling van de toe te passen wetgeving bepaalt artikel 13, lid 2, van verordening nr. 1408/71:

„Onder voorbehoud van de artikelen 14 tot en met 17,

a)
is op degene die op het grondgebied van een lidstaat werkzaamheden in loondienst uitoefent, de wetgeving van die staat van toepassing zelfs indien hij op het grondgebied van een andere lidstaat woont of indien de zetel van de onderneming of het domicilie van de werkgever waarbij hij werkzaam is, zich bevindt op het grondgebied van een andere lidstaat;

b)
is op degene die op het grondgebied van een lidstaat werkzaamheden anders dan in loondienst uitoefent, de wetgeving van die staat van toepassing zelfs indien hij op het grondgebied van een andere lidstaat woont;

[…]

f)
is op degene die ophoudt onderworpen te zijn aan de wettelijke regeling van een lidstaat zonder dat hij op grond van één van de in de voorgaande punten genoemde regels of van één van de in de artikelen 14 tot en met 17 bedoelde uitzonderingen of bijzondere regels aan de wettelijke regeling van een andere lidstaat wordt onderworpen, de wettelijke regeling van toepassing van de lidstaat op het grondgebied waarvan hij woont overeenkomstig de bepalingen van deze wettelijke regeling alleen.”

8
Artikel 73 van verordening nr. 1408/71, met als titel „Werknemers in loondienst of zelfstandigen wier gezinsleden in een andere lidstaat dan de bevoegde staat wonen”, luidt:

„Onder voorbehoud van het bepaalde in bijlage VI heeft de werknemer of de zelfstandige op wie de wettelijke regeling van een lidstaat van toepassing is, voor zijn gezinsleden die op het grondgebied van een andere lidstaat wonen, recht op de gezinsbijslagen waarin de wettelijke regeling van de eerste staat voorziet, alsof die gezinsleden op het grondgebied van deze staat woonden.”

9
Artikel 74 van deze verordening, met als titel „Werklozen wier gezinsleden wonen in een andere lidstaat dan de bevoegde staat”, bepaalt:

„Onder voorbehoud van het bepaalde in bijlage VI heeft de werkloze werknemer of zelfstandige die krachtens de wettelijke regeling van een lidstaat werkloosheidsuitkering geniet, voor zijn gezinsleden die op het grondgebied van een andere lidstaat wonen, recht op de gezinsbijslagen waarin de wettelijke regeling van de eerste staat voorziet, alsof die gezinsleden op het grondgebied van deze staat woonden.”

Nationale bepalingen

10
Het österreichische Bundesgesetz über die Gewährung von Vorschüssen auf den Unterhalt von Kindern (Unterhaltsvorschussgesetz) (Oostenrijkse federale wet inzake de toekenning van voorschotten op het onderhoud van kinderen, BGBl I, 1985, nr. 451; hierna: „UVG”) voorziet in de toekenning door de staat van voorschotten op een onderhoudsbijdrage.

11
Overeenkomstig § 3 UVG hangt de toekenning van een dergelijk voorschot in principe af van het bestaan van een executoriale titel op het nationale grondgebied. § 4 UVG bepaalt evenwel dat in bepaalde omstandigheden de voorschotten zelfs worden toegekend wanneer de tenuitvoerlegging van de onderhoudsverplichting geen uitzicht op slagen lijkt te hebben of wanneer het recht op een onderhoudsbijdrage niet is vastgesteld. Aldus bepaalt § 4, lid 3, UVG dat voorschotten eveneens worden toegekend:

„wanneer de onderhoudsplichtige gedurende langer dan één maand op het nationale grondgebied is gedetineerd op grond van een rechterlijke beslissing in een strafzaak en hij daarom niet aan zijn onderhoudsplicht kan voldoen”.

Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen

12
Op grond van het verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen, dat werd opengesteld ter ondertekening op 21 maart 1983 te Straatsburg (hierna: „verdrag”) en waaraan verklaringen van de Republiek Oostenrijk werden gehecht (BGBl I, 1986, nr. 524), en van artikel 76 van het Auslieferungs‑ und Rechtshilfegesetz (wet inzake uitlevering en rechtshulp, ARGH, BGBl I, 1979, nr. 529) kunnen personen die werden gevonnist op het grondgebied van een staat die partij is bij dit verdrag (staat van veroordeling), overeenkomstig artikel 2 ervan, een aanvraag indienen om te worden overgebracht naar het grondgebied van hun land van herkomst (staat van tenuitvoerlegging) teneinde de tegen hen uitgesproken veroordeling te ondergaan. Krachtens artikel 9, lid 1, sub b, van het verdrag kan aldus de in de staat van veroordeling opgelegde sanctie worden vervangen door een sanctie die voor hetzelfde strafbare feit is voorgeschreven naar het recht van de staat van tenuitvoerlegging.

13
Volgens de preambule van het verdrag is het doel van een dergelijke overbrenging onder meer de bevordering van de reclassering van gevonniste personen, door vreemdelingen die gedetineerd zijn als gevolg van het plegen van een strafbaar feit in de gelegenheid te stellen hun veroordeling binnen hun eigen samenleving te ondergaan.

14
Sedert de inwerkingtreding ervan in Ierland op 1 november 1995 is het verdrag verbindend voor alle lidstaten. Het werd in Oostenrijk op 1 januari 1987 van kracht en in Duitsland op 1 februari 1992 en werd eveneens door de tien nieuwe lidstaten geratificeerd.


Hoofdgeding en prejudiciële vraag

15
De verzoeker, Nils Laurin Effing, betwist in het hoofdgeding de beslissing van de Oostenrijkse autoriteiten om de voorschotten stop te zetten op een onderhoudsbijdrage die hij ontving krachtens § 4, lid 3, UVG.

16
Zijn vader, Ingo Effing, is Duits staatsburger. Volgens de in de verwijzingsbeschikking verstrekte informatie was aangetoond dat deze zijn gewoonlijke verblijfplaats in Oostenrijk had, waar hij in loondienst werkzaam was. Op dit punt heeft de Oostenrijkse regering evenwel gepreciseerd dat hij tot en met 30 juni 2001 als handelaar door de Oostenrijkse sociale zekerheid werd gedekt. Nils Laurin Effing is Oostenrijks staatsburger. Hij werd aan zijn moeder toegewezen, bij wie hij woont in Oostenrijk.

17
Op 7 juni 2000 werd de vader van verzoeker in het hoofdgeding in Oostenrijk in voorlopige hechtenis genomen en vervolgens tot een gevangenisstraf veroordeeld. Krachtens § 4, lid 3, UVG werd daarop aan Nils Laurin Effing een maandelijks voorschot op de onderhoudsbijdrage ten belope van 200,43 EUR toegekend voor de periode van 1 juni 2000 tot en met 31 mei 2003.

18
De vader van Nils Laurin Effing zat de vrijheidsstraf waartoe hij was veroordeeld aanvankelijk uit in de gevangenis van Garsten in Oostenrijk. Op 19 december 2001 werd hij overgebracht naar zijn land van herkomst, Duitsland, om er de rest van zijn straf te ondergaan. Volgens de verwijzingsbeschikking vond deze overbrenging plaats overeenkomstig het verdrag.

19
Volgens de door de Duitse regering verstrekte gegevens werd de sanctie die in Oostenrijk aan de vader van verzoeker in het hoofdgeding was opgelegd, op grond van artikel 9, lid 1, sub b, van het verdrag omgezet in een gevangenisstraf naar Duits recht. Deze regering heeft eveneens meegedeeld dat de betrokkene tijdens zijn gevangenschap van februari tot juli 2002 alsook van september 2002 tot maart 2003, in overeenstemming met de naar Duits recht voor gedetineerden geldende arbeidsplicht, tegen vergoeding heeft gewerkt. Op deze vergoedingen werden bijdragen voor de werkloosheidsverzekering alsmede de ziektekostenverzekering ingehouden. Op 3 april 2003 werd de vader van verzoeker in het hoofdgeding vrijgelaten.

20
Na de overbrenging van de vader van Nils Laurin Effing naar Duitsland zette het Bezirksgericht Donaustadt (Oostenrijk), de rechter in eerste aanleg, bij beslissing van 24 januari 2002 de voorschotten op de onderhoudsbijdrage die laatstgenoemde ontving met ingang van eind december 2001 stop. Volgens deze rechter waren de voorwaarden voor de toekenning van de voorschotten niet langer vervuld, aangezien de vader van verzoeker in het hoofdgeding in het buitenland was gedetineerd.

21
In de door Nils Laurin Effing ingeleide procedure bevestigde het Landesgericht für Zivilrechtssachen Wien (Oostenrijk), als rechter in hoger beroep, de beslissing van de rechter in eerste aanleg. De toekenning van een voorschot op een onderhoudsbijdrage krachtens § 4, lid 3, UVG is volgens hem onderworpen aan de voorwaarde dat de betrokken persoon zijn straf op Oostenrijks grondgebied uitzit.

22
Nils Laurin Effing heeft bij het Oberste Gerichtshof „Revision” tegen deze beslissing ingesteld, waarbij hij betoogde dat de overbrenging van de onderhoudsplichtige naar een strafinrichting van een andere lidstaat niet tot gevolg had dat de betaling van de voorschotten op een onderhoudsbijdrage werd stopgezet. Volgens hem vloeit uit § 4, lid 3, UVG voort dat de op Oostenrijks grondgebied gelegen strafinrichting dient te worden gelijkgesteld met eender welke andere strafinrichting op het grondgebied van de Gemeenschap.

23
Het Oberste Gerichtshof is van oordeel dat § 4, lid 3, UVG aldus dient te worden uitgelegd dat de afstammelingen die ten laste zijn van buitenlandse staatsburgers die in hun land van herkomst een vrijheidsstraf uitzitten waartoe ze in Oostenrijk werden veroordeeld, zijn uitgesloten van de aanspraak op voorschotten op een onderhoudsbijdrage. Op basis van de parlementaire behandeling van een wijziging van een eerdere versie van het UVG in 1980 merkt het enerzijds op dat minderjarigen wier onderhoudsplichtige ouder is gedetineerd, onschuldige slachtoffers zijn van de strafbare feiten die door hun ouder werden gepleegd en dat ze de zorg van de staat verdienen. Anderzijds moet zijns inziens de daaruit voortvloeiende verplichting van de Oostenrijkse Staat, namelijk ervoor te zorgen dat de gedetineerden een passende beloning ontvangen of anderszins in staat worden gesteld om aan hun onderhoudsverplichting te voldoen, worden beperkt tot de gedetineerden die werken en verblijven in een strafinrichting die zich op het nationale grondgebied bevindt.

24
Van oordeel evenwel dat een dergelijke uitlegging van § 4, lid 3, UVG een discriminatie op grond van nationaliteit en bijgevolg een schending van artikel 12 EG en artikel 3 van verordening nr. 1408/71 zou kunnen uitmaken, heeft het Oberste Gerichtshof de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:

„Moet artikel 12 EG juncto artikel 3 van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling die gemeenschapsburgers benadeelt bij de ontvangst van een voorschot op een onderhoudsbijdrage, wanneer de onderhoudsplichtige vader een gevangenisstraf uitzit in zijn land van herkomst (en niet in Oostenrijk), en wordt het in Oostenrijk wonende kind van een Duits staatsburger bijgevolg gediscrimineerd omdat het geen voorschot op een onderhoudsbijdrage wordt toegekend aangezien zijn vader een in Oostenrijk opgelegde vrijheidsstraf uitzit in zijn land van herkomst (en niet in Oostenrijk)?”


Beantwoording van de prejudiciële vraag

De toepasselijkheid van verordening nr. 1408/71

25
Wat ten eerste de materiële werkingssfeer van verordening nr. 1408/71 betreft, dient in navolging van de verwijzende rechter en de partijen die opmerkingen bij het Hof hebben ingediend te worden opgemerkt dat het Hof reeds eerder in het kader van verordening nr. 1408/71 uitspraak heeft moeten doen over de kwalificatie van voorschotten op een onderhoudsbijdrage als voorzien in het UVG (arresten van 15 maart 2001, Offermanns, C-85/99, Jurispr. blz. I‑2261, en 5 februari 2002, Humer, C-255/99, Jurispr. blz. I‑1205).

26
Volgens voornoemde arresten Offermanns, punt 49, en Humer, punt 33, zijn dergelijke voorschotten gezinsbijslagen in de zin van artikel 4, lid 1, sub h, van verordening nr. 1408/71.

27
In casu kan dus worden volstaan met te preciseren dat aan de kwalificatie van de betrokken voorschotten als „gezinsbijslagen” in de zin van artikel 4, lid 1, sub h, van verordening nr. 1408/71 in geen geval kan worden afgedaan door het feit dat de voorschotten op een onderhoudsbijdrage werden toegekend krachtens § 4, lid 3, UVG, namelijk omdat de onderhoudsplichtige vader van verzoeker een gevangenisstraf uitzat, en niet krachtens de algemene bepaling van § 3 UVG. Volgens artikel 1, sub u‑i, van deze verordening worden onder „gezinsbijslagen” verstaan alle verstrekkingen of uitkeringen ter bestrijding van de gezinslasten. Dienaangaande heeft het Hof geoordeeld dat de uitdrukking „bestrijding van de gezinslasten” in artikel 1, sub u‑i, aldus moet worden uitgelegd dat zij met name ziet op een overheidsbijdrage aan het gezinsbudget ter verlichting van de lasten die voortvloeien uit het onderhoud („Unterhalt") van kinderen (arrest Offermanns, reeds aangehaald, punt 41).

28
De toekenning van voorschotten krachtens § 4, lid 3, UVG valt dus eveneens binnen de materiële werkingssfeer van verordening nr. 1408/71.

29
Wat ten tweede de personele werkingssfeer van verordening nr. 1408/71 betreft, voert de Oostenrijkse regering aan dat een gedetineerde die naar een andere lidstaat werd overgebracht om daar zijn straf uit te zitten, niet kan worden beschouwd als een werknemer die gebruik heeft gemaakt van het door het EG-Verdrag gewaarborgde vrij van verkeer van werknemers.

30
Dienaangaande bepaalt artikel 2, lid 1, van verordening nr. 1408/71 dat deze verordening van toepassing is op werknemers of zelfstandigen op wie de wetgeving van één of meer lidstaten van toepassing is of geweest is, alsmede op hun gezinsleden.

31
De termen „werknemer” en „zelfstandige” in voornoemde bepaling worden in artikel 1, sub a, van deze verordening gedefinieerd. Daaronder wordt verstaan ieder die in het kader van een stelsel van sociale zekerheid als bedoeld in artikel 1, sub a, verzekerd is tegen de gebeurtenissen en onder de voorwaarden die in deze bepaling worden genoemd (arresten van 3 mei 1990, Kits van Heijningen, C‑2/89, Jurispr. blz. I‑1755, punt 9, en 30 januari 1997, Stöber en Piosa Pereira, C‑4/95 en C‑5/95, Jurispr. blz. I‑511, punt 27).

32
Hieruit vloeit voort, zoals het Hof onder meer heeft verklaard in het arrest van 12 mei 1998, Martínez Sala (C-85/96, Jurispr. blz. I‑2691, punt 36), dat een persoon werknemer is in de zin van verordening nr. 1408/71, indien hij, al is het tegen slechts één risico, verplicht of vrijwillig verzekerd is bij een algemeen of bijzonder stelsel van sociale zekerheid genoemd in artikel 1, sub a, van verordening nr. 1408/71, ongeacht of er een arbeidsverhouding bestaat.

33
In deze omstandigheden, en anders dan de Oostenrijkse regering heeft gesteld, zijn de Duitse regering en de Commissie terecht van mening dat de vader van verzoeker in het hoofdgeding een werknemer is in de zin van artikel 2, lid 1, van verordening nr. 1408/71, aangezien hij tijdens het grootste gedeelte van de betrokken periode, namelijk gedurende zijn detentie in Duitsland, werd gedekt door een werkloosheidsverzekering. Het grensoverschrijdende element is bovendien gelegen in het feit dat de vader van verzoeker in het hoofdgeding een Duits staatsburger is die heeft gewerkt op het grondgebied van de Republiek Oostenrijk, in welke lidstaat hij tijdens zijn detentie gebruik heeft gemaakt van zijn recht op overbrenging naar de lidstaat van herkomst teneinde aldaar zijn straf uit te zitten.

De toe te passen wetgeving en het ontbreken van discriminatie op grond van nationaliteit

34
Aangaande de vaststelling van de toe te passen wetgeving voert de Oostenrijkse regering aan dat, indien het Hof zou oordelen dat in principe verordening nr. 1408/71 moet worden toegepast op gedetineerden en deze zouden moeten worden beschouwd als werknemers, de lidstaat van tewerkstelling van de werknemer als wezenlijk aanknopingpunt dient te worden gehanteerd, in overeenstemming met artikel 13, lid 2, sub a, van deze verordening. Dit betekent dat in het onderhavige geval, ook al was verordening nr. 1408/71 in principe van toepassing op gedetineerden, de naar Oostenrijks recht voorziene voorschotten op een onderhoudsbijdrage niet dienen te worden toegekend na de overbrenging naar een andere lidstaat van een onderhoudsplichtige gedetineerde.

35
Indien dit aanknopingspunt niet kan worden toegepast, bijvoorbeeld omdat de nieuwe staat van tenuitvoerlegging van de straf niet voorziet in de tewerkstelling van gedetineerden, moet overeenkomstig artikel 13, lid 2, sub f, van verordening nr. 1408/71 gebruik worden gemaakt van de rechtsregels inzake de sociale zekerheid van de woonstaat. In casu betekent dit dat, ook al was verordening nr. 1408/71 in principe van toepassing op gedetineerden, de naar Oostenrijks recht voorziene voorschotten op een onderhoudsbijdrage niet langer moeten worden toegekend na de overbrenging naar een andere lidstaat van een onderhoudsplichtige gedetineerde.

36
Verder volgt haars inziens uit de artikelen 73 en 74 van verordening nr. 1408/71 dat het recht op gezinsbijslagen van de gezinsleden van deze werknemer niet is gebaseerd op de wettelijke regeling van de woonplaats van het betrokken gezinslid, maar op die van de bevoegde lidstaat, te weten die waarin de werknemer is tewerkgesteld.

37
De Commissie betoogt dat in de zaak in het hoofdgeding zowel het Oostenrijkse als het Duitse recht van toepassing zou moeten zijn. Zij verwijst wat dit betreft naar artikel 76 van verordening nr. 1408/71, dat voorrangsregels invoert teneinde een cumulatie van rechten op gezinsbijslagen te vermijden. Deze bepaling zou overbodig zijn indien op grond van de conflictregels telkens uitsluitend de bepalingen van één rechtsorde van toepassing waren.

38
In dit verband dient te worden opgemerkt dat de bepalingen van titel II van verordening nr. 1408/71, waarvan artikel 13 deel uitmaakt, een volledig en eenvormig stelsel van conflictregels vormen. Deze bepalingen hebben met name tot doel de gelijktijdige toepassing van verschillende nationale wettelijke regelingen en de mogelijke complicaties daarvan te voorkomen (arrest van 11 juni 1998, Kuusijärvi, C-275/96, Jurispr. blz. I‑3419, punt 28).

39
Het recht dat van toepassing is op een werknemer die zich bevindt in één van de situaties die door de bepalingen van titel II van verordening nr. 1408/71 worden gedekt, dient dus te worden vastgesteld aan de hand van deze bepalingen. Zoals de advocaat-generaal in punt 37 van zijn conclusie uiteenzet, is de toepassing van de bepalingen van een andere rechtsorde daardoor weliswaar niet altijd uitgesloten. Zoals de Commissie heeft opgemerkt, kan een dergelijke situatie zich met name voordoen wanneer twee echtgenoten in twee verschillende lidstaten werken waarvan de respectieve wettelijke regelingen voorzien in de toekenning van gelijksoortige gezinsbijslagen (zie, wat dit betreft, arrest van 9 december 1992, McMenamin, C-119/91, Jurispr. blz. I‑6393). In casu moet nochtans worden vastgesteld dat niets in het aan het Hof voorgelegde dossier suggereert dat verzoeker in het hoofdgeding anders dan als „gezinslid” van zijn vader in de zin van verordening nr. 1408/71 zou kunnen vallen binnen de werkingssfeer hiervan.

40
Het doel van artikel 13, lid 2, sub a, van verordening nr. 1408/71 is de vaststelling van de toe te passen wetgeving in een situatie waarin de werknemer in de zin van verordening nr. 1408/71 een werkzaamheid in loondienst uitoefent. In dat geval is de wetgeving van de staat waar hij deze werkzaamheid uitoefent van toepassing.

41
Daarentegen betreft artikel 13, lid 2, sub f, van verordening nr. 1408/71 de situaties waarin de wetgeving van een lidstaat niet langer van toepassing is op de betrokkene, met name omdat hij zijn beroepswerkzaamheden heeft stopgezet, zonder dat de wetgeving van een andere lidstaat op hem van toepassing wordt krachtens de voorschriften van de artikelen 13 tot en met 17 van deze verordening. In een dergelijk geval is de betrokkene onderworpen aan de wetgeving van de lidstaat waarin hij woont.

42
Wat de uitlegging van artikel 13, lid 2, sub a, van verordening nr. 1408/71 betreft, deze bepaling is vóór de invoeging van artikel 13, lid 2, sub f, van deze verordening weliswaar aldus uitgelegd dat een werknemer die zijn op het grondgebied van een lidstaat uitgeoefende werkzaamheden stopzet en naar het grondgebied van een andere lidstaat gaat zonder aldaar te werken, onderworpen blijft aan de wetgeving van de lidstaat waar hij voor het laatst was tewerkgesteld, ongeacht de tijd die is verstreken sedert de stopzetting van de bewuste werkzaamheden en het einde van het dienstverband (arrest van 12 juni 1986, Ten Holder, 302/84, Jurispr. blz. 1821, punt 15), tenzij die werkzaamheden definitief zijn stopgezet (zie arresten van 21 februari 1991, Noij, C-140/88, Jurispr. blz. I‑387, punten 9 en 10, en 10 maart 1992, Twomey, C-215/90, Jurispr. blz. I‑1823, punt 10).

43
Artikel 13, lid 2, sub f, dat is ingevoegd in verordening nr. 1408/71 naar aanleiding van het arrest Ten Holder, brengt evenwel met zich dat stopzetting van elke beroepswerkzaamheid, ongeacht of dat tijdelijk dan wel definitief is, de betrokkene uitsluit van de werkingssfeer van artikel 13, lid 2, sub a. Artikel 13, lid 2, sub f, is dus met name van toepassing op een persoon die zijn beroepswerkzaamheden op het grondgebied van een lidstaat heeft stopgezet en zijn woonplaats naar het grondgebied van een andere lidstaat heeft verplaatst (zie arrest Kuusijärvi, reeds aangehaald, punten 39‑42 en 50).

44
Uit deze preciseringen volgt dat in omstandigheden als die van het hoofdgeding, waarin een gedetineerde iedere beroepswerkzaamheid in de lidstaat waar hij zijn straf aanvankelijk uitzat heeft stopgezet en op zijn verzoek is overgebracht van een strafinrichting in deze lidstaat naar een strafinrichting in zijn lidstaat van herkomst om er de resterende vijftien maanden van zijn straf uit te zitten, de krachtens de conflictregels van artikel 13 van verordening nr. 1408/71 op de betrokkene toe te passen wetgeving niet die van de lidstaat kan zijn vanwaar hij werd overgebracht.

45
In dergelijke omstandigheden kan namelijk enkel de wetgeving van de lidstaat waarin de betrokkene het einde van zijn straf uitzit de toe te passen wetgeving zijn. Deze vaststelling volstaat op zichzelf voor de oplossing van het hoofdgeding, zonder dat behoeft te worden vastgesteld of in casu de Duitse wettelijke regeling dient te worden toegepast krachtens artikel 13, lid 2, sub f, van verordening nr. 1408/71 als wettelijke regeling van de woonstaat van de betrokkene dan wel, in voorkomend geval en gelet op de preciseringen in de opmerkingen van de Duitse regering, krachtens artikel 13, lid 2, sub a, van die verordening als wettelijke regeling van de lidstaat waarin de betrokkene een beroepswerkzaamheid uitoefent.

46
Overigens bepalen de artikelen 73 en 74 van deze verordening dat de werknemers op wie de wettelijke regeling van een lidstaat van toepassing is (of de werkloze werknemers die krachtens de wettelijke regeling van een lidstaat werkloosheidsuitkering genieten) voor hun gezinsleden die op het grondgebied van een andere lidstaat wonen, recht hebben op de door de wettelijke regeling van de eerste lidstaat voorziene gezinsbijslagen (zie wat dit betreft, met name, arrest Kuusijärvi, reeds aangehaald, punt 68).

47
Bijgevolg kan verordening nr. 1408/71 niet aldus worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzet dat de wettelijke regeling van een lidstaat in omstandigheden als die van het hoofdgeding de toekenning van gezinsbijslagen aan de gezinsleden van een persoon die elke beroepswerkzaamheid op zijn grondgebied heeft stopgezet, afhankelijk stelt van de voorwaarde dat hij aldaar zijn woonplaats behoudt (zie, naar analogie, arrest Kuusijärvi, reeds aangehaald, punten 50 en 51).

48
Wat in het bijzonder artikel 3 van deze verordening betreft, dient eraan te worden herinnerd dat die bepaling iedere discriminatie op grond van nationaliteit verbiedt met betrekking tot de voorwaarden waaronder de personen op wie de bepalingen van deze verordening van toepassing zijn, rechten hebben voortvloeiende uit de wetgeving van elke lidstaat, „behoudens bijzondere bepalingen van deze verordening”. Zoals hierboven is vastgesteld, vloeit uit de artikelen 13 en 73 van verordening nr. 1408/71 evenwel voort dat in omstandigheden als die van het hoofdgeding, waarin de vader van verzoeker in het hoofdgeding geen enkele beroepswerkzaamheid meer uitoefent in Oostenrijk en er niet meer woont, de toekenning van gezinsbijslagen aan deze laatste onder de Duitse wettelijke regeling valt.

49
Om soortgelijke redenen moet worden aangenomen dat in omstandigheden als die van het hoofdgeding artikel 12 EG, waarnaar de prejudiciële vraag eveneens verwijst, gezien de Duitse nationaliteit van de vader van verzoeker in het hoofdgeding, zich evenmin verzet tegen de toepassing van een wettelijke regeling die, zoals het UVG, de toekenning van gezinsbijslagen aan de gezinsleden van een gedetineerde afhankelijk stelt van de voorwaarde dat deze detentie op het nationale grondgebied plaatsvindt.

50
Dienaangaande dient er namelijk aan te worden herinnerd dat volgens artikel 12, eerste alinea, EG binnen de werkingssfeer van het Verdrag en onverminderd de bijzondere bepalingen daarvan elke discriminatie op grond van nationaliteit verboden is. Ten aanzien van werknemers in loondienst is aan deze regel toepassing gegeven door de artikelen 39 EG tot en met 42 EG alsmede door de hierop steunende besluiten van de gemeenschapsinstellingen, en met name door verordening nr. 1408/71. Artikel 3 van deze verordening heeft in het bijzonder tot doel om overeenkomstig artikel 39 EG de onder de verordening vallende werknemers op het vlak van de sociale zekerheid een gelijke behandeling, zonder onderscheid naar nationaliteit, te verzekeren (arrest van 28 juni 1978, Kenny, 1/78, Jurispr. blz. 1489, punten 9 en 11).

51
Bovendien kunnen artikel 12 EG en artikel 3 van verordening nr. 1408/71, ook al beogen zij dus discriminatie op grond van nationaliteit uit de weg te ruimen die kan voortvloeien uit de wetgeving of de administratieve praktijken van eenzelfde lidstaat, niet tot gevolg hebben dat een verschillende behandeling wordt verboden die in voorkomend geval voortkomt uit verschillen tussen de nationale wettelijke regelingen inzake gezinsbijslagen die van toepassing zijn op grond van conflictregels als die van artikel 13, lid 2, van verordening nr. 1408/71.

52
Uit een en ander volgt dat op de gestelde vraag dient te worden geantwoord dat in omstandigheden als die van het hoofdgeding, waarin een werknemer in de zin van artikel 2, lid 1, van verordening nr. 1408/71 zich als gedetineerde heeft laten overbrengen naar de lidstaat van herkomst om aldaar de rest van zijn straf uit te zitten, ter zake van de gezinsbijslagen de wetgeving van deze lidstaat overeenkomstig artikel 13, lid 2, van de verordening de toe te passen wetgeving is. Noch de bepalingen van deze verordening, met name artikel 3 ervan, noch artikel 12 EG verzetten zich ertegen dat in een dergelijke situatie de wettelijke regeling van een lidstaat de toekenning van gezinsbijslagen als die voorzien in het UVG aan de gezinsleden van een dergelijke gemeenschapsonderdaan afhankelijk stelt van de voorwaarde dat hij op het grondgebied van deze lidstaat gedetineerd blijft.


Kosten

53
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof van Justitie (Eerste kamer) verklaart voor recht:

In omstandigheden als die van het hoofdgeding, waarin een werknemer in de zin van artikel 2, lid 1, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1386/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2001, zich als gedetineerde heeft laten overbrengen naar de lidstaat van herkomst om aldaar de rest van zijn straf uit te zitten, is ter zake van de gezinsbijslagen de wetgeving van deze lidstaat overeenkomstig artikel 13, lid 2, van de verordening de toe te passen wetgeving. Noch de bepalingen van deze verordening, met name artikel 3 ervan, noch artikel 12 EG verzetten zich ertegen dat in een dergelijke situatie de wettelijke regeling van een lidstaat de toekenning van gezinsbijslagen als die voorzien in het österreichische Bundesgesetz über die Gewährung von Vorschüssen auf den Unterhalt von Kindern (Unterhaltsvorschussgesetz) (Oostenrijkse federale wet inzake de toekenning van voorschotten op het onderhoud van kinderen) aan de gezinsleden van een dergelijke gemeenschapsonderdaan afhankelijk stelt van de voorwaarde dat hij op het grondgebied van deze lidstaat gedetineerd blijft.

ondertekeningen


1
Procestaal: Duits.