Trefwoorden
Samenvatting

Trefwoorden

1. Steunmaatregelen van de staten – Voorgenomen steunmaatregelen – Verbod op tenuitvoerlegging vóór eindbeslissing van Commissie – Rechtstreekse werking – Personen die zich op eventuele schending kunnen beroepen – Justitiabele die is onderworpen aan heffing die integrerend deel uitmaakt van steunmaatregel

[Art. 93, lid 3, EG-Verdrag (thans art. 88, lid 3,EG)]

2. Steunmaatregelen van de staten – Verdragbepalingen – Werkingssfeer – Heffingen waarvoor vrijstellingen gelden die als steun kunnen worden aangemerkt – Daaronder begrepen – Voorwaarde – Dwingend bestemmingsverband tussen heffing en steun

[EG-Verdrag, art. 92 (thans, na wijziging, art. 87 EG) en 93 (thans art. 88 EG)]

Samenvatting

1. Een justitiabele kan er belang bij hebben zich voor de nationale rechter te beroepen op de rechtstreekse werking van het uitvoeringsverbod van artikel 93, lid 3, laatste volzin, van het Verdrag (thans artikel 88, lid 3, laatste volzin, EG), niet alleen om de negatieve gevolgen ongedaan te laten maken van de door de onrechtmatige steunverlening teweeggebrachte concurrentievervalsing, maar ook om terugbetaling te verkrijgen van een heffing die in strijd met die bepaling was geïnd. In dit laatste geval doet de vraag of de justitiabele wordt geraakt door de concurrentievervalsing die het gevolg is van de steunmaatregel, niet ter zake voor de beoordeling van zijn procesbelang. Er dient alleen rekening te worden gehouden met het feit dat de justitiabele is onderworpen aan een heffing die integrerend deel uitmaakt van een steunmaatregel die in strijd met het in artikel 93, lid 3, laatste volzin, van het Verdrag neergelegde verbod ten uitvoer is gelegd.

(cf. punt 19)

2. Heffingen vallen niet binnen de werkingssfeer van de verdragsbepalingen betreffende staatssteun tenzij zij de wijze van financiering van een steunmaatregel vormen, zodat zij integrerend deel uitmaken van deze maatregel.

Om een heffing of een gedeelte van een heffing als een integrerend onderdeel van een steunmaatregel te kunnen aanmerken, moet er krachtens de relevante nationale regeling noodzakelijkerwijs een dwingend bestemmingsverband bestaan tussen de heffing en de steun, in die zin dat de opbrengst van de heffing noodzakelijkerwijs voor de financiering van de steun wordt bestemd. Indien een dergelijk verband bestaat, heeft de opbrengst van de heffing rechtstreekse invloed op de omvang van de steun en bijgevolg op de beoordeling van de verenigbaarheid ervan met de gemeenschappelijke markt.

Dat de steun wordt toegekend in de vorm van een belastingvrijstelling of dat het door deze vrijstelling teweeggebrachte verlies in opbrengst in het kader van de begroting van de lidstaat wordt gecompenseerd door een belastingverhoging, volstaat op zich niet om een dergelijk verband te doen ontstaan.

(cf. punten 25‑26, 29 en dictum)