«Vrij verkeer van goederen – Alarmsystemen en -centrales – Uitlegging van artikelen 28 EG en 30 EG – Uitlegging van richtlijnen 73/23/EEG, 89/336/EEG en 1999/5/EG – Toelaatbaarheid van nationale wettelijke regeling die in handel brengen onderwerpt aan procedure van voorafgaande goedkeuring»
|
I - 0000 | |||
|
I - 0000 | |||
(Richtlijn 1999/5 van het Europees Parlement en de Raad, art. 6 en 8; richtlijnen van de Raad 73/23, art. 3, en 89/336, art. 5)
(Art. 28 EG en 30 EG)
ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer)
8 mei 2003 (1)
„Vrij verkeer van goederen – Alarmsystemen en -centrales – Uitlegging van artikelen 28 EG en 30 EG – Uitlegging van richtlijnen 73/23/EEG, 89/336/EEG en 1999/5/EG – Toelaatbaarheid van nationale wettelijke regeling die in handel brengen onderwerpt aan procedure van voorafgaande goedkeuring”
In zaak C-14/02, betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van de Raad van State (België), in het aldaar aanhangige geding tussen ATRAL SAen
Belgische Staat, om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de artikelen 28 EG en 30 EG, van richtlijn 73/23/EEG van de Raad van 19 februari 1973 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke voorschriften der lidstaten inzake elektrisch materiaal bestemd voor gebruik binnen bepaalde spanningsgrenzen (PB L 77, blz. 29), zoals gewijzigd bij richtlijn 93/68/EEG van de Raad van 22 juli 1993 tot wijziging van richtlijnen 87/404/EEG (drukvaten van eenvoudige vorm), 88/378/EEG (veiligheid van speelgoed), 89/106/EEG (voor de bouw bestemde producten), 89/336/EEG (elektromagnetische compatibiliteit), 89/392/EEG (machines), 89/686/EEG (persoonlijke beschermingsmiddelen), 90/384/EEG (niet-automatische weegwerktuigen), 90/385/EEG (actieve implanteerbare medische hulpmiddelen), 90/396/EEG (gastoestellen), 91/263/EEG (eindapparatuur voor telecommunicatie), 92/42/EEG (nieuwe olie- en gasgestookte centraleverwarmingsketels) en 73/23/EEG (elektrisch materiaal bestemd voor gebruik binnen bepaalde spanningsgrenzen) (PB L 220, blz. 1), van richtlijn 89/336/EEG van de Raad van 3 mei 1989 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake elektromagnetische compatibiliteit (PB L 139, blz. 19), zoals gewijzigd bij richtlijn 93/68, en van richtlijn 1999/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 1999 betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur en de wederzijdse erkenning van hun conformiteit (PB L 91, blz. 10),wijstHET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),,
gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:
gezien het rapport ter terechtzitting,
gehoord de mondelinge opmerkingen van ATRAL SA, vertegenwoordigd door E. de Cannart d'Hamale en B. Raevens, avocats; de Belgische Staat, vertegenwoordigd door L. Defalque, avocat; de Franse regering, vertegenwoordigd door R. Loosli-Surrans als gemachtigde, en de Commissie, vertegenwoordigd door X. Lewis als gemachtigde, bijgestaan door B. van de Walle de Ghelcke, avocat, ter terechtzitting van 3 oktober 2002,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 12 december 2002,
het navolgende
HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),
uitspraak doende op de door de Raad van State bij arrest van 8 januari 2002 gestelde vragen, verklaart voor recht:
Puissochet |
Schintgen |
Skouris |
Macken |
Cunha Rodrigues |
|
De griffier |
De president van de Zesde kamer |
R. Grass |
J.-P. Puissochet |