Zaak C‑8/02

Ludwig Leichtle

tegen

Bundesanstalt für Arbeit

(verzoek van het Verwaltungsgericht Sigmaringen om een prejudiciële beslissing)

„Vrij verrichten van diensten – Bijstandsregeling voor ambtenaren in geval van ziekte – Thermale kuur in andere lidstaat – Kosten voor logies, maaltijden, reis, kuurbelasting en opstelling van medisch eindrapport – Voorwaarden voor vergoeding – Voorafgaande erkenning van recht op bijstand – Criteria – Rechtvaardiging”

Samenvatting van het arrest

Vrij verrichten van diensten – Beperkingen – Nationale regeling inzake vergoeding van kosten voor in andere lidstaat gevolgde thermale kuur – Vereiste van voorafgaande erkenning van recht – Verlening afhankelijk van absolute noodzaak van behandeling wegens grotere kans op succes in andere lidstaat – Ontoelaatbaarheid – Verlening uitgesloten ingeval met kuur is begonnen vóór beëindiging van gerechtelijke procedure tegen weigeringsbeslissing – Ontoelaatbaarheid – Verlening afhankelijk van voorwaarde dat thermaal kuuroord voorkomt op lijst ad hoc – Toelaatbaarheid – Voorwaarden

(Art. 49 EG en 50 EG)

De artikelen 49 EG en 50 EG moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een regeling van een lidstaat, die voor de vergoeding van de kosten voor het logies, de maaltijden, de reis, de kuurbelasting en de opstelling van een medisch eindrapport, die zijn gemaakt voor een in een andere lidstaat gevolgde thermale kuur, als voorwaarde stelt dat vooraf erkenning van het recht wordt verkregen, welke slechts wordt verleend voorzover uit een attest van een arts van de openbare gezondheidsdienst of van de controlerend arts blijkt dat de voorgenomen kuur absoluut noodzakelijk is wegens de veel grotere kans op succes in die andere lidstaat.

Deze bepalingen verzetten zich voorts tegen de toepassing van een nationale regeling volgens welke de vergoeding van dergelijke kosten uitgesloten is ingeval de betrokkene de beëindiging van de gerechtelijke procedure die hij had aangespannen tegen een beslissing waarbij de erkenning van het recht op bijstand voor die kosten was geweigerd, niet heeft afgewacht alvorens met de betrokken kuur te beginnen.

De artikelen 49 EG en 50 EG moeten daarentegen aldus worden uitgelegd dat zij zich in beginsel niet verzetten tegen een regeling van een lidstaat, die voor de vergoeding van dergelijke kosten als voorwaarde stelt dat de kuur in die lidstaat of in een andere lidstaat wordt gevolgd, mits het betrokken kuuroord voorkomt op de lijst van thermale kuuroorden. Het staat echter aan de nationale rechter om zich ervan te vergewissen dat de eventuele voorwaarden voor de opneming van een kuuroord op een dergelijke lijst een objectief karakter hebben en niet tot gevolg hebben dat het verrichten van diensten tussen lidstaten moeilijker wordt dan het verrichten van diensten binnen de betrokken lidstaat.

(cf. punten 51, 59, dictum 1‑3)




ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)
18 maart 2004(1)

„Vrij verrichten van diensten – Bijstandsregeling voor ambtenaren in geval van ziekte – Thermale kuur in andere lidstaat – Kosten voor logies, maaltijden, reis, kuurbelasting en opstelling van medisch eindrapport – Voorwaarden voor vergoeding – Voorafgaande erkenning van recht op bijstand – Criteria – Rechtvaardiging”

In zaak C-8/02,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van het Verwaltungsgericht Sigmaringen (Duitsland), in het aldaar aanhangige geding tussen

Ludwig Leichtle

en

Bundesanstalt für Arbeit,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de artikelen 49 EG en 50 EG,wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),,



samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans, waarnemend voor de president van de Vijfde kamer, A. La Pergola (rapporteur) en S. von Bahr, rechters,

advocaat-generaal: D. Ruiz-Jarabo Colomer,
griffier: R. Grass,

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

de Spaanse regering, vertegenwoordigd door L. Fraguas Gadea als gemachtigde,

de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door Ph. Ormond als gemachtigde, bijgestaan door S. Moore, barrister,

de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door H. Michard en C. Schmidt als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 10 juli 2003,

het navolgende



Arrest



1
Bij beschikking van 28 november 2001, binnengekomen bij het Hof op 11 januari 2002, heeft het Verwaltungsgericht Sigmaringen krachtens artikel 234 EG twee prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van de artikelen 49 EG en 50 EG.

2
Deze vragen zijn gerezen in een geding tussen L. Leichtle en de Bundesanstalt für Arbeit (hierna: „Bundesanstalt”) ter zake van de weigering van laatstgenoemde om de kosten van een thermale kuur te vergoeden die verzoeker in het hoofdgeding in Italië wilde volgen.


De nationale regeling

3
Het Allgemeine Verwaltungsvorschrift für Beihilfen in Krankheits-, Pflege-, Geburts- und Todesfällen (Algemene regeling voor bijstand aan ambtenaren in geval van ziekte, verpleging, geboorte en overlijden), genaamd „Beihilfevorschriften” (bijstandsregeling), in zijn versie van 10 juli 1995 (Gemeinsames Ministerialblatt, blz. 470), zoals laatstelijk gewijzigd op 20 februari 2001 (Gemeinsames Ministerialblatt, blz. 186; hierna: „BhV”), regelt de toekenning van bijstand aan federale ambtenaren en rechters alsmede aan gepensioneerde ambtenaren van de federale overheid in geval van ziekte, verpleging, geboorte en overlijden.

4
Volgens § 1 BhV vormt deze bijstand een „aanvulling (...) op de eigen verzekering, die uit de lopende bezoldiging moet worden bekostigd”, aangezien wordt aangenomen dat de betrokkenen een particuliere ziektekostenverzekering hebben gesloten.

5
De vergoeding van de zorgkosten door de particuliere ziektekostenverzekering of door middel van de in het BhV voorziene bijstand vindt plaats in de vorm van vergoeding aan de betrokkenen van de door hen voorgeschoten bedragen.

6
In § 8 BhV, „voor bijstand in aanmerking komende kosten voor een thermale kuur”, wordt bepaald:

„[...]

2)       Bij een thermale kuur komen voor bijstand in aanmerking, de kosten:

1. bedoeld in § 6, lid 1, sub 1 tot en met 3,

2. voor logies en maaltijden voor maximaal 23 kalenderdagen met inbegrip van de reisdagen tot een maximumbedrag van 30 DEM per dag […]

3. de kosten bedoeld in § 6, lid 1, sub 9,

4. de kosten voor de kuurbelasting […]

5. de kosten voor het opstellen van het medisch eindrapport.

3)       de kosten bedoeld in lid 2, sub 2 tot en met 5, komen alleen voor bijstand in aanmerking, indien:

1. de thermale kuur volgens een attest van een arts van de openbare gezondheidsdienst of van de controlerend arts voor het herstel of het behoud van de arbeidsgeschiktheid na een ernstige ziekte nodig is of indien een balneo- of klimatotherapeutische behandeling bij ernstig chronisch lijden absoluut noodzakelijk is en niet kan worden vervangen door andere therapeutische maatregelen die dezelfde kans op succes bieden, met name niet door een behandeling in de woonplaats van de ambtenaar of in zijn standplaats in de zin van het Bundesumzugskostengesetz (federale wet betreffende de verhuiskosten);

2. de autoriteit die belast is met de vaststelling van het bedrag van de bijstand vooraf heeft erkend dat zij voor bijstand in aanmerking komen. Deze erkenning geldt alleen, indien binnen vier maanden na de bekendmaking van de beslissing met de behandeling wordt begonnen;

[...]

6)       Een thermale kuur in de zin van deze regeling is een kuur die onder toezicht van een arts volgens een kuurplan plaatsvindt in een kuuroord dat voorkomt op de lijst van thermale kuuroorden; de betrokkene moet ter plaatse in het kuuroord verblijven.”

7
In § 13 BhV, „voor bijstand in aanmerking komende kosten die buiten de Bondsrepubliek Duitsland zijn gemaakt”, wordt bepaald:

„1)     Kosten die buiten de Bondsrepubliek Duitsland zijn gemaakt komen alleen voor bijstand in aanmerking wanneer het gaat om kosten bedoeld in de §§ 6 en 9 tot en met § 12, en slechts voorzover en in die mate als zij in de Bondsrepubliek Duitsland bij verblijf in de woonplaats voor bijstand in aanmerking zouden zijn gekomen.

2)      […]

3)       Kosten in de zin van § 8, lid 2, sub 2 tot en met 5, die voor een thermale kuur buiten de Bondsrepubliek Duitsland zijn gemaakt komen bij wijze van uitzondering voor bijstand in aanmerking indien:

1. uit het attest van de arts van de openbare gezondheidsdienst of de controlerend arts blijkt dat de thermale kuur wegens een aanmerkelijk grotere kans op succes buiten de Bondsrepubliek Duitsland absoluut noodzakelijk is, en

2. het kuuroord voorkomt op de lijst van thermale kuuroorden en

3. wordt voldaan aan de andere voorwaarden van § 8.

De kosten bedoeld in § 8, lid 2, sub 1 en sub 3 tot en met 5, komen voor bijstand in aanmerking zonder dat zij beperkt zijn tot de kosten in de Bondsrepubliek Duitsland.

4)
[…]”


Het hoofdgeding en de prejudiciële vragen

8
Leichtle is ambtenaar van de Bundesanstalt. Op 22 februari 2000 verzocht hij laatstgenoemde om erkenning dat de kosten voor een thermale kuur die hij op Ischia (Italië) wilde volgen, in aanmerking komen voor de bijstand bedoeld in het BhV.

9
Op 29 februari 2000 wees de Bundesanstalt dit verzoek af op grond dat niet was voldaan aan de voorwaarde van § 13, lid 3, sub 1, BhV. Volgens de bedrijfsarts van de Bundesanstalt kon op grond van de beschikbare medische informatie namelijk niet worden aangenomen dat de op Ischia aangeboden kuur een veel grotere kans van slagen zou bieden dan de in Duitsland beschikbare thermale kuren.

10
Het door Leichtle tegen dit besluit ingediende bezwaar werd door de Bundesanstalt afgewezen bij besluit van 22 maart 2000.

11
Leichtle heeft daarop beroep ingesteld bij het Verwaltungsgericht Sigmaringen om nietigverklaring van deze besluiten te verkrijgen. Vervolgens is hij naar Ischia afgereisd, waar hij van 29 april tot 13 mei 2000 een thermale kuur heeft gevolgd.

12
Ter ondersteuning van zijn beroep stelt Leichtle dat § 13, lid 3, BhV in strijd is met de artikelen 49 EG en 50 EG. Deze bepaling heeft tot gevolg dat het voor de belanghebbenden nagenoeg onmogelijk wordt, toegang te verkrijgen tot kuren in andere lidstaten, en de daaruit voortvloeiende belemmering van het vrij verrichten van diensten kan niet worden gerechtvaardigd door de noodzaak, een essentiële verzorgingsmogelijkheid of medische deskundigheid op het nationale grondgebied in stand te houden.

13
De Bundesanstalt voert hiertegen aan dat een volledige liberalisatie van de toegang tot de Europese kuurinrichtingen het financiële evenwicht, de medische en verzorgingsdeskundigheid alsmede het medische niveau van het stelsel van Duitse kuurinrichtingen in gevaar zou brengen.

14
Voorts betwist de Bundesanstalt het procesbelang van Leichtle. De kosten voor de louter medische behandelingen die de betrokkene op Ischia heeft ondergaan, dat wil zeggen een bedrag van 239,10 euro, zijn immers tot een bedrag van 154,41 euro als voor bijstand in aanmerking komend aangemerkt, zodat enkel de vraag overblijft of de daarmee verband houdende kosten van 326,72 euro en 1 124,84 euro voor het vervoer en het logies voor bijstand in aanmerking komen. Leichtle kan echter in geen geval aanspraak op vergoeding van deze kosten maken, aangezien hij de betrokken kuur heeft gevolgd zonder dat was voldaan aan de dwingende voorwaarde dat vooraf moest worden erkend dat zij voor bijstand in aanmerking kwam.

15
Het Verwaltungsgericht Sigmaringen beklemtoont dat tussen partijen niet wordt betwist dat is voldaan aan de medische voorwaarden van § 8, lid 3, sub 1, BhV, namelijk dat de door Leichtle gevolgde kuur noodzakelijk was en niet kon worden vervangen door andere therapeutische maatregelen die dezelfde kans op succes boden en in zijn woonplaats of in zijn standplaats werden aangeboden.

16
Volgens het Verwaltungsgericht Sigmaringen staat eveneens vast dat de toepassing van het criterium van § 13, lid 3, sub 1, BhV in casu moet leiden tot de vaststelling dat de kosten niet voor bijstand in aanmerking komen, aangezien er in Duitsland, met name in Bad Steben of Bad Münster am Stein, thermale centra zijn die alternatieve kuren aanbieden welke gelijkwaardig zijn aan de kuur die Leichtle in Italië heeft gevolgd.

17
Hieruit volgt dat de uitkomst van het hoofdgeding hoofdzakelijk afhangt van het antwoord op de vraag, of laatstgenoemde bepaling de toekenning van bijstand voor bepaalde uitgaven verband houdende met thermale kuren die in andere lidstaten zijn gevolgd, terecht afhankelijk stelt van voorwaarden die bijzonder beperkend zijn vergeleken met de voorwaarden die gelden wanneer de kuur op het nationale grondgebied wordt gevolgd, dan wel of de artikelen 49 EG en 50 EG zich daartegen verzetten.

18
Het Verwaltungsgericht Sigmaringen is in de eerste plaats van oordeel dat uit de rechtspraak van het Hof, in het bijzonder de arresten van 28 april 1998, Kohll (C‑158/96, Jurispr. blz. I‑1931), en 12 juli 2001, Smits en Peerbooms (C‑157/99, Jurispr. blz. I‑5473), kan worden afgeleid dat bovengenoemde nationale bepaling zowel voor de betrokken ambtenaar als voor in andere lidstaten gevestigde dienstverrichters een belemmering van het vrij verrichten van medische diensten vormt.

19
De bepalingen van het BhV verzetten zich weliswaar niet tegen de toekenning van bijstand voor de medische diensten in eigenlijke zin die worden verleend wanneer een kuur in een andere lidstaat wordt gevolgd, ofschoon het bedrag ervan in dat geval, gelijk uit de §§ 13, lid 1, en 8, leden 2, sub 1, en 3, BhV blijkt, beperkt is tot het bedrag dat zou zijn betaald indien de behandeling in Duitsland had plaatsgevonden. Dat voor de toekenning van bijstand voor het logies, de maaltijden, de reiskosten, de kuurbelasting en het medisch eindrapport verband houdende met een buiten Duitsland gevolgde kuur, echter een voorafgaande erkenning van het recht op bijstand moet worden verkregen, welke erkenning slechts onder de zeer beperkende voorwaarden van § 13, lid 3, sub 1, BhV wordt verleend, zou in de praktijk tot gevolg kunnen hebben dat de ambtenaar wordt belet een dergelijke kuur te volgen. De hierboven genoemde kostenfactoren mogen immers niet los worden gezien van de eigenlijke medische diensten waarvoor zij absoluut noodzakelijk zijn, omdat voor een thermale kuur per definitie tijd, een reis en een verblijf ter plaatse van de patiënt nodig is, hetgeen overigens veel weg heeft van een behandeling in het ziekenhuis.

20
Het Verwaltungsgericht Sigmaringen vraagt zich daarom af, of de regeling van § 13, lid 3, sub 1, BhV, op grond van de verdragsregels kan worden gerechtvaardigd.

21
Het is in dit verband van mening dat de in casu gestelde vragen aan de hand van het arrest Smits en Peerbooms, reeds aangehaald, alleen niet kunnen worden beantwoord, aangezien het BhV, anders dan het nationale stelsel dat in die zaak aan de orde was, de ambtenaren geen verstrekkingen in natura garandeert noch, bijvoorbeeld door middel van overeenkomsten, een stelsel van sociale dekking beoogt dat met behulp van de in het BhV voorziene beperkingen dient te worden beschermd.

22
Het Verwaltungsgericht Sigmaringen heeft overigens twijfels over de relevantie van het argument van de Bundesanstalt dat de volledige liberalisatie van de toegang tot de Europese kuurinrichtingen het financiële evenwicht en de medische en verzorgingsdeskundigheid van het stelsel van Duitse kuurinrichtingen in gevaar zou brengen. Het merkt in het bijzonder op dat het Hof in het arrest Smits en Peerbooms, reeds aangehaald, onder meer heeft geoordeeld dat het ontoelaatbaar was, voorrang te verlenen aan binnenlandse ziekenhuizen waarmee het ziekenfonds van de verzekerde geen overeenkomst heeft gesloten, ten nadele van ziekenhuizen in andere lidstaten.

23
Voor het geval dat het Hof de artikelen 49 EG en 50 EG aldus zou uitleggen dat zij zich verzetten tegen de bijzondere voorwaarde van § 13, lid 3, sub 1, BhV, is het Verwaltungsgericht Sigmaringen van oordeel dat, nu het een kuur betreft waarvan de medische noodzaak is vastgesteld en met betrekking tot dewelke het enkel gaat om de vraag, of de nationale bepalingen die de voorwaarden voor de toekenning van bijstand bevatten, in overeenstemming zijn met het gemeenschapsrecht, van de belanghebbende niet kan worden verlangd dat hij een voorafgaande erkenning van het recht op bijstand verkrijgt, en zich daarvoor desnoods tot de rechter wendt, alvorens de beoogde thermale kuur te volgen. Volgens het Verwaltungsgericht Sigmaringen zou dit immers betekenen dat de belanghebbende elke mogelijkheid wordt ontnomen om daadwerkelijk een dergelijke kuur in een andere lidstaat te volgen en, bijgevolg, gebruik te maken van de communautaire regels betreffende het vrij verrichten van diensten. Aangezien hij om medische redenen deze kuur niet kan uitstellen totdat de administratieve en gerechtelijke procedures zijn beëindigd, is de belanghebbende in feite gedwongen een kuur in Duitsland te volgen.

24
Volgens het Verwaltungsgericht Sigmaringen volgt hieruit dat het argument van de Bundesanstalt dat het verzoek van Leichtle niet‑ontvankelijk moet worden verklaard omdat laatstgenoemde de betrokken kuur heeft gevolgd zonder eerst erkenning van het recht op bijstand voor de daarmee verband houdende kosten te hebben gekregen, moet worden afgewezen.

25
Het Verwaltungsgericht Sigmaringen merkt op, dat de rechtspraak van het Bundesverwaltungsgericht (Duitsland) weliswaar aanwijzingen bevat die voor deze uitlegging lijken te pleiten, doch dat er geen vaste nationale rechtspraak ter zake bestaat. Het wenst daarom te vernemen, of deze uitlegging naar gemeenschapsrecht geboden is.

26
In deze omstandigheden heeft het de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen voorgelegd.

„1)
Moeten de artikelen 49 EG en 50 EG aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling [in casu § 13, lid 3, van het Allgemeine Verwaltungsvorschrift für Beihilfen in Krankheits-, Pflege-, Geburts-, und Todesfällen (BhV)], die voor de vergoeding van de kosten van een thermale kuur in een andere lidstaat als voorwaarde stelt dat die kuur wegens een aanmerkelijk grotere kans op succes buiten de Bondsrepubliek Duitsland absoluut noodzakelijk is, dat dit door een attest van een arts van de openbare gezondheidsdienst of van een controlerend arts wordt aangetoond en dat het kuuroord voorkomt op de lijst van thermale kuuroorden?

2)
Moeten de artikelen 49 EG en 50 EG aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling (in casu § 13, lid 3, eerste volzin, sub 3, BhV juncto § 8, lid 3, sub 2, BhV) volgens welke goedkeuring vooraf van de kuur is uitgesloten wanneer de beëindiging van de aanvraagprocedure respectievelijk van een daarop volgende gerechtelijke procedure niet wordt afgewacht en alleen in geding is, of de nationale regeling de aanspraak op bijstand voor een kuur in een andere lidstaat van de Europese Unie terecht uitsluit?”


De prejudiciële vragen

De eerste vraag

27
Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of de artikelen 49 EG en 50 EG aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een regeling van een lidstaat zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die voor de vergoeding van kosten voor het logies, de maaltijden, de reis, de kuurbelasting en de opstelling van een medisch eindrapport, die zijn gemaakt voor een in een andere lidstaat gevolgde thermale kuur, als voorwaarde stelt dat, enerzijds, vooraf erkenning van het recht op bijstand wordt verkregen, welke slechts wordt verleend voorzover uit een attest van een arts van de openbare gezondheidsdienst of van een controlerend arts blijkt dat de voorgenomen kuur wegens een veel grotere kans op succes in die andere lidstaat absoluut noodzakelijk is, en anderzijds, dat het kuuroord voorkomt op de lijst van thermale kuuroorden.

28
Voor de beantwoording van deze vraag zij er om te beginnen aan herinnerd, dat volgens vaste rechtspraak medische werkzaamheden binnen de werkingssfeer van artikel 50 EG vallen, zonder dat dienaangaande onderscheid moet worden gemaakt naargelang het gaat om verzorging in een ziekenhuis of daarbuiten (zie onder meer arrest van 12 juli 2001, Vanbraekel e.a., C‑368/98, Jurispr. blz. I‑5363, punt 41; arrest Smits en Peerbooms, reeds aangehaald, punt 53, en arrest van 13 mei 2003, Müller-Fauré en Van Riet, C‑385/99, Jurispr. blz. I-4509, punt 38).

29
Voorts staat vast dat het gemeenschapsrecht de bevoegdheid van de lidstaten om hun socialezekerheidsstelsel in te richten onverlet laat en dat bij gebreke van harmonisatie op communautair niveau elke lidstaat vrij is in zijn wetgeving de voorwaarden vast te stellen voor verstrekkingen op het gebied van sociale zekerheid, maar dit neemt niet weg dat de lidstaten bij de uitoefening van deze bevoegdheid het gemeenschapsrecht dienen te eerbiedigen (zie onder meer de reeds aangehaalde arresten Smits en Peerbooms, punten 44-46, en Müller-Fauré en Van Riet, punt 100, en de aldaar aangehaalde rechtspraak).

30
Zo heeft het Hof met name geoordeeld dat artikel 49 EG zich verzet tegen de toepassing van een nationale regeling die de vergoeding van in een andere lidstaat gemaakte medische kosten afhankelijk stelt van voorafgaande toestemming wanneer blijkt dat een dergelijk stelsel de sociaalverzekerden afschrikt, zo niet belet, om zich te wenden tot medische hulpverleners in een andere lidstaat dan de staat waar zij zijn verzekerd, tenzij de hieruit voortvloeiende belemmering van de vrijheid van dienstverrichting kan worden gerechtvaardigd door een van de door het EG-Verdrag toegestane uitzonderingen (zie in die zin de reeds aangehaalde arresten Kohll, punten 33-36, Smits en Peerbooms, punten 62, 69 en 71, en Müller-Fauré en Van Riet, punten 44 en 45).

31
Met betrekking tot de onderhavige zaak zij opgemerkt dat de prejudiciële vraag weliswaar geen betrekking heeft op de vergoeding van kosten voor medische diensten in eigenlijke zin die bij een in een andere lidstaat gevolgde thermale kuur zijn verstrekt, omdat die kosten in casu reeds overeenkomstig de bepalingen van het BhV zijn vergoed.

32
Dit neemt echter niet weg dat het feit dat een wettelijke regeling van een lidstaat voor de vergoeding van de andere kosten die voor een dergelijke kuur zijn gemaakt, andere voorwaarden stelt dan die welke gelden voor kuren die in die lidstaat worden gevolgd, de sociaalverzekerden kan ontmoedigen, zich te wenden tot medische dienstverleners die in andere lidstaten dan hun staat van aansluiting zijn gevestigd.

33
Gelijk de verwijzende rechter opmerkt, moet ervan worden uitgegaan dat de kosten voor het logies en de maaltijden integrerend deel uitmaken van de thermale kuur zelf. Dienaangaande blijkt uit § 8, lid 6, BhV dat de bijstand waarin deze wettelijke regeling voorziet, alleen wordt verleend voor kuren die onder medisch toezicht en volgens een behandelingsplan in een thermaal kuuroord plaatsvinden, waarbij de patiënt ter plaatse in het kuuroord verblijft. Net zoals in een ziekenhuis verleende zorg een verblijf in het ziekenhuis kan impliceren, kan de thermale kuur die voor therapeutische doeleinden wordt gevolgd, dus van nature het verblijf ter plaatse van de patiënt inhouden.

34
Het voor een kuur opgestelde medische rapport maakt evenwel rechtstreeks deel uit van de medische activiteit.

35
De reiskosten en de eventuele kuurbelasting hebben weliswaar geen medisch karakter en worden in beginsel niet betaald aan degenen die diensten op het gebied van de gezondheidszorg verlenen, doch dit neemt niet weg dat zij onlosmakelijk verbonden zijn met de kuur zelf, aangezien deze, zoals hierboven reeds is opgemerkt, noodzakelijkerwijs de reis en het verblijf ter plaatse van de patiënt inhoudt.

36
Hieruit volgt dat de eventuele voorwaarden voor de vergoeding van deze verschillende kosten door een regeling als het BhV wel degelijk een rechtstreekse invloed kunnen hebben op de keuze van de kuurplaats en dus op de keuze van een thermaal kuuroord dat dit soort diensten kan aanbieden.

37
Wat, in de eerste plaats, het vereiste van een voorafgaande erkenning van het recht op bijstand voor de kosten voor het logies, de maaltijden, de reis, de kuurbelasting en de opstelling van een medisch eindrapport betreft, moet, afgezien van de voorwaarden die voor de verkrijging van een dergelijke erkenning gelden, worden opgemerkt dat uit de §§ 8, lid 3, en 13, lid 3, BhV blijkt dat dit vereiste zowel geldt voor kosten die zijn gemaakt voor een thermale kuur in Duitsland als voor kosten voor een thermale kuur in een andere lidstaat. Dit betekent dat dit vereiste als zodanig niet tot gevolg heeft dat het verrichten van diensten tussen lidstaten, in casu diensten welke in andere lidstaten gelegen kuuroorden aanbieden, moeilijker wordt dan het verrichten van diensten binnen één lidstaat, namelijk diensten welke de in Duitsland gelegen kuuroorden aanbieden (zie in die zin arrest van 5 oktober 1994, Commissie/Frankrijk, C‑381/93, Jurispr. blz. I‑5145, punt 17; reeds aangehaalde arresten Kohll, punt 33, en Smits en Peerbooms, reeds aangehaald, punt 61).

38
Met betrekking tot, in de tweede plaats, de voorwaarden die het BhV stelt voor de erkenning van het recht op bijstand voor de kosten voor het logies, de maaltijden, de reis, de kuurbelasting en de opstelling van een medisch eindrapport die voor een thermale kuur buiten Duitsland zijn gemaakt, zij opgemerkt dat uit § 8, lid 3, juncto § 13, lid 3, BhV blijkt dat het om twee voorwaarden gaat.

39
De eerste voorwaarde houdt in dat uit een attest van een arts van de openbare gezondheidsdienst of van de controlerend arts blijkt dat de thermale kuur nodig is voor het herstel of het behoud van de arbeidsgeschiktheid van de ambtenaar na een ernstige ziekte of dat, bij ernstig chronisch lijden, een balneo- of klimatotherapeutische behandeling absoluut noodzakelijk is en dat deze niet kan worden vervangen door andere therapeutische maatregelen die dezelfde kans op succes bieden, met name niet door een behandeling in de woonplaats of de standplaats van de ambtenaar.

40
Dienaangaande zij vastgesteld dat dergelijke vereisten, die blijkens de §§ 8, lid 3, sub 1, en § 13, lid 3, sub 3, BhV zonder onderscheid gelden voor kosten die voor een in Duitsland of daarbuiten gevolgde thermale kuur zijn gemaakt, niet tot gevolg hebben dat het verrichten van diensten tussen lidstaten moeilijker wordt dan het verrichten van diensten binnen één lidstaat (zie in die zin de in punt 37 van dit arrest aangehaalde rechtspraak).

41
De tweede, in § 13, lid 3, sub 1, BhV gestelde voorwaarde geldt daarentegen alleen voor kosten die voor een in een andere lidstaat dan Duitsland gevolgde thermale kuur zijn gemaakt, aangezien zij impliceert, dat deze kosten slechts voor bijstand in aanmerking komen indien uit een attest van een arts van de openbare gezondheidsdienst of van de controlerend arts blijkt dat de thermale kuur absoluut nodig is wegens de veel grotere kans op succes buiten Duitsland.

42
Gelijk uit de in punt 30 van dit arrest aangehaalde rechtspraak blijkt, kan een dergelijke voorwaarde, die naar haar aard tot gevolg heeft dat ambtenaren die onder de werkingssfeer van het BhV vallen, worden ontmoedigd, zich tot in andere lidstaten gevestigde kuuroorden te wenden, niet worden aanvaard, tenzij de hieruit voortvloeiende belemmering van de vrijheid van dienstverrichting kan worden gerechtvaardigd door het Verdrag.

43
Overeenkomstig vaste rechtspraak moet dienaangaande echter, in geval van rechtvaardiging door een bij het Verdrag geregelde uitzondering, net overigens als in geval van rechtvaardiging door een dwingende reden van algemeen belang, worden nagegaan of de op die grond genomen maatregelen niet verder gaan dan hetgeen daartoe objectief noodzakelijk is, en of dit resultaat niet door minder beperkende maatregelen kan worden bereikt (zie arrest Müller‑Fauré en Van Riet, reeds aangehaald, punt 68 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

44
Gelijk uit de verwijzingsbeschikking blijkt, stelt de Bundesanstalt, onder verwijzing naar een schrijven van het Bondsministerie van Binnenlandse zaken, dat een volledige liberalisatie van de toegang tot de Europese kuurinrichtingen een reëel gevaar oplevert voor het financiële evenwicht en de medische en verzorgingsdeskundigheid van het stelsel van Duitse kuurinrichtingen. Ook de Spaanse regering stelt in haar schriftelijke opmerkingen dat de betrokken voorwaarde haar rechtvaardiging vindt in de noodzaak om het financiële evenwicht op het gebied van thermale kuren te bewaren en om in die sector op het Duitse grondgebied de instandhouding van een verzorgingscapaciteit en een medische deskundigheid te verzekeren.

45
Er zij echter aan herinnerd dat de rechtvaardigingsgronden die een lidstaat kan aanvoeren, gepaard moeten gaan met een onderzoek van de geschiktheid en de evenredigheid van de door die lidstaat genomen beperkende maatregel

46
Dienaangaande zij vastgesteld dat noch het door de verwijzende rechter aan het Hof overgelegde dossier noch de bij het Hof ingediende opmerkingen specifieke gegevens bevatten ter onderbouwing van het argument dat het bepaalde in § 13, lid 3, sub 1, BhV nodig zou zijn voor de instandhouding van een voor de bescherming van de volksgezondheid essentiële verzorgingscapaciteit of medische deskundigheid (zie, mutatis mutandis, arrest Müller-Fauré en Van Riet, reeds aangehaald, punt 70).

47
Met betrekking tot de rechtvaardiging ontleend aan de noodzaak om het gevaar van een ernstige aantasting van het financiële evenwicht van het socialezekerheidsstelsel te vermijden, zij opgemerkt dat voor het Hof geen specifiek argument is aangevoerd tot staving van de stelling dat het bepaalde in § 13, lid 3, sub 1, BhV daartoe noodzakelijk is (zie, mutatis mutandis, arrest Müller-Fauré en Van Riet, reeds aangehaald, punt 93).

48
Voorts zij eraan herinnerd dat alleen de lidstaten mogen bepalen hoever de ziektekostendekking van hun verzekerden gaat (arrest Müller-Fauré en Van Riet, reeds aangehaald, punt 98). Hieruit volgt dat niets eraan in de weg staat dat het bedrag ten belope waarvan de kosten voor het logies, de maaltijden, de reis, de kuurbelasting en de opstelling van een medisch eindrapport, die voor een thermale kuur in een andere lidstaat zijn gemaakt, voor bijstand in aanmerking komen, wordt beperkt tot de bedragen ten belope waarvan dergelijke kosten voor bijstand in aanmerking zouden zijn gekomen indien een beschikbare kuur met een gelijkwaardige therapeutische doeltreffendheid in Duitsland was gevolgd. Een dergelijke bovengrens die, gelijk de Commissie heeft betoogd, kan worden gerechtvaardigd door de overweging dat de door de lidstaat te dragen kosten moeten worden beperkt tot hetgeen medisch gezien noodzakelijk is, berust immers op een objectief, niet-discriminerend en transparant criterium (arrest Müller-Fauré en Van Riet, reeds aangehaald, punt 107).

49
Wat, in de derde plaats, de door § 13, lid 3, sub 2, BhV gestelde voorwaarde betreft dat het betrokken kuuroord op de lijst van thermale kuuroorden moet voorkomen, zij opgemerkt dat een dergelijk vereiste dat, gelijk de advocaat‑generaal in punt 34 van zijn conclusie heeft beklemtoond, waarschijnlijk beoogt te verzekeren dat de betrokken thermale inrichtingen de noodzakelijk geachte zorg kunnen verlenen, eveneens geldt voor de vergoeding van kosten verband houdende met thermale kuren die in Duitsland zijn gevolgd, gelijk blijkt uit § 8, lid 6, BhV. Hieruit volgt dat een dergelijk vereiste a priori en in beginsel niet van dien aard is dat het tot gevolg heeft dat het verrichten van diensten tussen lidstaten moeilijker wordt dan het verrichten van diensten binnen één lidstaat (zie de in punt 37 van dit arrest aangehaalde rechtspraak).

50
Het staat echter aan de verwijzende rechter om, met name tegen de achtergrond van de eventuele voorwaarden voor de opneming van thermale kuuroorden op een dergelijke lijst, na te gaan of dit vereiste van opneming op de lijst al dan niet het in punt 49 van dit arrest beschreven gevolg kan hebben en zich ervan te vergewissen dat die voorwaarden een objectief karakter hebben.

51
Gelet op de voorgaande overwegingen moet op de eerste prejudiciële vraag worden geantwoord:

de artikelen 49 EG en 50 EG moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een regeling van een lidstaat, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die voor de vergoeding van de kosten voor het logies, de maaltijden, de reis, de kuurbelasting en de opstelling van een medisch eindrapport, die zijn gemaakt voor een in een andere lidstaat gevolgde thermale kuur, als voorwaarde stelt dat vooraf erkenning van het recht op bijstand wordt verkregen, welke slechts wordt verleend voorzover uit een attest van een arts van de openbare gezondheidsdienst of van de controlerend arts blijkt dat de voorgenomen kuur absoluut noodzakelijk is wegens de veel grotere kans op succes in die andere lidstaat;

de artikelen 49 EG en 50 EG moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich in beginsel niet verzetten tegen een regeling van een lidstaat, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die voor de vergoeding van de kosten voor het logies, de maaltijden, de reis, de kuurbelasting en de opstelling van een medisch eindrapport, die zijn gemaakt voor een in die lidstaat of in een andere lidstaat gevolgde thermale kuur, als voorwaarde stelt dat het betrokken kuuroord voorkomt op de lijst van thermale kuuroorden. Het staat echter aan de nationale rechter om zich ervan te vergewissen dat de eventuele voorwaarden voor de opneming van een kuuroord op een dergelijke lijst een objectief karakter hebben en niet tot gevolg hebben dat het verrichten van diensten tussen lidstaten moeilijker wordt dan het verrichten van diensten binnen de betrokken lidstaat.

De tweede vraag

52
Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of de artikelen 49 EG en 50 EG aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen de toepassing van een nationale regeling volgens welke vergoeding van de kosten voor het logies, de maaltijden, de reis, de kuurbelasting en de opstelling van een medisch eindrapport, die zijn gemaakt voor een in een andere lidstaat gevolgde thermale kuur, is uitgesloten ingeval de betrokkene de beëindiging van de in die regeling voorziene procedure ter verkrijging van een voorafgaande erkenning van het recht op bijstand of van een daarop volgende gerechtelijke procedure niet heeft afgewacht alvorens met de betrokken kuur te beginnen.

53
Om te beginnen zij opgemerkt dat uit de verwijzingsbeschikking blijkt dat op het moment waarop verzoeker in het hoofdgeding naar Ischia is afgereisd om aldaar de betrokken kuur te volgen, de Bundesanstalt zijn verzoek om erkenning van het recht op bijstand voor de kosten van die kuur reeds had afgewezen, en de betrokkene bij de verwijzende rechter reeds beroep had ingesteld tegen deze beslissing.

54
Om de verwijzende rechter de preciseringen te geven die voor de beslechting van het hoofdgeding nodig zijn, volstaat het derhalve, aan te geven of de artikelen 49 EG en 50 EG aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen de toepassing van een nationale regeling volgens welke de vergoeding van de kosten voor het logies, de maaltijden, de reis, de kuurbelasting en de opstelling van een medisch eindrapport, die zijn gemaakt voor een in een andere lidstaat gevolgde thermale kuur, is uitgesloten ingeval de betrokkene de beëindiging van de gerechtelijke procedure die hij heeft aangespannen tegen een beslissing waarbij de erkenning van het recht op bijstand voor die kosten is geweigerd, niet heeft afgewacht alvorens met de betrokken kuur te beginnen.

55
Dienaangaande zij opgemerkt dat het Hof, met betrekking tot een vrij gelijkaardige problematiek betreffende de voorafgaande toestemming voor de vergoeding van in een andere lidstaat genoten gezondheidszorg, bedoeld in artikel 22, lid 1, sub c, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EEG) nr. 2001/83 van de Raad van 2 juni 1983 (PB L 230, blz. 6), heeft geoordeeld dat het nuttig effect en de geest van deze bepaling de overweging rechtvaardigden dat wanneer een sociaalverzekerde die op basis van die bepaling een verzoek om toestemming heeft ingediend, van het bevoegde orgaan een afwijzende beslissing heeft ontvangen waarvan achteraf bij rechterlijke beslissing de ongegrondheid wordt vastgesteld, die verzekerde rechtstreeks van het bevoegde orgaan de vergoeding kan vorderen van een bedrag dat gelijk is aan het bedrag dat dit orgaan normalerwijze voor zijn rekening zou hebben genomen indien de toestemming meteen was gegeven (arrest Vanbraekel e.a., reeds aangehaald, punt 34).

56
Gelijk de Commissie terecht heeft opgemerkt, moet in casu dezelfde weg worden gevolgd.

57
Gelijk zowel de verwijzende rechter als de Commissie en de advocaat‑generaal in punt 39 van zijn conclusie hebben beklemtoond, zou immers, indien de vaststelling door de rechter dat de litigieuze beslissing van de Bundesanstalt in strijd is met de artikelen 49 EG en 50 EG, niet tot gevolg heeft dat de betrokken kosten met terugwerkende kracht worden vergoed, afbreuk worden gedaan aan het nuttig effect van deze communautaire bepalingen, aangezien patiënten in de meeste gevallen de beëindiging van een gerechtelijke procedure niet kunnen afwachten alvorens de zorg te ontvangen die hun toestand vereist, en derhalve gedwongen zijn, ervan af te zien, zich naar een andere lidstaat te begeven om aldaar die zorg te ontvangen.

58
Gelet op, met name, de in punt 25 van het onderhavige arrest weergegeven preciseringen uit de verwijzingsbeschikking, zij er voorts aan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak, wanneer het gaat om verdragsbepalingen die rechtstreekse werking hebben, zoals artikel 49 EG, de nationale rechter, ten volle gebruik makend van de hem door het nationale recht toegekende beoordelingsvrijheid, de nationale wet in overeenstemming met de eisen van het gemeenschapsrecht dient uit te leggen en toe te passen, en wanneer dit niet mogelijk is, elke daarmee strijdige nationale bepaling buiten toepassing dient te laten (zie arresten van 4 februari 1988, Murphy e.a., 157/86, Jurispr. blz. 673, punt 11, en 28 september 1994, Coloroll Pension Trustees, C‑200/91, Jurispr. blz. I‑4389, punt 29).

59
Gelet op het voorgaande, moet op de tweede vraag worden geantwoord dat de artikelen 49 EG en 50 EG aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen de toepassing van een nationale regeling volgens welke de vergoeding van de kosten voor het logies, de maaltijden, de reis, de kuurbelasting en de opstelling van een medisch eindrapport, die zijn gemaakt voor een in een andere lidstaat gevolgde thermale kuur, uitgesloten is ingeval de betrokkene de beëindiging van de gerechtelijke procedure die hij heeft aangespannen tegen een beslissing waarbij de erkenning van het recht op bijstand voor die kosten is geweigerd, niet heeft afgewacht alvorens met de betrokken kuur te beginnen.


Kosten

60
De kosten door de Spaanse regering, de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, komen niet voor vergoeding in aanmerking. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

uitspraak doende op de door het Verwaltungsgericht Sigmaringen bij beschikking van 28 november 2001 gestelde vragen, verklaart voor recht:

1)
De artikelen 49 EG en 50 EG moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een regeling van een lidstaat, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die voor de vergoeding van de kosten voor het logies, de maaltijden, de reis, de kuurbelasting en de opstelling van een medisch eindrapport, die zijn gemaakt voor een in een andere lidstaat gevolgde thermale kuur, als voorwaarde stelt dat vooraf erkenning van het recht op bijstand wordt verkregen, welke slechts wordt verleend voorzover uit een attest van een arts van de openbare gezondheidsdienst of van de controlerend arts blijkt dat de voorgenomen kuur absoluut noodzakelijk is wegens de veel grotere kans op succes in die andere lidstaat.

2)
De artikelen 49 EG en 50 EG moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich in beginsel niet verzetten tegen een regeling van een lidstaat, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die voor de vergoeding van de kosten voor het logies, de maaltijden, de reis, de kuurbelasting en de opstelling van een medisch eindrapport, die zijn gemaakt voor een in die lidstaat of in een andere lidstaat gevolgde thermale kuur, als voorwaarde stelt dat het betrokken kuuroord voorkomt op de lijst van thermale kuuroorden. Het staat echter aan de nationale rechter om zich ervan te vergewissen dat de eventuele voorwaarden voor de opneming van een kuuroord op een dergelijke lijst een objectief karakter hebben en niet tot gevolg hebben dat het verrichten van diensten tussen lidstaten moeilijker wordt dan het verrichten van diensten binnen de betrokken lidstaat.

3)
De artikelen 49 EG en 50 EG moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen de toepassing van een nationale regeling volgens welke de vergoeding van de kosten voor het logies, de maaltijden, de reis, de kuurbelasting en de opstelling van een medisch eindrapport, die zijn gemaakt voor een in een andere lidstaat gevolgde thermale kuur, uitgesloten is ingeval de betrokkene de beëindiging van de gerechtelijke procedure die hij heeft aangespannen tegen een beslissing waarbij de erkenning van het recht op bijstand voor die kosten is geweigerd, niet heeft afgewacht alvorens met de betrokken kuur te beginnen.

Timmermans

La Pergola

von Bahr

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 18 maart 2004.

De griffier

De president

R. Grass

V. Skouris


1
Procestaal: Duits.