1. Mededinging - Administratieve procedure - Beëindiging van inbreuken - Vaststelling van voorlopige maatregelen - Bevoegdheid van Commissie - Voorwaarden voor uitoefening
(Verordening nr. 17 van de Raad, art. 3, lid 1)
2. Kort geding - Opschorting van tenuitvoerlegging - Opschorting van tenuitvoerlegging van voorlopige maatregelen inzake mededinging - Omvang van bevoegdheid van kortgedingrechter
(Art. 242 EG en 243 EG; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 104; verordening nr. 17 van de Raad, art. 3, lid 1)
3. Kort geding - Opschorting van tenuitvoerlegging - Opschorting van tenuitvoerlegging van voorlopige maatregelen inzake mededinging - Voorwaarden - Fumus boni juris" - Beschermende maatregelen op grond van spoedeisendheid - Geen invloed op omvang van vereiste fumus boni juris" - Inaanmerkingneming van deze spoedeisendheid bij afweging van alle betrokken belangen door kortgedingrechter
(Art. 242 EG en 243 EG: Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 104, lid 2; verordening nr. 17 van de Raad, art. 3, lid 1)
4. Kort geding - Opschorting van tenuitvoerlegging - Opschorting van tenuitvoerlegging van voorlopige maatregel inzake mededinging waarbij houder van intellectueel eigendomsrecht wordt verplicht, licentie voor gebruik van dat recht te verlenen - Onderzoek door kortgedingrechter - Artikel 295 EG - Invloed
(Art. 82 EG, 242 EG, 243 EG en 295 EG; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 104; verordening nr. 17 van de Raad, art. 3, lid 1)
5. Kort geding - Opschorting van tenuitvoerlegging - Opschorting van tenuitvoerlegging van voorlopige maatregelen inzake mededinging - Voorwaarden - Ernstige en onherstelbare schade - Bewijslast - Aantasting van wezen van auteursrecht - Daaronder begrepen
(Art. 242 EG; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 104, lid 2)
6. Kort geding - Opschorting van tenuitvoerlegging - Opschorting van tenuitvoerlegging van voorlopige maatregelen inzake mededinging - Voorwaarden - Afweging van alle betrokken belangen - Voorrang voor bescherming van auteursrecht
(Art. 30 EG, 82 EG, 242 EG, 243 EG en 295 EG; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 104, lid 2)
1. Voordat de Commissie in de loop van een op grond van verordening nr. 17 uitgevoerde verificatie beschermende maatregelen kan nemen, moet er aan twee cumulatieve voorwaarden worden voldaan: in de eerste plaats dat de gedragingen in kwestie van dien aard zijn dat zij een schending van de communautaire mededingingsregels kunnen opleveren waarvoor bij definitieve beschikking van de Commissie een sanctie kan worden opgelegd, en in de tweede plaats dat vaststaat dat de maatregelen geen uitstel gedogen teneinde een situatie af te wenden die aan degene die om de maatregelen verzoekt, ernstige en onherstelbare schade kan toebrengen of die onduldbaar is voor het openbaar belang.
( cf. punten 52-55 )
2. Volgens de artikelen 242 EG en 243 EG kan de kortgedingrechter, indien hij van oordeel is dat de omstandigheden zulks vereisen, opschorting van de uitvoering van de bestreden handeling of voorlopige maatregelen gelasten, waarbij hij, wat de verzoeken bij het Gerecht betreft, rekening houdt met de bij artikel 104, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht gestelde voorwaarden, zoals gepreciseerd in de rechtspraak.
Er is geen reden om aan te nemen dat de omvang van de bevoegdheden die artikel 104 van het Reglement voor de procesvoering aan de kortgedingrechter verleent, met betrekking tot een definitieve beschikking van de Commissie waarin de bepalingen van het mededingingsrecht worden toegepast en die is vastgesteld op basis van de expliciet door verordening nr. 17 verleende bevoegdheden, anders moet worden uitgelegd indien de beslissing waartegen een voorlopige maatregel wordt verzocht, een voorlopige beslissing is die is genomen overeenkomstig de impliciete bevoegdheid van de Commissie om beschermende maatregelen te nemen op grond van artikel 3, lid 1, van genoemde verordening.
( cf. punten 59-60 )
3. Bij een verzoek om voorlopige maatregelen betreffende een voorlopige maatregel op mededingingsgebied is er geen overtuigende reden waarom van een verzoeker moet worden geëist dat hij aantoont dat er een bijzonder sterk of ernstig vermoeden van ongeldigheid bestaat tegen wat per slot van rekening niet meer is dan een beoordeling op het eerste gezicht door de Commissie of er sprake is van een inbreuk op het communautaire mededingingsrecht. Het loutere feit dat aan het oordeel van de Commissie als reden ten grondslag lag dat er spoed was vereist bij het nemen van beschermende maatregelen, rechtvaardigt niet dat van een verzoeker die vraagt om opschorting van de tenuitvoerlegging van de beschikking die deze maatregelen oplegt, wordt geëist dat hij een bijzonder sterke fumus boni juris aantoont, aangezien de kortgedingrechter bij de belangenafweging rekening kan houden met dit aspect.
Aldus moet de verzoeker in een dergelijke kortgedingprocedure, om een fumus boni juris aan te tonen, bewijzen dat er ernstige redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de beoordeling door de Commissie van ten minste één van de voorwaarden om voorlopige maatregelen op mededingingsgebied te nemen. Niettemin zal de kortgedingrechter bij het bepalen of aan alle in de artikelen 242 EG en 243 EG en artikel 104, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering gestelde voorwaarden voor de toekenning van voorlopige maatregelen is voldaan, en in het bijzonder bij het bepalen of de belangenafweging in het voordeel van verzoeker of van de Commissie uitvalt, zowel rekening houden met de beoordeling door laatstgenoemde van de spoedeisendheid die de omstreden voorlopige maatregelen rechtvaardigde, als met de redenen waarom de belangenafweging ten gunste van het nemen van dergelijke maatregelen uitviel.
( cf. punten 65-66, 73 )
4. Uit artikel 295 EG volgt dat de kortgedingrechter behoedzaam te werk moet gaan bij de toetsing van een beschikking van de Commissie die - bij wijze van voorlopige maatregelen tijdens een onderzoek op grond van artikel 3 van verordening nr. 17 en gebaseerd op een voorlopige uitlegging van artikel 82 EG - aan de houder van een door het nationale recht erkend en beschermd intellectueel eigendomsrecht de verplichting oplegt om een licentie voor de uitoefening van dat eigendomsrecht te verlenen.
( cf. punt 91 )
5. Bij de beoordeling van de spoedeisendheid van een verzoek in kort geding geldt als maatstaf, of een voorlopige beslissing nodig is ter voorkoming van ernstige en onherstelbare schade voor de partij die om de voorlopige maatregel verzoekt. De partij die zich op ernstige en onherstelbare schade beroept, moet het bestaan daarvan aantonen. Het is, in het bijzonder wanneer het intreden van de schade afhangt van een geheel van factoren, voldoende dat de schade met een voldoende mate van waarschijnlijkheid valt te voorzien.
Niettemin moet bij de beoordeling van de elementen die opschorting van de tenuitvoerlegging kunnen rechtvaardigen van een maatregel zoals een beschikking tot toepassing van artikel 82 EG waarbij een onderneming wordt verplicht al haar concurrenten een licentie voor het gebruik van haar auteursrecht te verlenen, wegens de schade die deze kan veroorzaken, in aanmerking worden genomen dat die maatregel, door de Commissie vastgesteld in het kader van een nog niet afgesloten onderzoek, zelf een voorlopig karakter heeft. Er moet dan ook worden onderzocht of er een ernstig risico bestaat dat de nadelige gevolgen van de omstreden beschikking, indien deze onmiddellijk ten uitvoer wordt gelegd, die van een conservatoire maatregel overtreffen en in tussentijd schade veroorzaken die aanmerkelijk groter is dan de onvermijdelijke, maar tijdelijke nadelen van een dergelijke voorlopige maatregel.
Schade van zuiver financiële aard kan, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, niet als onherstelbaar of zelfs als moeilijk herstelbaar worden beschouwd wanneer deze later kan worden vergoed. Financiële schade die niet door de tenuitvoerlegging van het arrest in de hoofdzaak verdwijnt, vormt namelijk een economisch verlies dat kan worden goedgemaakt via de beroepswegen waarin het Verdrag, met name de artikelen 235 EG en 288 EG voorziet. Indien in geval van nietigverklaring van de betwiste beschikking de beroepsweg echter bestaat uit een schadevergoedingsprocedure bij de nationale rechter, is het voor de kortgedingrechter uiteraard niet mogelijk, en ook niet gepast, om te speculeren over de kans dat deze rechter verzoeker een passende schadevergoeding zou toewijzen.
Het auteursrecht reduceren tot een louter economisch recht om royalty's te ontvangen, doet afbreuk aan het wezen ervan en kan in beginsel leiden tot potentieel ernstige en onherstelbare schade. De grondgedachte van het auteursrecht is namelijk, de auteur van creatief en origineel werk het uitsluitende recht te verlenen om dit werk te exploiteren en daardoor de beloning van de creatieve inspanning te verzekeren. Het auteursrecht is van wezenlijk belang, zowel voor de individuele rechthebbende als voor de hele samenleving. Dat de aanzienlijke ingreep in het specifieke voorwerp van het intellectuele-eigendomsrecht slechts tijdelijk zou zijn, maakt op zich de reële kans op ernstige en onherstelbare schade aan verzoekers belangen niet kleiner.
( cf. punten 116-117, 119, 125, 127 )
6. Het algemeen belang met betrekking tot eigendomsrechten in het algemeen en intellectuele-eigendomsrechten in het bijzonder wordt uitdrukkelijk genoemd in de artikelen 30 EG en 295 EG. Het loutere feit dat een verzoeker zijn auteursrecht om economische redenen inroept en tracht te handhaven, vermindert niet zijn recht om zich te beroepen op het uitsluitende recht dat door het nationale recht wordt verleend met als doel om innovatie te belonen.
In het kader van een verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging van een voorlopige maatregel van de Commissie die een verplichting tot verlening van een licentie voor het gebruik van een auteursrecht inhoudt, waarbij het niet evident is dat de weigering van een verzoeker om een licentie voor het gebruik van zijn auteursrecht te verlenen misbruik in de zin van artikel 82 EG oplevert, en er een concreet risico bestaat dat hij ernstige en onherstelbare schade lijdt indien hij in de tussentijd gedwongen zou zijn om zijn concurrenten een licentie te verlenen, valt de belangenafweging uit ten gunste van een onverminderde bescherming van zijn auteursrecht tot aan de beslissing in de hoofdzaak.
( cf. punten 143-144 )