ARREST VAN HET GERECHT (Enkelvoudige kamer)
23 oktober 2003
Zaak T-279/01
Giorgio Lebedef
tegen
Commissie van de Europese Gemeenschappen
„Ambtenaren — Beoordelingsrapport — Tardieve opstelling — Beroep tot schadevergoeding”
Volledige Franse tekst II-1203
Betreft:
Beroep strekkende tot, enerzijds, nietigverklaring van de besluiten waarbij de Commissie ten dele afwijzend heeft beslist op de klachten waarin verzoeker vergoeding vorderde van de morele schade die hij door de vertraging bij de opstelling van zijn beoordelingsrapporten over de perioden 1995/1997 en 1997/1999 heeft geleden, en anderzijds, vergoeding van die morele schade.
Beslissing:
De Commissie wordt veroordeeld tot betaling aan verzoeker van een bedrag van 1500 euro bovenop het bedrag van 619,73 euro dat reeds door het TABG is toegekend. Het beroep wordt voor het overige verworpen. De Commissie wordt verwezen in de kosten.
Samenvatting
Ambtenaren – Beroep – Beroep tot schadevergoeding – Vordering tot nietigverklaring van precontentieus besluit houdende afwijzing van vordering tot schadevergoeding – Vordering die niet zelfstandig is ten opzichte van vordering tot schadevergoeding
(Ambtenarenstatuut, art, 90 en 91)
Ambtenaren – Beoordeling – Beoordelingsrapport – Opstelling – Te late opstelling – Dienstfout die morele schade veroorzaakt – Deels aan ambtenaar te wijten vertraging
(Ambtenarenstatuut, art. 43)
Ambtenaren – Beoordeling – Beoordelingsrapport – Ambtenaren die functies op gebied van personeelsvertegenwoordiging uitoefenen – Beoordelingsprocedure – Termijn voor definitieve beoordeling
(Ambtenarenstatuut, art. 43; bijlage II, art. 1, zesde alinea; algemene uitvoeringsbepalingen van de Commissie, art. 7)
Het besluit van een instelling houdende afwijzing van een verzoek om schadevergoeding, vormt een onderdeel van de administratieve procedure die voorafgaat aan een bij het Gerecht ingesteld beroep tot schadevergoeding.
De (tegen deze afwijzing gerichte) vorderingen tot nietigverklaring kunnen dus niet los van de vorderingen tot schadevergoeding worden beoordeeld. De handeling waarin de standpuntbepaling van de instelling gedurende de precontentieuze fase is vervat, heeft namelijk uitsluitend tot gevolg dat de partij die schade heeft geleden, zich met een verzoek om schadevergoeding tot het Gerecht kan wenden.
(cf. punt 29)
Referenlie: Gerecht 18 december 1997. Gill/Commissie, T-90/95, JurAmbt blz I-A-471 en II-1231. punt 45; Gerecht 6 maart 2001, Ojha/Commissie, T-77/99, JurAmbt biz. I-A-61 en II-293, punt 68; Gerecht 5 december 2002, Hoyei/Commissie. T-209/99. JurAmbt blz I-A-243 en II-1211, punt 32
De administratie dient ervoor te zorgen dat de beoordelingsrapporten periodiek op de door het Statuut voorgeschreven tijdstippen behoorlijk worden opgemaakt, zowel om redenen van behoorlijk bestuur als om de belangen van de ambtenaren veilig te stellen. De te late opstelling van beoordelingsrapporten kan als zodanig immers reeds nadelig zijn voor de ambtenaar, doordat zijn carrièreverloop ongunstig kan worden beinvloed wanneer een dergelijk rapport ontbreekt op het moment waarop over hem beslissingen moeten worden genomen. Een ambtenaar met een onregelmatig en onvolledig persoonsdossier kan morele schade lijden door de onzekerheid en ongerustheid over zijn ambtelijke toekomst. Bij gebreke van bijzondere omstandigheden die de vastgestelde vertragingen rechtvaardigen, begaat de administratie een dienstfout waarvoor zij aansprakelijk kan worden gesteld.
Een ambtenaar kan echter niet over de vertraagde opstelling van zijn beoordelingsrapport klagen, wanneer die vertraging, althans ten dele, aan hemzelf is te wijten of wanneer hij in aanzienlijke mate daartoe heeft bijgedragen.
(cf punten 55-57)
Referentie: Hof 18 december 1980, Gratreau/Commissie, 156/79 en 51/80, Jurispr blz 3943. punt 15; Hof 6 februari 1986, Castille/Commissie, 173/82, 157/83 en 186/84, Jurispr blz 497, punt 36; Gerecht 8 november 1990, Barbi/Commissie, T-73/89, Jurispr blz II-619, punt 41; Gerecht 16 december 1993, Moritz/Commissie, T-20/89, Jurispr blz II-1423. punt 50; Gerecht 28 mei 1997, Burban/Parlement, T-59/96, JurAmbt blz I-A-109 en II-331, punten 44 en 50; Gerecht 12 juni 2002, Mellone/Commissie, T-187/01, JurAmbt blz I-A-81 en II-389, punten 77, 78 en 79
De door de Commissie vastgestelde algemene uitvoeringsbepalingen van artikel 43 van het Statuut stellen het paritair comité ad hoc in beroep geen precieze termijn voor het geval dat het zich moet uitspreken over de beoordeling van een ambtenaar die werkzaamheden op het gebied van de personeelsvertegenwoordiging uitoefent. Aangezien volgens artikel 7 van deze bepalingen de gehele procedure echter uiterlijk 31 december van het betrokken jaar moet zijn beëindigd, geldt die termijn noodzakelijkerwijs ook voor de ambtenaren die werkzaamheden op het gebied van de personeelsvertegenwoordiging uitoefenen, voor wie die bepalingen eerst voorzien in de raadpleging van de ad-hocgroep voor de beoordeling en, in geval van beroep, in die van het paritair comité ad hoc in beroep. Volgens artikel 1, laatste alinea, van bijlage II bij het Statuut mag de ambtenaar overigens geen nadeel ondervinden van het feit dat hij een functie op het gebied van de personeelsvertegenwoordiging uitoefent. Gold de uiterste datum van 31 december niet voor de beoordelingsprocedure van deze ambtenaren, dan zou men moeten aannemen dat zij een nadeel ondervinden als gevolg van hun activiteiten, omdat zij de definitieve beoordeling niet op hetzelfde tijdstip ontvangen als de ambtenaren die geen functies op het gebied van de personeelsvertegenwoordiging uitoefenen.
(cf. punt 63)