Samenvatting (ambtenarenzaken)

Samenvatting (ambtenarenzaken)

Samenvatting

1. Ambtenaren – Niet-contractuele aansprakelijkheid van instellingen – Voorwaarden – Onwettigheid – Schade – Oorzakelijk verband

2. Ambtenaren – Organisatie van diensten – Tewerkstelling van personeel – Beoordelingsvrijheid van administratie – Grenzen – Dienstbelang – Eerbiediging van gelijkwaardigheid van ambten – Rechterlijke toetsing – Grenzen

(Ambtenarenstatuut, art. 7)

3. Ambtenaren – Zorgplicht van administratie – Omvang – Grenzen

4. Ambtenaren – Sociale zekerheid – Verzekering ongevallen en beroepsziekten – Vaststelling of ziekte gevolg is van beroep – Procedure – Terbeschikkingstelling aan door instellingen aangewezen arts(en) van alle nuttige stukken – Ontbreken van volledig onderzoek bedoeld in artikel 17, lid 2, van regeling voor verzekering tegen ongevallen en beroepsziekten – Onregelmatigheid

(Ambtenarenstatuut, art. 73; regeling voor de verzekering tegen ongevallen en beroepsziekten, art. 17, lid 2, en 19)

5. Ambtenaren – Sociale zekerheid – Verzekering ongevallen en beroepsziekten – Vaststelling of ziekte gevolg is van beroep – Procedure – Toegang van ambtenaar tot stukken van medisch dossier – Indirecte toegang

(Ambtenarenstatuut, art. 73; regeling voor de verzekering tegen ongevallen en beroepsziekten, art. 17)

6. Ambtenaren – Niet-contractuele aansprakelijkheid van instellingen – Dienstfout – Onjuiste uitlegging van statutaire bepaling die op zich geen dienstfout vormt – Onzorgvuldige houding jegens ambtenaar in strijd met zorgplicht – Dienstfout

7. Procedure – Inleidend verzoekschrift – Vormvereisten – Summiere uiteenzetting van middelen – Vergelijkbare vereisten voor ter ondersteuning van middel aangevoerde argumenten – Niet in verzoekschrift uiteengezette grieven – Verwijzing naar alle bijlagen – Niet-ontvankelijkheid

(Statuut EG van het Hof van Justitie, art. 19, eerste alinea; reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 44, lid 1)

8. Ambtenaar – Niet-contractuele aansprakelijkheid van instellingen – Schade – Herstel – Te late vaststelling van besluit tot erkenning dat ziekte van ambtenaar beroepsziekte is en tot vaststelling van invaliditeitspercentage – Recht op compensatoire rente op kapitaal bedoeld in artikel 73 van Statuut – Periode voor betaling van rente

[EG-Verdrag, art. 179 (thans art. 236 EG); ambtenarenstatuut art. 73]

9. Ambtenaren – Niet-contractuele aansprakelijkheid van instellingen – Schade geleden door echtgenoot als gevolg van beroepsziekte van ambtenaar – Geen aansprakelijkheid

1. De Gemeenschap kan slechts aansprakelijk worden gesteld als tegelijkertijd is voldaan aan een aantal voorwaarden, namelijk dat het aan de instellingen verweten gedrag onwettig is, dat er werkelijk schade is geleden, en dat er een causaal verband bestaat tussen het gedrag en de gestelde schade.

(cf. punt 52)

Referentie: Hof 1 juli 1994, Commissie/Brazzelli Lualdi e.a., C‑136/92 P, Jurispr. blz. I‑1981, punt 42; Gerecht 14 mei 1998, Lucaccioni/Commissie, T‑165/95, JurAmbt. blz. I‑A‑203 en II‑627, punt 56

2. De gemeenschapsinstellingen beschikken over een ruime beoordelingsvrijheid om hun diensten te organiseren naar de eis van de taken die hun zijn toevertrouwd, en om voor de vervulling van die taken het hun ter beschikking staande personeel tewerk te stellen, met dien verstande evenwel dat deze tewerkstelling in het belang van de dienst moet zijn en de gelijkwaardigheid van de ambten moet worden geëerbiedigd.

De problemen die door het vertrek van de ambtenaar bij zijn vorige dienst zouden kunnen ontstaan en het nut dat de overplaatsing voor de nieuwe dienst oplevert, vallen onder de ruime beoordelingsvrijheid waarover de instellingen ter zake van de organisatie van hun diensten beschikken. In die omstandigheden moet de rechterlijke toetsing beperkt blijven tot de vraag, of het tot aanstelling bevoegd gezag binnen redelijke grenzen is gebleven en zijn bevoegdheid niet kennelijk verkeerd heeft gebruikt.

(cf. punten 86 en 87)

Referentie: Gerecht 28 mei 1998, W./Commissie, T‑78/96 en T‑170/96, JurAmbt. blz. I‑A‑239 en II‑745, punten 87 en 92, en de aangehaalde rechtspraak

3. De zorgplicht van de administratie ten opzichte van haar personeel is een weergave van het door het Ambtenarenstatuut geschapen evenwicht tussen de wederzijdse rechten en verplichtingen in de betrekkingen tussen het administratief gezag en de ambtenaren. Deze plicht brengt met name mee, dat dit gezag bij zijn beslissing over de situatie van de ambtenaar alle elementen in aanmerking moet nemen die zijn besluit kunnen beïnvloeden, en daarbij niet enkel rekening behoort te houden met het belang van de dienst, maar ook met dat van de betrokken ambtenaar.

(cf. punt 125)

Referentie: Hof 23 oktober 1986, Schwiering/Rekenkamer, 321/85, Jurispr. blz. 3199, punt 18; Gerecht 20 juni 1990, Burban/Parlement, T‑133/89, Jurispr. blz. II‑245, punt 27; Gerecht 16 maart 1993, Blackman/Parlement, T‑33/89 en T‑74/89, Jurispr. blz. II‑249, punt 96

4. Een medische commissie kan slechts een geldig medisch advies uitbrengen wanneer zij kennis kan nemen van alle stukken die nuttig kunnen zijn voor haar oordeel. Deze redenering moet mutatis mutandis gelden voor de conclusies van de arts of artsen die door de instellingen krachtens artikel 19 van de Regeling voor de verzekering tegen ongevallen en beroepsziekten zijn aangewezen.

Bij gebreke van een volledig onderzoek, voorzien in artikel 17, lid 2, van de Regeling, teneinde alle gegevens te verzamelen waardoor de aard van de aandoening, alsmede het verband tussen de aandoening en het beroep en de omstandigheden waaronder zij zich heeft voorgedaan, kunnen worden vastgesteld, is de door de instelling aangewezen arts dus niet in staat geldige conclusies uit te brengen.

Hieruit volgt dat de instelling, door geen onderzoeksrapport op te stellen overeenkomstig de vereisten van deze bepaling, op basis van een objectief en volledig onderzoek van de omstandigheden, zich onregelmatig heeft gedragen.

(cf. punten 126 en 132‑134)

Referentie: Gerecht 15 juli 1997, R/Commissie, T-187/95, JurAmbt. blz. I‑A‑253 en II‑729, punt 49; Gerecht 15 december 1999, Nardone/Commissie, T‑27/98, JurAmbt. blz. I‑A‑267 en II‑1293, punt 68

5. In het kader van de procedure tot vaststelling van een beroepsziekte worden de rechten van de ambtenaar, in aanmerking genomen de bijzondere aard van de betrokken documenten, gewaarborgd door de mogelijkheid voor de betrokkene om via een arts van zijn keuze kennis te nemen van alle elementen van het door het tot aanstelling bevoegd gezag samengestelde dossier en om een arts aan te wijzen die binnen de medische commissie voor zijn belangen kan opkomen. Doordat de regeling indirecte toegang tot de medische documenten via een door de ambtenaar gekozen vertrouwensarts mogelijk maakt, brengt zij de rechten van de ambtenaar in overeenstemming met de vereisten van het medisch beroepsgeheim.

(cf. punt 137)

Referentie: Hof 7 oktober 1987, Strack/Commissie, 140/86, Jurispr. blz. 3939, punt 12; Hof 1 oktober 1991, Vidrányi/Commissie, C‑283/90 P, Jurispr. blz. I‑4339, punt 23; Gerecht 12 juli 1990, Vidrányi/Commissie, T‑154/89, Jurispr. blz. II‑445, punt 34

6. Uitzonderingen daargelaten, levert een onjuiste interpretatie van een statutaire bepaling door de administratie niet noodzakelijkerwijs een dienstfout op.

Een onzorgvuldige houding, gekenmerkt door het, in strijd met de zorgplicht, verstrekken van onjuiste of tegenstrijdige informatie, ten opzichte van een ambtenaar die bezwaar maakt tegen het verloop van een procedure tot erkenning dat een ziekte een beroepsziekte is, levert echter een fout op.

(cf. punten 142 en 149)

Referentie: Hof 13 juli 1972, Heinemann/Commissie, 79/71, Jurispr. blz. 579, punt 11; Gerecht 9 juni 1994, X/Commissie, T‑94/92, JurAmbt. blz. I‑A‑149 en II‑481, punt 52

7. Ingevolge artikel 19, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie en artikel 44, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht moet het inleidend verzoekschrift een summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen bevatten. Middelen van openbare orde kunnen ambtshalve door het Gerecht worden opgeworpen. Deze summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen moet zo duidelijk en nauwkeurig zijn dat de verwerende partij haar verweer kan voorbereiden en het Gerecht op het beroep kan beslissen, in voorkomend geval zonder daarvoor verdere informatie nodig te hebben. Vergelijkbare eisen gelden wanneer een argument tot staving van een middel wordt aangevoerd. Voorts is het niet de taak van het Gerecht om in de bijlagen de middelen en argumenten te zoeken en te ontdekken die het als grondslag voor het beroep zou kunnen beschouwen, daar de bijlagen slechts als bewijsmiddel dienen.

(cf. punt 151)

Referentie: Gerecht 21 maart 2002, Joynson/Commissie, T‑231/99, Jurispr. blz. II‑2085, punt 154 en de aangehaalde rechtspraak

8. Ingeval het besluit waarbij wordt erkend dat een ambtenaar aan een beroepsziekte lijdt en waarbij zijn percentage blijvende invaliditeit wordt vastgelegd, wegens aan de betrokken instelling toe te rekenen onregelmatigheden of nalatigheden te laat wordt vastgesteld, kan de betrokken ambtenaar volgens de in het kader van artikel 179 van het Verdrag (thans artikel 236 EG) toepasselijke gemeenrechtelijke regeling inzake niet-contractuele aansprakelijkheid als schadevergoeding betaling vorderen van compensatoire interessen over het kapitaal waarop hij krachtens artikel 73 van het Statuut recht had, voor de periode tussen de datum waarop de instelling redelijkerwijze in staat had moeten zijn het besluit houdende erkenning van zijn beroepsziekte te nemen, indien zij de wenselijke spoed aan de dag had gelegd, en de datum waarop dat kapitaal wordt betaald.

(cf. punt 188)

Referentie: Gerecht 15 december 1999, Latino/Commissie, T‑300/97, JurAmbt. blz. I‑A‑259 en II‑1263, punt 99

9. De vordering van de echtgenoot van een ambtenaar die aan een beroepsziekte lijdt, strekkende tot vergoeding van schade die de repercussie is van de door de ambtenaar geleden schade en niet behoort tot de schade waarvoor de instelling als werkgeefster aansprakelijk kan worden gesteld, moet worden afgewezen.

(cf. punten 210 en 212)

Referentie: Hof 8 oktober 1986, Leussink en Brummelhuis/Commissie, 169/83 en 136/84, Jurispr. blz. 2801, punt 22