Trefwoorden
Samenvatting

Trefwoorden

1. Hogere voorziening - Middelen - Verkeerde beoordeling van feiten - Niet-ontvankelijkheid - Toetsing door Hof van beoordeling van bewijselementen - Uitgesloten behalve in geval van verkeerde opvatting

(Art. 225 EG; Statuut-EG van het Hof van Justitie, art. 51)

2. Kort geding - Opschorting van tenuitvoerlegging - Voorlopige maatregelen - Voorwaarden - Ernstige en onherstelbare schade - Bewijslast

(Art. 242 EG en 243 EG; Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 83, lid 2)

3. Kort geding - Opschorting van tenuitvoerlegging - Voorlopige maatregelen - Voorlopige maatregelen in verband met besluit van Commissie tot beëindiging van nieuw onderzoek van antidumpingmaatregelen die komen te vervallen - Voorwaarden - Specificiteit van schade

(Art. 242 EG en 243 EG; Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 83, lid 2)

4. Kort geding - Opschorting van tenuitvoerlegging - Voorlopige maatregelen - Voorwaarden - Ernstige en onherstelbare schade - Onherstelbare schade - Beoordeling uitsluitend op basis van onzekerheid over vergoeding van financiële schade in kader van eventueel beroep tot schadevergoeding - Ontoelaatbaarheid

(Art. 242 EG en 243 EG; Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 83, lid 2)

Samenvatting

1. Alleen het Gerecht is bevoegd de feiten vast te stellen - tenzij uit de overgelegde stukken blijkt dat zijn bevindingen materieel onjuist zijn - en deze vervolgens te beoordelen. De beoordeling van de feiten levert dus geen rechtsvraag op die in het kader van een hogere voorziening als zodanig vatbaar is voor toetsing door het Hof, behoudens in het geval van een verkeerde opvatting van de voorgelegde bewijsmiddelen.

( cf. punt 57 )

2. De kortgedingprocedure heeft tot doel, de volle werking van de toekomstige definitieve uitspraak te garanderen om een lacune in de door het Hof geboden rechtsbescherming te voorkomen. Om dit doel te bereiken, moet de spoedeisendheid worden getoetst aan de vraag of een voorlopige beslissing noodzakelijk is ter voorkoming van ernstige en onherstelbare schade voor de partij die om de voorlopige maatregel verzoekt. De partij die ernstige en onherstelbare schade stelt, moet het bestaan ervan bewijzen. Alhoewel in dit verband niet moet worden aangetoond dat het absoluut zeker is dat die schade zal intreden, en een voldoende graad van waarschijnlijkheid volstaat, moet de verzoeker niettemin het bewijs leveren van de feiten waarop de verwachting van een dergelijke schade berust.

( cf. punten 61-63 )

3. Indien een beschikking tot afsluiting van een nieuw onderzoek van antidumpingmaatregelen die komen te vervallen, wordt vastgesteld met als motivering dat de handhaving van dergelijke maatregelen niet in het belang van de Gemeenschap is, is de daaruit voortkomende schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap een gevolg dat inherent is aan een dergelijke beschikking. Een partij die verzoekt om opschorting van de instelling van een definitief antidumpingrecht ter voorkoming van ernstige en onherstelbare schade, kan niet volstaan met zich te beroepen op gevolgen die inherent zijn aan de instelling van een dergelijk recht, maar moet een voor haar specifieke schade aantonen. Dezelfde beginselen moeten worden toegepast op de omgekeerde situatie, namelijk wanneer in het kader van een procedure tegen een beschikking van de gemeenschapsinstellingen om geen antidumpingrecht in te stellen, ondernemingen van de Gemeenschap de spoedeisendheid van het nemen van voorlopige maatregelen pogen aan te tonen.

( cf. punten 66-67 )

4. De onzekerheid over de vergoeding van een financiële schade in het kader van een eventueel beroep tot schadevergoeding is op zichzelf niet te beschouwen als een omstandigheid waardoor deze schade onherstelbaar wordt. In het stadium van het kort geding is de mogelijkheid om achteraf vergoeding van een financiële schade te krijgen in het kader van een beroep tot schadevergoeding dat kan worden ingesteld na een eventuele nietigverklaring van de bestreden handeling, per definitie onzeker. De kortgedingprocedure heeft evenwel niet als doel, een dergelijk beroep tot schadevergoeding te vervangen om zo deze onzekerheid weg te nemen. Het enige doel ervan is, de volle werking te garanderen van de toekomstige definitieve uitspraak in de hoofdzaak waarop de kortgedingprocedure betrekking heeft.

( cf. punten 71-73 )