Zaak C-297/01


Sicilcassa SpA
tegen
IRA Costruzioni SpA e.a.
en
Francesco Gaetano Restivo Graci e.a.
tegen
IRA Costruzioni SpA e.a.



(verzoek van het Tribunale di Catania om een prejudiciële beslissing)

«Staatssteun – Artikelen 87 EG en 88 EG – Nieuwe steunmaatregel – Ontbreken van voorafgaande aanmelding – Steun die onverenigbaar is met gemeenschappelijke markt – Intrekking – Overgangsregeling die gevolgen van ingetrokken regeling handhaaft»

Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 24 juli 2003
I - 0000
    

Samenvatting van de beschikking

1..
Steunmaatregelen van de staten – Uitdrukkelijk afzien door Commissie van eis tot terugvordering van met gemeenschappelijke markt onverenigbare steun – Beoordeling van noodzaak om niettemin terugvordering te verlangen wegens niet-aanmelding door betrokken lidstaat – Bevoegdheid van nationale rechter

(Art. 88 EG)

2..
Steunmaatregelen van de staten – Nieuwe steunregeling van staat – Begrip – Overgangsregeling die gevolgen van nieuwe regeling handhaaft – Daaronder begrepen

(Art. 87 EG en 88 EG)

3..
Prejudiciële vragen – Bevoegdheid van Hof – Grenzen – Onderzoek van verenigbaarheid van steunmaatregel met gemeenschappelijke markt – Daarvan uitgesloten

(Art. 88 EG en 234 EG)

1.
Het staat aan de nationale rechter om te beslissen of nieuwe steun die de Commissie als onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt heeft beschouwd, maar waaromtrent zij uitdrukkelijk van terugvordering heeft afgezien, al dan niet moet worden teruggevorderd, wanneer hij niet vooraf is aangemeld. In dit verband moet de nationale rechter rekening houden met de algemene beginselen van zijn rechtsorde, met name met het vertrouwensbeginsel, en met de omstandigheden van het geval. cf. punten 40-41

2.
Een overgangsregeling waarbij de gevolgen van een nieuwe, niet bij de Commissie aangemelde en onverenigbaar met het gemeenschapsrecht verklaarde steunregeling van de staat worden gehandhaafd, vormt zelf een nieuwe steunregeling van de staat in de zin van de artikelen 87 EG en 88 EG. cf. punt 45, dictum 1

3.
De beoordeling van de verenigbaarheid van steunmaatregelen of van een steunregeling met de gemeenschappelijke markt valt onder de exclusieve bevoegdheid van de Commissie, die daarbij onder toezicht van de gemeenschapsrechter staat. Bijgevolg kan een nationale rechter het Hof in het kader van een prejudiciële verwijzing krachtens artikel 234 EG niet vragen of staatssteun dan wel een steunregeling verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt. cf. punt 47, dictum 2




BESCHIKKING VAN HET HOF (Vijfde kamer)
24 juli 2003 (1)


„Staatssteun – Artikelen 87 EG en 88 EG – Nieuwe steunmaatregel – Geen voorafgaande aanmelding – Met gemeenschappelijke markt onverenigbare steun – Intrekking – Overgangsregeling die de werking van de ingetrokken regeling handhaaft”

In zaak C-297/01,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van het Tribunale di Catania in het aldaar aanhangig geding tussen

Sicilcassa SpA

en

IRA Costruzioni SpA, Francesco Gaetano Restivo Graci e.a., en tussen Francesco Gaetano Restivo Graci e.a., en IRA Costruzioni SpA, Amministrazione straordinaria della Holding personale Graci Gaetano, Sicilcassa SpA,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de artikelen 87 EG en 88 EG,

geeft



HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),



samengesteld als volgt: M. Wathelet (rapporteur), kamerpresident, C. W. A. Timmermans, A. La Pergola, P. Jann en S. von Bahr, rechters,

advocaat-generaal: D. Ruíz-Jarabo Colomer,
griffier: R. Grass,

na de verwijzende rechterlijke instantie ervan in kennis te hebben gesteld dat het Hof voornemens is, overeenkomstig artikel 104, lid 3, van zijn Reglement voor de procesvoering te beslissen bij met redenen omklede beschikking, na de in artikel 20 van 's Hofs Statuut-EG bedoelde belanghebbenden te hebben verzocht hun eventuele opmerkingen dienaangaande in te dienen, de advocaat-generaal gehoord, de navolgende



Beschikking



1
Bij beschikking van 12 juli 2001, ingekomen bij het Hof op 26 juli daaraanvolgend, heeft het Tribunale di Catania krachtens artikel 234 EG drie prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van de artikelen 87 EG en 88 EG.

2
Deze vragen zijn gerezen in twee verzetprocedures die door Sicilcassa SpA (hierna: Sicilcassa) respectievelijk Restivo Graci e.a. aanhangig zijn gemaakt tegen het vonnis van het Tribunale di Catania van 18 januari 1997, waarbij krachtens artikel 3 van wet nr. 95 van 3 april 1979 (GURI nr. 94 van 4 april 1979), zoals gewijzigd, (hierna: wet nr. 95/79) de overleden Gaetano Graci in staat van insolventie werd verklaard, teneinde de procedure van buitengewoon beheer, waaraan IRA Costruzioni SpA (hierna: IRA) reeds was onderworpen, uit te breiden tot zijn persoonlijke holding (hierna: Holding Graci).

Rechtskader

3
Bij wet nr. 95/79 is de procedure van buitengewoon beheer van grote ondernemingen in moeilijkheden ingevoerd.

4
Krachtens artikel 1, eerste alinea, van die wet kan deze procedure worden toegepast op ondernemingen die sedert minstens één jaar minimaal 300 werknemers in dienst hebben en die bij kredietinstellingen, socialezekerheidsinstellingen of vennootschappen waarin de staat meerderheidsaandeelhouder is, schulden hebben ten bedrage van minstens 85,277 miljard LIT en van meer dan het vijfvoud van het gestorte kapitaal van de vennootschap.

5
Volgens artikel 1 bis van dezelfde wet is de procedure eveneens van toepassing, wanneer de insolvabiliteit een gevolg is van de verplichting om een bedrag, gelijk aan minimaal 50 miljard LIT en ten minste 51 % van het gestorte kapitaal, terug te betalen aan de staat, aan openbare instellingen of aan vennootschappen waarin de staat meerderheidsaandeelhouder is, wanneer het gaat om de terugbetaling van onwettige of met het gemeenschapsrecht onverenigbare steun of om terugbetaling van financiering van technologische innovatie en onderzoek.

6
Krachtens artikel 1, vijfde alinea, van wet nr. 95/79 kan de procedure van buitengewoon beheer pas op een onderneming worden toegepast wanneer deze door de rechter in staat van insolventie is verklaard op grond van hetzij de faillissementswet, hetzij het feit dat de salarissen gedurende minstens drie maanden niet zijn betaald. De minister van Industrie kan, na overleg met de minister van de Schatkist, de onderneming bij decreet onder buitengewoon beheer plaatsen en haar volgens artikel 2, eerste alinea, van deze wet, rekening houdend met het belang van de schuldeisers, machtigen om haar bedrijf voort te zetten gedurende een termijn van ten hoogste twee jaar; die termijn kan op eensluidend advies van het interministerieel comité voor de coördinatie van het industriebeleid (hierna: CIPI) met maximaal twee jaar worden verlengd.

7
Volgens artikel 3 van wet nr. 95/79 kan de voor een onderneming reeds besloten procedure van buitengewoon beheer worden uitgebreid tot ondernemingen waarover zij zeggenschap uitoefent of die zeggenschap over haar uitoefenen, mits hun insolventie is vastgesteld.

8
Op ondernemingen onder buitengewoon beheer zijn de algemene bepalingen van de faillissementswet van toepassing, behoudens de uitzonderingen die in wet nr. 95/79 of latere wetten uitdrukkelijk zijn bepaald. Evenals bij de normale vereffeningsprocedure verliest de eigenaar van de insolvente onderneming onder buitengewoon beheer de beschikking over de activa van de onderneming, die in beginsel zijn bestemd ter voldoening van de schuldeisers, wordt de rente over bestaande schulden opgeschort, kunnen de tijdens een aan de insolventverklaring voorafgaande periode verrichte betalingen van schulden worden teruggevorderd, en kan geen individuele executie van vermogensbestanddelen van de betrokken onderneming worden ingeleid of voortgezet.

9
Krachtens artikel 2 bis, van wet nr. 95/79 kan de staat een garantie verlenen voor de schulden, of een deel ervan, die de onder buitengewoon beheer geplaatste vennootschap aangaat ter financiering van het dagelijkse beheer en voor de heractivering en de voltooiing van installaties, gebouwen en bedrijfsuitrusting, overeenkomstig de bij decreet van de minister van de Schatkist op eensluidend advies van het CIPI gestelde voorwaarden en modaliteiten.

10
In het kader van het saneringsproces mogen alle inrichtingen van de insolvente onderneming worden verkocht volgens de in wet nr. 95/79 vastgestelde modaliteiten. Krachtens artikel 5 bis van deze wet is bij gehele of gedeeltelijke eigendomsoverdracht van de onderneming een forfaitair registratierecht van één miljoen LIT verschuldigd.

11
Voorts zijn de onder buitengewoon beheer geplaatste ondernemingen krachtens artikel 3, tweede alinea, van wet nr. 19 van 6 februari 1987 (GURI nr. 32, van 9 februari 1987) vrijgesteld van de verplichting tot betaling van boetes en financiële sancties die wegens niet-betaling van de verplichte sociale bijdragen zijn opgelegd.

12
Artikel 2, vijfde alinea, van wet nr. 95/79 bepaalt dat, wanneer een onderneming onder buitengewoon beheer toestemming krijgt om haar bedrijf voort te zetten, de aangestelde bewindvoerder een passend beheersplan dient op te stellen, dat door het CIPI op zijn verenigbaarheid met de algemene lijnen van het nationale industriebeleid wordt onderzocht alvorens het door de minister voor Industrie wordt goedgekeurd. De besluiten betreffende vraagstukken als herstructurering, verkoop van activa, vereffening of het einde van de periode van buitengewoon beheer moeten eveneens door deze minister worden goedgekeurd.

13
Pas aan het einde van de periode van buitengewoon beheer kunnen de schuldeisers van de onder deze regeling geplaatste onderneming geheel of gedeeltelijk worden voldaan door vereffening van de activa van de onderneming of uit haar nieuwe winst. De door het buitengewone beheer en de voortzetting van het bedrijf ontstane kosten, met inbegrip van de gemaakte schulden, worden krachtens de artikelen 111 en 212 van de faillissementswet uit de opbrengst van de boedel bij voorrang voldaan, vóór de schuldvorderingen die bestonden op de datum waarop de procedure van buitengewoon beheer werd ingeleid.

14
De procedure van buitengewoon beheer eindigt na een akkoord, integrale verdeling van de activa, algehele voldoening van de schulden of bij gebrek aan voldoende baten, dan wel nadat de onderneming weer in staat is aan haar verplichtingen te voldoen en dus financieel weer in evenwicht is.

15
Wet nr. 95/97 is ingetrokken bij wetsbesluit nr. 270 van 8 juli 1999 houdende nieuwe regeling van de procedure van buitengewoon beheer van insolvente ondernemingen (GURI nr. 185 van 9 augustus 1999; hierna: wetsbesluit nr. 270/99), vastgesteld ter uitvoering van machtigingswet nr. 274 van 30 juli 1998.

16
Artikel 106, leden 1 en 2, bepaalt echter:

1.
Onverminderd het bepaalde in lid 3, blijven de tot dusver geldende bepalingen van toepassing op de op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit decreet nog lopende procedures van buitengewoon beheer; dit omvat mede de krachtens artikel 3 van het bij wet nr. 95 van 3 april 1979 omgezette en gewijzigde wetsbesluit nr. 26 van 30 januari 1979 mogelijke uitbreiding van het buitengewoon beheer tot gecontroleerde vennootschappen of ondernemingen die dezelfde bestuurders of borgen hebben.

2.
De procedure van buitengewoon beheer wordt beschouwd nog te lopen, wanneer op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit decreet de staat van insolventie van de onderneming gerechtelijk is vastgesteld, ook indien het decreet waarbij krachtens artikel 1, lid 5, of artikel 3, lid 2, van wetsbesluit nr. 26/79 tot buitengewoon beheer werd besloten, niet is vastgesteld.

17
Verder moet worden opgemerkt, dat de Commissie van de Europese Gemeenschappen de Italiaanse regering bij brief E 13/92 van 30 juli 1992 (PB 1994 C 395, blz. 4) krachtens artikel 93, lid 1, EG-Verdrag (thans artikel 88, lid 1, EG) had meegedeeld dat de in wet nr. 95/79 vervatte regeling haars inziens in verschillende opzichten binnen de werkingssfeer van artikel 92 (thans artikel 87 EG) en volgende artikelen viel, en had zij verzocht, vooraf in kennis te worden gesteld van alle gevallen waarin die wet werd toegepast, om deze te kunnen toetsen aan de regels inzake steun voor bedrijven in moeilijkheden.

18
De Italiaanse autoriteiten hebben de Commissie hierop geantwoord, dat zij alleen tot voorafgaande kennisgeving bereid waren in geval van verlening van een staatsgarantie als bedoeld in artikel 2 bis van wet nr. 95/79. De Commissie heeft daarop besloten, de procedure van artikel 93, lid 2, EG in te leiden (PB 1997 C 192, blz. 4).

19
Inmiddels heeft het Hof in het arrest van 1 december 1998, Ecotrade (C-200/97, Jurispr. blz. I-7907), voor recht verklaard, dat de toepassing op een onderneming in de zin van artikel 80 EGKS-Verdrag van een regeling als die welke bij wet nr. 95/79 is ingevoerd en die van het commune faillissementsrecht afwijkt, moet worden geacht een door artikel 4, sub c, EGKS-Verdrag verboden, door de staat verleende steun in te houden, wanneer komt vast te staan dat die onderneming

toestemming heeft gekregen om haar bedrijf voort te zetten onder omstandigheden waarin een dergelijke mogelijkheid uitgesloten zou zijn bij toepassing van de bepalingen van het commune faillissementsrecht, of

één of meer voordelen heeft genoten, zoals een staatsgarantie, een verlaagd belastingtarief, vrijstelling van de verplichting tot betaling van geldboetes en andere financiële sancties of een feitelijke algehele of gedeeltelijke kwijtschelding van vorderingen van de overheid, waarop een andere insolvabele onderneming in het kader van de toepassing van de bepalingen van het commune faillissementsrecht geen aanspraak had kunnen maken.

20
Verder heeft het Hof in het arrest van 17 juni 1999, Piaggio (C-295/97, Jurispr. blz. I-3735), voor recht verklaard:

de toepassing op een onderneming van een regeling als die welke bij wet nr. 95/79 is ingevoerd en die van het gemene recht inzake faillissement afwijkt, moet worden geacht staatssteun in de zin van artikel 92, lid 1, van het Verdrag in te houden, wanneer komt vast te staan dat die onderneming

toestemming heeft gekregen om haar bedrijf voort te zetten onder omstandigheden waarin een dergelijke mogelijkheid uitgesloten zou zijn bij toepassing van de bepalingen van het gemene recht inzake faillissement, of

een of meer voordelen heeft genoten, zoals een staatsgarantie, een verlaagd belastingtarief, vrijstelling van de verplichting tot betaling van geldboeten en andere financiële sancties of een feitelijke gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van vorderingen van de overheid, waarop een andere insolvabele onderneming in het kader van de toepassing van de bepalingen van het gemene recht inzake faillissement geen aanspraak had kunnen maken;

wanneer komt vast te staan, dat een regeling als die welke bij wet nr. 95/79 is ingevoerd, op zich staatssteun in de zin van artikel 92, lid 1, van het Verdrag kan opleveren, mag die regeling niet tot uitvoering worden gebracht indien zij niet bij de Commissie is aangemeld, en indien zij is aangemeld, mag zij niet tot uitvoering worden gebracht voordat de Commissie de verenigbaarheid van de voorgenomen steunmaatregel met de gemeenschappelijke markt heeft erkend of, indien de Commissie geen beslissing neemt binnen een termijn van twee maanden na de aanmelding, vóór de afloop van die termijn.

21
Na dit arrest heeft de Commissie enerzijds bij brief van 12 augustus 1999 (PB 1999, C 245, blz. 27) te kennen gegeven de eerdere voorstellen voor dienstige maatregelen te willen herroepen en te willen afzien van inleiding van de procedure van artikel 93, lid 2, EG-Verdrag, waarbij zij tevens de Italiaanse autoriteiten en belanghebbenden in de gelegenheid stelde om hun opmerkingen hierover kenbaar te maken, en anderzijds de procedure van artikel 88, lid 2, EG ingeleid tegen de bij wet nr. 95/79 ingevoerde regeling, die sindsdien is ingeschreven in het register van niet-aangemelde steun.

22
De Italiaanse autoriteiten hebben hun opmerkingen ingediend bij brieven van 14 september en 2 november 1999.

23
Op 16 mei 2000 heeft de Commissie beschikking 2001/212/EG gegeven, betreffende de steunregeling die Italië ten uitvoer heeft gelegd ten faveure van grote ondernemingen in moeilijkheden (Wet nr. 95/1979 tot omzetting van decreto-legge nr. 26/1979 houdende dringende maatregelen inzake de amministrazione straordinaria van grote ondernemingen in crisis) (PB 2001, L 79, blz. 29), waarin zij vaststelt dat de verschillende uit wet nr. 95/79 voortvloeiende voordelen een met de gemeenschappelijke markt onverenigbare staatssteunregeling in de zin van artikel 87, lid 1, EG opleveren. De Commissie verklaart dat de bij wet nr. 95/79 ingevoerde steunregeling, gelet op het arrest Piaggio en anders dan zij tot dusver had gemeend, geen bestaande maar een nieuwe steunregeling is die de Italiaanse Republiek in strijd met de krachtens artikel 88, lid 3, EG op haar rustende verplichtingen onrechtmatig heeft uitgevoerd. Zij beklemtoont niettemin dat haar vergissing om deze regeling als bestaande steun aan te merken, bij deze lidstaat en bij belanghebbende derden, met name de begunstigde ondernemingen, een gewettigd vertrouwen heeft gewekt, zodat zij geen terugvordering van de onrechtmatig verleende steun verlangt. Ten slotte neemt de Commissie akte van het feit dat wet nr. 95/79 middels wetsbesluit nr. 270/97 is ingetrokken.

Het hoofdgeding en de prejudiciële vragen

24
De buitengewone bestuurders van IRA hebben een verzoek ingediend om de procedure van buitengewoon beheer waaraan deze vennootschap reeds was onderworpen, uit te breiden tot Holding Graci, die IRA controleert. Dit verzoek is in eerste instantie afgewezen bij vonnis van het Tribunale di Catania van 3 januari 1997, en vervolgens toegewezen bij beschikking van de Corte d'appello (Italië) van 17 januari 1997. Bijgevolg heeft het Tribunale di Catania Holding Graci bij vonnis van 18 januari 1997 in staat van insolventie verklaard krachtens artikel 3 van wet nr. 95/79, zodat de procedure van buitengewoon beheer tot haar is uitgebreid.

25
Op 3 februari 1997 heeft Sicilcassa, de voornaamste schuldeiser van de overleden Geatano Graci, en op 13 en 14 februari hebben Restivo Graci e.a., erfgenamen van Geatano Graci, verzet gedaan tegen dit vonnis. Laatstgenoemden hebben hun verzet vervolgens ingetrokken, waarna het Tribunale di Catania hun zaak heeft doorgehaald.

26
De verwijzende rechter vraagt zich af, of de procedure van buitengewoon beheer van wet nr. 95/79, zoals gehandhaafd bij artikel 106 van wetsbesluit nr. 270/99, verenigbaar is met de artikelen 87 EG en volgende.

27
Meer in het bijzonder vraagt hij zich eerst af, of de overgangsregeling van wetsbesluit nr. 270/99 een nieuwe steunregeling vormt dan wel een wijziging van een bestaande regeling, in de zin van artikel 87 EG e.v. en van verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel [88] van het EG-Verdrag (PB, L 83, blz. 1), gelet op de gevolgen die daaruit kunnen voortvloeien bij het ontbreken van voorafgaande aanmelding bij de Commissie.

28
De verwijzende rechter merkt op, dat de overgangsregeling in twee opzichten verschilt van de thans ingetrokken oude regeling. In de eerste plaats heeft de regeling, als onderdeel van een nieuw stelsel van buitengewoon beheer van insolvente grote ondernemingen, dat uitdrukkelijk is vastgesteld om aan het gemeenschapsrecht te voldoen, tot doel om vervalsing van de mededinging te verhinderen, te voorkomen dat de intrekking van de oude regeling dramatische gevolgen heeft voor het peil van de werkgelegenheid die in de lopende procedures van buitengewoon beheer op het spel staat, en de ernstige onzekerheid weg te nemen over het lot van alle rechtsbetrekkingen die in het verleden door onder buitengewoon beheer geplaatste ondernemingen zijn aangegaan. In de tweede plaats gaat het om een zuivere overgangsregeling die als zodanig uitsluitend bedoeld is om de lopende procedures van buitengewoon beheer te regelen. Deze regeling wordt gekenmerkt door voldoende degressiviteit, als gevolg waarvan de in de oude regeling aan de minister van Industrie toegekende beoordelingsmarge om al dan niet machtiging te verlenen voor de voortzetting van de bedrijfsactiviteit is verdwenen, zodat ernstig kan worden betwijfeld of een dergelijke regeling het intracommunautaire handelsverkeer ongunstig kan beïnvloeden.

29
Vervolgens vraagt de verwijzende rechter zich af, of de overgangsregeling verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, met name in het licht van artikel 87, lid 3, sub b, EG.

30
Voor het geval van een ontkennend antwoord op dit laatste punt vraagt de verwijzende rechter zich niettemin af, of de overgangsregeling verenigbaar kan worden geacht met het Verdrag in het licht van de algemene beginselen van gemeenschapsrecht, in het bijzonder het rechtszekerheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel, het non-discriminatiebeginsel, het evenredigheidsbeginsel en het beginsel van de nuttige werking.

31
In dit verband merkt de verwijzende rechter op dat de Commissie in haar beschikking 2001/212, specifiek met betrekking tot de bij wet nr. 95/97 ingevoerde steunregeling, zowel jegens de Italiaanse Republiek die de steun reeds had verleend, als jegens de ondernemingen die ervan hadden geprofiteerd, op grond van het vertrouwensbeginsel heeft afgezien van terugvordering van de steun. Bij het ontbreken van een overgangsregeling, of indien de nationale rechter deze niet zou toepassen, zou de onrechtmatig verleende staatssteun echter moeten worden teruggevorderd van ondernemingen die reeds onder buitengewoon beheer zijn geplaatst, wat in strijd zou zijn met de rechtspraak van het Hof, dat het gemeenschapsrecht zich niet verzet tegen een nationale wettelijke regeling die het gewettigd vertrouwen waarborgt, zelfs niet op een gebied als de terugvordering van met het gemeenschapsrecht strijdige steun (zie arrest van 20 september 1990, Commissie/Duitsland, C-5/89, Jurispr. blz. I-3437).

32
Bijgevolg heeft het Tribunale di Catania besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vragen te stellen:

1)
Moeten de artikelen 87 EG en volgende aldus worden uitgelegd, dat een regeling als de overgangsregeling in artikel 106 van wetsbesluit nr. 270/99 een nieuwe steunmaatregel van de staat kan vormen die onder het verbod van artikel 87 EG valt?

2)
Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, kan die overgangsregeling, gelet op de overwegingen van deze beschikking, onder artikel 87, lid 3, sub b, EG vallen?

3)
Indien de tweede vraag ontkennend wordt beantwoord, kan die overgangsregeling, gelet op de algemene beginselen van gemeenschapsrecht, inzonderheid het rechtszekerheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel, het non-discriminatiebeginsel, het evenredigheidsbeginsel en het beginsel van de nuttige werking, verenigbaar worden geacht met het EG-Verdrag en met de communautaire rechtsorde in het algemeen?

De prejudiciële vragen

33
Van oordeel dat het antwoord op deze vragen geen enkele ruimte voor redelijke twijfel overlaat, heeft het Hof overeenkomstig artikel 104, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering de verwijzende rechter laten weten dat het van plan is, bij een met redenen omklede beschikking te beslissen, en heeft het de belanghebbenden bedoeld in artikel 20 van 's Hofs Statuut-EG verzocht hun eventuele opmerkingen daarover in te dienen.

34
Sicilcassa, IRA, de Italiaanse regering en de Commissie hebben in antwoord op dit verzoek de aandacht van het Hof gevestigd op artikel 7 van wet nr. 273 van 12 december 2002 houdende maatregelen ter bevordering van het particulier initiatief en de ontwikkeling van de mededinging (GURI, suppl. ord. nr. 293, van 14 december 2002; hierna: wet nr. 273/2002), waaruit in wezen blijkt dat de werking van wet nr. 95/79, die bij artikel 106 van wetsbesluit nr. 270/99 is gehandhaafd ten aanzien van reeds aan de procedure van buitengewoon beheer onderworpen ondernemingen, slechts de procedurele aspecten van de vereffening betreft, maar niet het gedeelte van de wet waarbij de met het Verdrag onverenigbaar geachte staatssteun werd ingevoerd. Volgens de Italiaanse regering biedt artikel 7 van wet nr. 273/2002 dus een authentieke uitlegging van artikel 106 van decreet-wet nr. 270/99.

35
Sicilcassa is van mening dat zij geen belang meer bij voortzetting van het hoofdgeding heeft, terwijl IRA, Italiaanse regering en de Commissie hebben laten weten dat zij geen bezwaar hebben tegen de toepassing van de procedure van artikel 104, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering.

De eerste vraag

36
Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of een overgangsregeling als die van artikel 106 van wetsbesluit nr. 270/99, waarbij de werking van een nieuwe, niet bij de Commissie aangemelde en onverenigbaar met het gemeenschapsrecht verklaarde steunregeling van de staat is gehandhaafd, zelf een nieuwe steunregeling van de staat vormt in de zin van de artikelen 87 EG en 88 EG.

37
In dit verband heeft het Hof in het arrest Piaggio reeds overwogen, dat een regeling als die welke bij wet nr. 95/79 is ingevoerd, als zodanig kan leiden tot de verlening van staatssteun in de zin van artikel 92, lid 1, van het Verdrag, zodat zij niet tot uitvoering mag worden gebracht indien zij niet bij de Commissie is aangemeld en, indien zij wel is aangemeld, niet voordat de Commissie de verenigbaarheid van de voorgenomen steunmaatregel met de gemeenschappelijke markt heeft erkend of, indien de Commissie geen beslissing neemt binnen een termijn van twee maanden na de aanmelding, vóór de afloop van die termijn.

38
Bovendien heeft de Commissie zich in beschikking 2001/212 op het standpunt gesteld dat de bij wet nr. 95/79 ingevoerde regeling een nieuwe, door de Italiaanse Republiek in strijd met artikel 88, lid 3, EG onrechtmatig uitgevoerde steunregeling vormde.

39
Deze overwegingen gelden noodzakelijkerwijze ook ten aanzien van een overgangsregeling als die van artikel 106 van wetsbesluit nr. 270/99, voorzover zij de werking van wet nr. 95/79 handhaaft voor ondernemingen die ten tijde van de inwerkingtreding van dit wetsbesluit al aan buitengewoon beheer waren onderworpen. Overigens is de bij dit artikel 106 vastgestelde overgangsregeling niet formeel door de Italiaanse autoriteiten bij de Commissie is aangemeld.

40
De handhaving van de werking van wet nr. 95/79, bij artikel 106 van wetsbesluit nr. 270/99 en in het bijzonder de handhaving van de krachtens deze wet tot de datum van inwerkingtreding van dat wetsbesluit verleende steun, is echter niet onverenigbaar met beschikking 2001/212. In deze beschikking, die nooit voor de gemeenschapsrechter is aangevochten, heeft de Commissie immers uitdrukkelijk ervan afgezien om terugvordering van de krachtens wet nr. 95/79 verleende steun te verlangen, hoewel zij deze steun als onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt beschouwde.

41
Het staat aan de nationale rechter om te beslissen of deze nieuwe steun wegens de niet-aanmelding ervan al dan niet moet worden teruggevorderd. In dat verband moet hij rekening houden met de algemene beginselen van zijn rechtsorde, met name met het vertrouwensbeginsel, evenals met de omstandigheden van het geval en meer in het bijzonder met beschikking 2001/212.

42
Overigens kan de door de Commissie gedane afstand van terugvordering van de uit hoofde van wet nr. 95/79 verleende steun niet de steun betreffen die na de intrekking van deze wet is verleend, ook al zijn de begunstigden ondernemingen op de datum van inwerkingtreding van wetsbesluit nr. 270/99 al aan de procedure van buitengewoon beheer onderworpen. Met betrekking tot deze steun behoort de nationale rechter terugbetaling te gelasten.

43
IRA, de Holding Graci en de Italiaanse regering merken echter op, dat artikel 106 van wetsbesluit nr. 270/99 niet aldus mag worden uitgelegd dat de betrokken ondernemingen in de toekomst daadwerkelijk nieuwe staatssteun krachtens de thans ingetrokken wet nr. 95/79 zouden kunnen krijgen. Deze uitlegging is huns inziens duidelijk in strijd met het gemeenschapsrecht en moet om die reden worden afgewezen.

44
In dit verband is het aan de verwijzende rechter om de draagwijdte artikel 106 van wetsbesluit nr. 270/99 vast te stellen, in voorkomend geval in het licht van artikel 7 van wet nr. 273/2002, en dient hij daaraan zoveel mogelijk een uitlegging te geven die, gelet op het arrest Piaggio en op beschikking 2001/212, in overeenstemming is met het gemeenschapsrecht, dat wil zeggen een uitlegging die het niet mogelijk maakt om na de inwerkingtreding van wetsbesluit nr. 270/99 nieuwe staatssteun te verlenen krachtens artikel 106.

45
Gelet op het voorgaande moet op de eerste vraag worden geantwoord, dat een overgangsregeling als die van artikel 106 van wetsbesluit nr. 270/99, waarbij de werking van een nieuwe, niet bij de Commissie aangemelde en onverenigbaar met het gemeenschapsrecht verklaarde steunregeling van de staat is gehandhaafd, zelf een nieuwe steunregeling van de staat vormt in de zin van de artikelen 87 EG en 88 EG.

De tweede en de derde vraag

46
Met zijn tweede en zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen, of een overgangsregeling als die van artikel 106 van wetsbesluit nr. 270/99 verenigbaar is met het gemeenschapsrecht, in het bijzonder gelet op artikel 87, lid 3, sub b, EG en het rechtszekerheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel, het non-discriminatiebeginsel en het evenredigheidsbeginsel.

47
Volgens vaste rechtspraak van het Hof valt de beoordeling van de verenigbaarheid van steunmaatregelen met de gemeenschappelijke markt onder de exclusieve bevoegdheid van de Commissie, die daarbij onder toezicht van de gemeenschapsrechter staat (arresten van 21 november 1991, Fédération national du commerce extérieur des produits alimentaires en Syndicat national des négociants et transformateurs de saumon, C-354/90, Jurispr. blz. I-5505, punt 14; 11 juli 1996, SFEI e.a., C-39/94, Jurispr. blz. I-3547, punt 42, en arrest Piaggio, reeds aangehaald, punt 31). Bijgevolg kan een nationale rechter het Hof in het kader van een prejudiciële verwijzing krachtens artikel 234 EG niet vragen of staatssteun dan wel een steunregeling verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt.

48
De tweede en de derde vraag zijn derhalve niet-ontvankelijk.


Kosten

49
De kosten door de Italiaanse regering, de Commissie en de toezichthoudende autoriteit AELE wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

uitspraak doende op de door het Tribunale di Catania bij beschikking van 12 juli 2001 gestelde vragen, verklaart voor recht:

1)
Een overgangsregeling als die van artikel 106 van wetsbesluit nr. 270/99 van 8 juli 1999 houdende nieuwe regeling van de procedure van buitengewoon beheer van insolvente ondernemingen, waarbij de werking van een nieuwe, niet bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen aangemelde en onverenigbaar met het gemeenschapsrecht verklaarde steunregeling van de staat is gehandhaafd, is zelf een nieuwe steunregeling van de staat in de zin van de artikelen 87 EG en 88 EG.

2)
De vragen die strekken tot verkrijging van een oordeel van het Hof over de verenigbaarheid van een overgangsregeling als die van artikel 106 van wetsbesluit nr. 270/99 met de gemeenschappelijke markt, zijn niet-ontvankelijk.

Luxemburg, 24 juli 2003.

De griffier

De president van de Vijfde kamer

R. Grass

M. Wathelet


1
Procestaal: Italiaans.