Zaak C-268/01
Agrargenossenschaft Alkersleben eG
tegen
Freistaat Thüringen
(verzoek van het Verwaltungsgericht Weimar om een prejudiciële beslissing)
«Melk en zuivelproducten – Verordening (EEG) nr. 3950/92 – Regeling die van toepassing is op grondgebied van voormalige Duitse Democratische Republiek – Referentiehoeveelheden – Begrippen producent en bedrijf – Pachter van op genoemd grondgebied gelegen bedrijf»
|
Conclusie van advocaat-generaal P. Léger van 14 november 2002 |
|
|
|
|
|
|
|
|
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 8 mei 2003 |
|
|
|
|
|
|
|
Samenvatting van het arrest
- 1..
- Landbouw – Gemeenschappelijke ordening der markten – Melk en zuivelproducten – Extra heffing op melk – Producent – Begrip – Verplichting om referentiehoeveelheid te produceren in eenheden die werden geëxploiteerd op datum van toekenning van deze
hoeveelheid – Geen – Producenten gevestigd op grondgebied van voormalige Duitse Democratische Republiek – Vrijheid om referentiehoeveelheid te produceren op bedrijfslocatie van hun keuze – Voorwaarden
(Verordening nr. 3950/92 van de Raad, art. 3, lid 2, en 9, sub c en d)
- 2..
- Landbouw – Gemeenschappelijke ordening der markten – Melk en zuivelproducten – Extra heffing op melk – Toekenning van referentiehoeveelheden die van heffing zijn vrijgesteld – Bedrijf dat op datum van toekenning is gelegen in gemeente die deel uitmaakt van grondgebied van voormalige Duitse Democratische
Republiek – Toevoeging van deel van dit grondgebied aan oud Land van Bondsrepubliek Duitsland – Mogelijkheid voor producent om zijn productie naar dit deel van grondgebied te verleggen – Voorwaarden
(Verordening nr. 3950/92 van de Raad, art. 3, lid 2, 4, lid 4, 5 en 9, sub c en d)
- 1.
Wanneer de in artikel 9, sub c en d, van verordening nr. 3950/92 tot instelling van een extra heffing in de sector melk en
zuivelproducten, zoals gewijzigd bij verordening nr. 751/1999, gegeven definities van
producent en
bedrijf in hun onderlinge samenhang worden gelezen, blijkt daaruit allereerst dat iedere persoon die een op het geografische grondgebied
van een lidstaat gevestigd geheel van productie-eenheden beheert en melk of zuivelproducten verkoopt of levert, de hoedanigheid
van producent heeft, en dat daartoe niet is vereist dat de exploitant eigenaar is van de voor zijn productie gebruikte installaties.
Voorts is voor de hoedanigheid van producent niet vereist dat degene aan wie een referentiehoeveelheid is toegekend, deze
geheel of gedeeltelijk produceert in de productie-eenheden die hij exploiteerde toen deze hoeveelheid hem werd toegekend.
Tot slot moet bij de beoordeling van de hoedanigheid van producent het gehele geografische grondgebied van een lidstaat in
aanmerking worden genomen. Uit deze overwegingen volgt dat de bepalingen van artikel 9, sub c en d, van verordening nr. 3950/92
zich ertegen verzetten dat een melkproducent die een referentiehoeveelheid heeft verkregen, op straffe van verlies van zijn
hoedanigheid van producent, gehouden is deze hoeveelheid geheel of zelfs maar gedeeltelijk te produceren in de productie-eenheden
die hij exploiteerde ten tijde van de toekenning van deze hoeveelheid. Een producent is juist vrij om de hem door een lidstaat
toegekende referentiehoeveelheid te produceren op een bedrijfslocatie van zijn keuze, als deze maar op het grondgebied van
deze staat gelegen is, ongeacht of hij eigenaar dan wel pachter van de productie-installaties is. Met betrekking tot het bijzondere geval van de Bondsrepubliek Duitsland dient te worden vastgesteld dat genoemd artikel 9,
sub c en d, gelezen in samenhang met de tabel van artikel 3, lid 2, van deze verordening, aldus moet worden uitgelegd dat
een op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek gevestigde melkproducent vrij is om de hem toegekende
referentiehoeveelheid te produceren op de productielocatie van zijn keuze, als deze maar op dit grondgebied is gelegen. cf. punten 30-33, 38, dictum 1
- 2.
De voor de voormalige Duitse Democratische Republiek voor bepaalde tijd ingevoerde bijzondere regeling met betrekking tot
de extra heffing op melk is van toepassing op het gehele grondgebied daarvan, zoals dit op de datum van de Duitse eenwording
was afgebakend. De toevoeging, ná genoemde datum, van een deel van dit grondgebied aan een oud Land van de Bondsrepubliek
Duitsland kan derhalve geen invloed hebben op de mogelijkheid voor een in de voormalige Duitse Democratische Republiek gevestigde
producent, om zijn melkproductie naar dat deel van het grondgebied te verleggen, voorzover de aldus geproduceerde hoeveelheden
melk worden toegerekend op de gegarandeerde totale hoeveelheid voor de voormalige Duitse Democratische Republiek. cf. punten 54-55, dictum 2