62001C0173

Conclusie van advocaat-generaal Tizzano van 2 mei 2002. - Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Helleense Republiek. - Niet-nakoming - Richtlijn 1999/20/EG - Niet-uitvoering binnen gestelde termijn. - Zaak C-173/01.

Jurisprudentie 2002 bladzijde I-06129


Conclusie van de advocaat generaal


1. Met dit krachtens artikel 226 EG ingestelde beroep verzoekt de Commissie van de Europese Gemeenschappen het Hof vast te stellen dat de Helleense Republiek, door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 1999/20/EG (hierna: richtlijn"), de krachtens deze richtlijn en het EG-Verdrag op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.

2. Overeenkomstig artikel 5, lid 1, van de richtlijn moesten de lidstaten uiterlijk op 30 september 1999 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen aannemen en bekendmaken, en de Commissie daarvan onverwijld in kennis stellen. Vervolgens dienden de lidstaten deze bepalingen toe te passen vanaf 1 oktober 1999.

3. Daar inlichtingen van de Helleense Republiek daarover uitbleven, heeft de Commissie haar op 18 februari 2000 een aanmaningsbrief gezonden, die evenwel onbeantwoord bleef. Derhalve heeft de Commissie de Helleense Republiek op 18 september 2000 een met redenen omkleed advies gezonden, waarin zij haar verzocht de nodige maatregelen te nemen om binnen een termijn van twee maanden aan haar verplichtingen uit hoofde van de richtlijn te voldoen. Daar de Griekse regering de Commissie ook na toezending van dit met redenen omkleed advies niet in kennis stelde van de vaststelling van de nodige omzettingsmaatregelen, heeft de Commissie het onderhavige beroep ingesteld.

4. Zonder de grieven van de Commissie te betwisten heeft de Griekse regering er alleen op gewezen dat een ontwerp van presidentieel decreet is uitgewerkt met de maatregelen die nodig zijn voor de omzetting van de richtlijn. Zodra dit ontwerp is goedgekeurd en bekendgemaakt, zou zij de tekst van de regeling aan het Hof en de Commissie meedelen.

5. Ook al was dat het geval, herinner ik eraan dat voor de beoordeling van het bestaan van een niet-nakoming geen rekening kan worden gehouden met de eventuele veranderingen in de situatie van een lidstaat na de termijn van het met redenen omkleed advies. Vaststaat dat de Helleense Republiek aan het eind van deze termijn niet de voor omzetting van de richtlijn noodzakelijke maatregelen had genomen. De Griekse regering betwist dit niet.

6. Mijns inziens moet het beroep dus gegrond worden verklaard en de Helleense Republiek overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten worden verwezen.

Conclusie

Mitsdien geef ik het Hof in overweging:

1) vast te stellen dat de Helleense Republiek, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 1999/20/EG van de Raad van 22 maart 1999 tot wijziging van richtlijn 70/524/EEG betreffende toevoegingsmiddelen in de diervoeding, richtlijn 82/471/EEG betreffende bepaalde in diervoeding gebruikte producten, richtlijn 95/53/EG tot vaststelling van de beginselen inzake de organisatie van de officiƫle controles op het gebied van diervoeding en richtlijn 95/69/EG houdende vaststelling van de voorwaarden en bepalingen voor de erkenning en de registratie van bedrijven en tussenpersonen in de sector diervoeding, de krachtens deze richtlijn en het EG-Verdrag op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

2) de Helleense Republiek te verwijzen in de kosten.