Zaak T‑383/00

Beamglow Ltd

tegen

Europees Parlement e.a.

„Niet-contractuele aansprakelijkheid van Gemeenschap – Onverenigbaarheid van gemeenschapsregeling voor invoer van bananen met regels van Wereldhandelsorganisatie (WTO) – Instelling door Verenigde Staten van Amerika van vergeldingsmaatregelen in vorm van aanvullend douanerecht op invoer uit Gemeenschap op grond van machtiging van WTO – Uitspraak van Orgaan voor Geschillenbeslechting van WTO – Rechtsgevolgen – Aansprakelijkheid van Gemeenschap zonder onrechtmatig gedrag van haar organen – Causaal verband – Abnormale en bijzondere schade”

Arrest van het Gerecht (Grote kamer) van 14 december 2005 

Samenvatting van het arrest

1.     Beroep tot schadevergoeding – Voorwerp – Vergoeding van schade als gevolg van aanvullend douanerecht op invoer uit Gemeenschap op grond van machtiging van Wereldhandelsorganisatie – Onverenigbaarheid van gemeenschapsregeling voor invoer van bananen met WTO-regels – Beroep gericht tegen Europees Parlement – Niet-ontvankelijkheid

[EG-Verdrag, art. 43, lid 2, derde alinea (thans, na wijziging, art. 37, lid 2, derde alinea, EG); verordening nr. 1637/98 van de Raad; verordening nr. 2362/98 van de Commissie]

2.     Niet-contractuele aansprakelijkheid – Voorwaarden – Voldoende gekwalificeerde schending van rechtsregel die ertoe strekt aan particulieren rechten toe te kennen – Instelling die niet over beoordelingsmarge beschikt – Toereikendheid van gewone inbreuk op gemeenschapsrecht

(Art. 288, tweede alinea, EG)

3.     Beroep tot schadevergoeding – Wereldhandelsorganisatie – Onmogelijkheid om WTO-overeenkomsten in te roepen om wettigheid van gemeenschapshandeling te betwisten – Uitzonderingen – Gemeenschapshandeling die uitvoering ervan beoogt te verzekeren of uitdrukkelijk en specifiek ernaar verwijst – Gemeenschapsregeling voor invoer van bananen – Onverenigbaarheid met WTO-regels, vastgesteld door Orgaan voor Geschillenbeslechting van WTO – Rechterlijke toetsing van deze regeling aan WTO-regels – Uitgesloten

(Art. 288, tweede alinea, EG; verordeningen nrs. 404/93 en 1637/98 van de Raad; verordening nr. 2362/98 van de Commissie)

4.     Niet-contractuele aansprakelijkheid – Voorwaarden – Ontbreken van onrechtmatige gedraging van gemeenschapsinstellingen – Werkelijk geleden schade, causaal verband, en abnormale en bijzondere schade – Cumulatieve voorwaarden

(Art. 288, tweede alinea, EG)

5.     Niet-contractuele aansprakelijkheid – Voorwaarden – Handhaving van gemeenschapsregeling voor invoer van bananen die onverenigbaar is met WTO-overeenkomsten – Schade verbonden aan instelling van vergeldingsmaatregel door Amerikaanse administratie – Causaal verband

(Art. 288, tweede alinea, EG)

6.     Niet-contractuele aansprakelijkheid – Voorwaarden – Ontbreken van onrechtmatige gedraging van gemeenschapsinstellingen – Schade als gevolg van onverenigbaarheid van gemeenschapsregeling voor invoer van bananen met WTO-overeenkomsten – Abnormale schade – Geen – Aansprakelijkheid van Gemeenschap – Uitgesloten

(Art. 288, tweede alinea, EG)

1.     Het beroep tot vergoeding van de schade die het gevolg zou zijn van de heffing door de Verenigde Staten van Amerika van een aanvullend douanerecht over de invoer van een ondernemer, waarvoor het Orgaan voor Geschillenbeslechting (DSB) van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) machtiging heeft verleend naar aanleiding van de vaststelling dat de gemeenschapsregeling voor de invoer van bananen onverenigbaar is met de WTO-overeenkomsten, is niet-ontvankelijk voorzover het tegen het Europees Parlement is gericht.

De partij die schadevergoeding vordert is namelijk gerechtigd haar beroep te richten tegen de Gemeenschap, vertegenwoordigd door de Commissie en de Raad, daar, overeenkomstig de voorschriften van artikel 43, lid 2, derde alinea, van het Verdrag (thans, na wijziging, artikel 37 EG), de communautaire landbouwregeling waarvan de onwettigheid aan de oorsprong van de gestelde schade zou liggen, door de eerstgenoemde instelling is voorgesteld en door de tweede vastgesteld. Deze bepaling verleent het Parlement geen enkele besluitvormingsbevoegdheid op dit gebied en staat hem enkel toe als raadgevend orgaan op te treden in de procedure tot vaststelling – door de Raad alleen – van verordeningen, richtlijnen en besluiten betreffende het gemeenschappelijke landbouwbeleid.

Er blijkt dus niet dat het Parlement heeft kunnen bijdragen tot de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap wegens de aldus vastgestelde onverenigbaarheid, daar zowel de vaststelling van verordening nr. 1637/98 tot wijziging van verordening nr. 404/93 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector bananen, en van verordening nr. 2362/98 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening nr. 404/93, die door de DSB onverenigbaar met de WTO-overeenkomsten zijn verklaard, als het veronderstelde niet in overeenstemming brengen van de gemeenschapsregeling voor de invoer van bananen, moet worden geacht uitsluitend tot de bevoegdheden van de Raad en de Commissie te behoren.

(cf. punten 69‑70, 73-75)

2.     Voor de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap in de zin van artikel 288, tweede alinea, EG, wegens een onrechtmatige gedraging van haar organen, moet aan een aantal voorwaarden zijn voldaan: onrechtmatigheid van de aan de instellingen verweten gedraging, het bestaan van schade en een oorzakelijk verband tussen die gedraging en de gestelde schade. Wanneer aan een van deze voorwaarden niet is voldaan, moet het beroep in zijn geheel worden verworpen, zonder dat de andere voorwaarden behoeven te worden onderzocht.

Wat de eerste van deze voorwaarden betreft, moet de aan een gemeenschapsinstelling verweten onrechtmatige gedraging bestaan in een voldoende gekwalificeerde schending van een rechtsregel die ertoe strekt aan particulieren rechten toe te kennen. Voor de vaststelling of aan dat vereiste is voldaan is het criterium beslissend dat de betrokken gemeenschapsinstelling de grenzen waarbinnen haar beoordelingsvrijheid dient te blijven, kennelijk en ernstig heeft overschreden. Wanneer deze instelling slechts een zeer beperkte of in het geheel geen beoordelingsmarge heeft, kan de enkele inbreuk op het gemeenschapsrecht volstaan om een voldoende gekwalificeerde schending vast te stellen.

(cf. punten 95‑99)

3.     Gelet op hun aard en opzet, behoren de overeenkomsten van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) in beginsel niet tot de normen waaraan de gemeenschapsrechter de handelingen van de gemeenschapsinstellingen toetst.

Bijgevolg kan de eventuele schending van de WTO-regels door de instellingen in beginsel niet tot de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap leiden.

Slechts ingeval de Gemeenschap uitvoering heeft willen geven aan een in het kader van de WTO aangegane bijzondere verplichting of indien de gemeenschapshandeling uitdrukkelijk naar specifieke bepalingen van de WTO- overeenkomsten verwijst, zou de gemeenschapsrechter de gedraging van de instellingen aan de WTO-regels moeten toetsen.

Zelfs indien er een uitspraak is waarbij het Orgaan voor Geschillenbeslechting van de WTO de onverenigbaarheid met de WTO-regels vaststelt van de regeling voor de invoer van bananen in de Gemeenschap, zoals deze is ingesteld door verordening nr. 404/93 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector bananen, en daarna gewijzigd bij verordeningen nrs. 1637/98 en 2362/98, is er geen sprake van een van deze twee uitzonderingen, op grond waarvan de gemeenschapsrechter de betrokken gemeenschapsregeling aan de WTO-regels zou kunnen toetsen.

Het verstrijken van de termijn die de WTO de Gemeenschap heeft verleend om de onverenigbaar verklaarde maatregel in overeenstemming te brengen met de WTO-regels, en de door de WTO aan het benadeelde lid verleende machtiging om tegen de Gemeenschap maatregelen voor compensatie of schorsing van handelsconcessies vast te stellen, zijn in dit verband irrelevant.

(cf. punten 127, 130-132, 142)

4.     Ingeval schade is veroorzaakt door een gedraging van de gemeenschapsinstellingen waarvan het onrechtmatige karakter niet is bewezen, kan de Gemeenschap niet-contractueel aansprakelijk worden gesteld, wanneer cumulatief is voldaan aan de voorwaarden inzake de werkelijk geleden schade, het causaal verband tussen deze schade en de gedraging van de gemeenschapsinstellingen, en het abnormale en bijzondere karakter van die schade.

(cf. punt 174)

5.     De beginselen welke de rechtsstelsels der lidstaten gemeen hebben als bedoeld in artikel 288, tweede alinea, EG, kunnen niet worden ingeroepen ten betoge dat er voor de Gemeenschap een verplichting zou bestaan om alle nadelige gevolgen, hoe verwijderd ook, van gedragingen van haar organen te vergoeden. De door deze bepaling gestelde voorwaarde betreffende het oorzakelijk verband veronderstelt immers het bestaan van een voldoende rechtstreeks causaal verband tussen de gedraging van de gemeenschapsinstellingen en de schade.

Een dergelijk rechtstreeks verband bestaat tussen de handhaving door de Raad en de Commissie van een invoerregeling voor bananen die onverenigbaar is met de overeenkomsten van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) en de schade die een ondernemer lijdt als gevolg van de instelling van een Amerikaans aanvullend invoerrecht op zijn producten. Het eenzijdige besluit van de Verenigde Staten van Amerika om dit aanvullend recht in te stellen, verbreekt dit causaal verband niet. De gedraging van de betrokken instellingen was immers de directe aanleiding voor de Amerikaanse administratie om met inachtneming van het door de Gemeenschap aanvaarde stelsel voor geschillenbeslechting van de WTO de vergeldingsmaatregel vast te stellen, zodat deze gedraging als de beslissende oorzaak van de geleden schade moet worden beschouwd.

(cf. punten 192‑193, 198-200, 204)

6.     Wat de schade betreft die ondernemers als gevolg van het handelen van de gemeenschapsinstellingen kunnen lijden, is een schade abnormaal, indien deze de grenzen van het economische risico, verbonden aan de activiteiten in de betrokken sector, overschrijdt, en bijzonder, wanneer een bijzondere categorie van ondernemers daardoor onevenredig wordt getroffen in vergelijking met andere ondernemers.

Aangetoond is evenwel niet dat een ondernemer die op de Amerikaanse markt kartonnen vouwdozen verkoopt, schade heeft geleden die de grenzen van de aan zijn exportactiviteit verbonden risico’s te buiten gaat, als gevolg van de onverenigbaarheid met de overeenkomsten van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) van de gemeenschapsregeling voor de invoer van bananen die voor de Amerikaanse administratie aanleiding is geweest om de tariefconcessies ten aanzien van de Gemeenschap in te trekken. De mogelijkheid dat tariefconcessies worden geschorst, een maatregel waarin in de WTO-overeenkomsten is voorzien, is namelijk één van de risico’s die inherent zijn aan het huidige internationale stelsel van handel. Dit risico loopt bijgevolg elke ondernemer die besluit zijn producten op de markt van een WTO-lid te verkopen.

Aangezien de door deze ondernemer geleden schade niet als abnormaal kan worden aangemerkt, moet zijn schadevordering, die op de regeling inzake de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap zonder onrechtmatige gedraging van haar organen is gebaseerd, worden afgewezen.

(cf. punten 208‑209, 211, 215, 217)




ARREST VAN HET GERECHT (Grote kamer)

14 december 2005 (*)

„Niet-contractuele aansprakelijkheid van Gemeenschap – Onverenigbaarheid van gemeenschapsregeling voor invoer van bananen met regels van Wereldhandelsorganisatie (WTO) – Instelling door Verenigde Staten van Amerika van vergeldingsmaatregelen in vorm van aanvullend douanerecht op invoer uit Gemeenschap op grond van machtiging van WTO – Uitspraak van Orgaan voor Geschillenbeslechting van WTO – Rechtsgevolgen – Aansprakelijkheid van Gemeenschap zonder onrechtmatig gedrag van haar organen – Oorzakelijk verband – Abnormale en bijzondere schade”

In zaak T‑383/00,

Beamglow Ltd, gevestigd te St Ives, Cambs (Verenigd Koninkrijk), vertegenwoordigd door D. Waelbroeck, advocaat, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verzoekster,

tegen

Europees Parlement, vertegenwoordigd door R. Passos en K. Bradley als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door S. Marquardt en M. Bishop als gemachtigden,

en

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door P. Kuijper, C. Brown en E. Righini als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerders,

ondersteund door

Koninkrijk Spanje, aanvankelijk vertegenwoordigd door R. Silva de Lapuerta, vervolgens door E. Braquehais Conesa, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

interveniënt,

betreffende een beroep tot vergoeding van de schade die het gevolg zou zijn van de heffing door de Verenigde Staten van Amerika van een aanvullend douanerecht over de invoer van verzoeksters vouwdozen van bedrukt en versierd karton, waarvoor het Orgaan voor Geschillenbeslechting van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) machtiging heeft verleend naar aanleiding van de vaststelling dat de gemeenschapsregeling voor de invoer van bananen onverenigbaar is met de aan de Overeenkomst tot oprichting van de WTO gehechte akkoorden en memoranda,

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Grote kamer),

samengesteld als volgt: B. Vesterdorf, president, P. Lindh, J. Azizi, J. Pirrung, H. Legal, R. García-Valdecasas, V. Tiili, J. D. Cooke, A. W. H. Meij, M. Vilaras en N. J. Forwood, rechters,

griffier: H. Jung,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 26 mei 2004,

het navolgende

„De overeenkomsten en bijbehorende juridische instrumenten opgenomen in de bijlagen 1, 2 en 3 [...] vormen een integrerend onderdeel van deze Overeenkomst, en zijn bindend voor alle leden.”

„Elk lid waarborgt dat zijn wetten, voorschriften en administratieve procedures overeenstemmen met zijn verplichtingen zoals bepaald in de aangehechte Overeenkomsten.”

„Aanbevelingen en uitspraken van het [Orgaan voor Geschillenbeslechting] kunnen de in de vermelde overeenkomsten bepaalde rechten en verplichtingen niet aanvullen of beperken.”

„Alvorens een zaak aanhangig te maken beoordeelt een lid zelf of handelen overeenkomstig deze procedures zinvol zou zijn. De regeling inzake geschillenbeslechting heeft tot doel een positieve oplossing voor een geschil te bewerkstelligen. Een oplossing die wederzijds aanvaardbaar is voor de partijen bij het geschil en die verenigbaar is met de vermelde overeenkomsten, verdient duidelijk de voorkeur. Bij gebreke van een onderling overeengekomen oplossing, is normaliter de eerste doelstelling van de regeling inzake geschillenbeslechting te bewerkstelligen dat de desbetreffende maatregelen worden ingetrokken indien deze onverenigbaar worden geacht met de bepalingen van één van de vermelde overeenkomsten. Tot het bieden van compensatie dient slechts de toevlucht te worden genomen indien de onmiddellijke intrekking van de maatregel niet uitvoerbaar is en dan slechts als tijdelijke maatregel in afwachting van de intrekking van de maatregel die onverenigbaar is met een vermelde overeenkomst. Het laatste hulpmiddel dat dit [DSU] biedt voor het lid dat de procedures voor geschillenbeslechting inroept, is de mogelijkheid de toepassing van concessies of andere verplichtingen ingevolge de vermelde overeenkomsten op discriminatoire wijze jegens het andere lid te schorsen, op voorwaarde dat het [Orgaan voor Geschillenbeslechting] machtiging verleent voor dergelijke maatregelen.”

„1.      Compensatie en schorsing van concessies of andere verplichtingen zijn tijdelijke maatregelen die kunnen worden gehanteerd ingeval de aanbevelingen of uitspraken niet binnen een redelijke termijn ten uitvoer worden gelegd. Aan compensatie of aan schorsing van concessies of andere verplichtingen wordt evenwel niet de voorkeur gegeven boven volledige tenuitvoerlegging van een aanbeveling om een maatregel in overeenstemming te brengen met de vermelde overeenkomsten. Compensatie geschiedt vrijwillig en dient, indien toegestaan, in overeenstemming te zijn met de vermelde overeenkomsten.

2.      Indien het betrokken lid de met een vermelde overeenkomst onverenigbaar geachte maatregel daarmee niet in overeenstemming brengt, of anderszins de aanbevelingen en uitspraken niet naleeft binnen de ingevolge artikel 21, lid 3, vastgestelde termijn, gaat dat lid, indien hierom wordt verzocht, uiterlijk bij het verstrijken van de redelijke termijn onderhandelingen aan met een partij die een beroep heeft gedaan op de procedures voor geschillenbeslechting, teneinde tot een wederzijds aanvaardbare compensatie te komen. Indien binnen twintig dagen na het verstrijken van de redelijke termijn geen bevredigende compensatie is overeengekomen, kan een partij die een beroep op de procedures voor geschillenbeslechting heeft gedaan, verzoeken om een machtiging van het DSB tot schorsing van de toepassing van concessies of andere verplichtingen ingevolge de vermelde overeenkomsten ten aanzien van het betrokken lid.

3.      Wanneer hij nagaat welke concessies of andere verplichtingen kunnen worden geschorst, dient de klager de volgende beginselen en procedures toe te passen:

[...]

4.      De mate van de door het DSB gemachtigde schorsing van concessies of andere verplichtingen dient gelijkwaardig te zijn met de mate van het tenietdoen of de uitholling.

[...]

6.      Wanneer de in het tweede lid beschreven omstandigheden zich voordoen, verleent het DSB, op verzoek, machtiging tot schorsing van concessies of andere verplichtingen binnen dertig dagen na het verstrijken van de redelijke termijn, tenzij het DSB bij consensus besluit het verzoek te verwerpen. Indien het betrokken lid echter bezwaar maakt tegen de voorgestelde mate van schorsing of beweert dat de in het derde lid genoemde beginselen en procedures niet zijn nageleefd wanneer een klager [...] om machtiging tot schorsing van concessies of andere verplichtingen heeft verzocht, wordt de kwestie aan arbitrage onderworpen. De arbitrage geschiedt door het oorspronkelijke panel, indien de leden beschikbaar zijn, of door een door de directeur-generaal benoemde arbiter, en dient binnen zestig dagen na het verstrijken van de redelijke termijn te zijn voltooid. Concessies of andere verplichtingen mogen niet worden geschorst zolang de arbitrage gaande is.

7.      De ingevolge het zesde lid optredende arbiter onderzoekt niet de aard van de te schorsen concessies of andere verplichtingen, maar stelt vast of de mate van deze schorsing gelijkwaardig is met de mate van het tenietdoen of de uitholling. [...] De partijen aanvaarden de beslissing van de arbiter als onherroepelijk en de betrokken partijen verlangen geen tweede arbitrage. Het DSB wordt onmiddellijk van de beslissing van de arbiter in kennis gesteld en verleent op verzoek machtiging tot schorsing van concessies of andere verplichtingen indien het verzoek verenigbaar is met de beslissing van de arbiter, tenzij het DSB bij consensus besluit het verzoek te verwerpen.

8.      De schorsing van concessies of andere verplichtingen is van tijdelijke aard en wordt slechts toegepast totdat de maatregel die in strijd met een vermelde overeenkomst wordt geacht, is opgeheven, of het lid dat aanbevelingen of uitspraken moet uitvoeren, een oplossing biedt voor het tenietdoen of de uitholling van voordelen, of een wederzijds bevredigende oplossing wordt bereikt. In overeenstemming met [artikel 21, lid 6, DSU], blijft het DSB toezien op de tenuitvoerlegging van aangenomen aanbevelingen of uitspraken, met inbegrip van de gevallen waarin compensatie is geboden of concessies of andere verplichtingen zijn geschorst, maar de aanbevelingen om een maatregel met de vermelde overeenkomsten in overeenstemming te brengen, niet zijn uitgevoerd.

[...]”

[...]

[...]”

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Grote kamer),

rechtdoende, verklaart:



Vesterdorf

Lindh

Azizi

Pirrung

Legal

García-Valdecasas

Tiili

Cooke

Meij

Vilaras

 

      Forwood

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 14 december 2005.

De griffier

 

      De president

E. Coulon

 

      B. Vesterdorf


Inhoud

Toepasselijke bepalingen

De aan het geding ten grondslag liggende feiten

Procedure

Conclusies van partijen

De ontvankelijkheid

De niet-ontvankelijkheid van het beroep voorzover het tegen het Parlement is gericht

Argumenten van partijen

Beoordeling door het Gerecht

De non-conformiteit van het verzoekschrift met de vereisten van artikel 44, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering

Argumenten van partijen

Beoordeling door het Gerecht

De bevoegdheid van het Gerecht

Argumenten van partijen

Beoordeling door het Gerecht

Ten gronde

De aansprakelijkheid van de Gemeenschap voor een onrechtmatige gedraging van haar organen

Argumenten van partijen

– De aan de verwerende instellingen verweten onrechtmatigheden

– Het rechtskarakter van de normen die verweerders zouden hebben geschonden

– De ernst van de gestelde schendingen

Beoordeling door het Gerecht

– De preliminaire vraag of een beroep op de WTO-regels kan worden gedaan

– De uitzondering ontleend aan het voornemen om een in het kader van de WTO aangegane bijzondere verplichting uit te voeren

– De uitzondering ontleend aan de uitdrukkelijke verwijzing naar specifieke bepalingen van de WTO-overeenkomsten

De aansprakelijkheid van de Gemeenschap zonder onrechtmatige gedraging van haar organen

Het beginsel van de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap zonder onrechtmatige gedraging van haar organen

– Argumenten van partijen

– Beoordeling door het Gerecht

Het bestaan van werkelijke en zekere schade

– Argumenten van partijen

– Beoordeling door het Gerecht

Het oorzakelijk verband tussen de geleden schade en de gedraging van de verwerende instellingen

– Argumenten van partijen

– Beoordeling door het Gerecht

Het abnormale en bijzondere karakter van de geleden schade

– Argumenten van partijen

– Beoordeling door het Gerecht

Kosten



* Procestaal: Engels.