62000J0111

Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 11 oktober 2001. - Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Republiek Oostenrijk. - Niet-nakoming - Richtlijn 97/65/EG. - Zaak C-111/00.

Jurisprudentie 2001 bladzijde I-07555


Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


1. Lidstaten - Verplichtingen - Uitvoering van richtlijnen - Niet-nakoming - Rechtvaardiging - Ontoelaatbaarheid

(Art. 226 EG)

2. Beroep wegens niet-nakoming - Onderzoek van gegrondheid door Hof - In aanmerking te nemen situatie - Situatie bij verstrijken van in met redenen omkleed advies gestelde termijn

(Art. 226 EG)

Partijen


In zaak C-111/00,

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door N. Yerrell en C. Ladenburger als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verzoekster,

tegen

Republiek Oostenrijk, vertegenwoordigd door C. Pesendorfer als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

betreffende een verzoek om vast te stellen dat de Republiek Oostenrijk, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en/of aan de Commissie mee te delen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 97/65/EG van de Commissie van 26 november 1997 tot derde aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van richtlijn 90/679/EEG van de Raad betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's van blootstelling aan biologische agentia op het werk (PB L 335, blz. 17), de krachtens artikel 2, lid 1, van deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: S. von Bahr, kamerpresident, A. La Pergola (rapporteur) en C. W. A. Timmermans, rechters,

advocaat-generaal: L. A. Geelhoed,

griffier: R. Grass,

gezien het rapport van de rechter-rapporteur,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 5 april 2001,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij op 23 maart 2000 ter griffie van het Hof neergelegd verzoekschrift heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen krachtens artikel 226 EG beroep ingesteld strekkende tot vaststelling dat de Republiek Oostenrijk, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en/of aan haar mee te delen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 97/65/EG van de Commissie van 26 november 1997 tot derde aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van richtlijn 90/679/EEG van de Raad betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's van blootstelling aan biologische agentia op het werk (PB L 335, blz. 17; hierna: richtlijn"), de krachtens artikel 2, lid 1, van deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.

2 Overeenkomstig artikel 2, lid 1, van de richtlijn dienden de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking te doen treden om uiterlijk op 30 juni 1998 aan de richtlijn te voldoen en dienden zij de Commissie daarvan onverwijld in kennis te stellen.

3 Daar zij van de Oostenrijkse regering geen enkele mededeling over maatregelen tot omzetting van de richtlijn had ontvangen, maande de Commissie de Republiek Oostenrijk bij brief van 25 augustus 1998 aan, binnen twee maanden haar opmerkingen hierover kenbaar te maken.

4 Bij brieven van 15 en 22 september 1998, 11 november 1998 en 8 april 1999 deelden de Oostenrijkse autoriteiten de Commissie mee, dat een deel van de voor omzetting van de richtlijn noodzakelijke maatregelen was vastgesteld, met name de Verordnung der Bundesministerin für Arbeit, Gesundheit und Soziales über den Schutz der Arbeitnehmer/innen gegen Gefährdung durch biologische Arbeitsstoffe (verordening van de bondsminister van Werkgelegenheid, Gezondheid en Sociale Zaken inzake de bescherming van werknemers tegen de risico's van biologische agentia, BGBl. II, 1998, nr. 237), die is vastgesteld op basis van de wet inzake de bescherming van werknemers, alsmede, op het gebied van de landbouw, de federaalrechtelijke basisbepalingen tot omzetting van de richtlijn, terwijl de toepassingswetten daarvan in de deelstaten in voorbereiding waren.

5 Wat de maatregelen tot omzetting van de richtlijn op het gebied van het openbare ambt betreft, betoogden de Oostenrijkse autoriteiten, dat weliswaar de vaststelling van een verordening gebaseerd op de wet inzake de bescherming van de personeelsleden van het openbare ambt was voorzien, doch dat de deelstaten op dit gebied over ruime bevoegdheden beschikten en slechts enkele van hen de vereiste omzettingsmaatregelen hadden getroffen, zoals de Verordnung der Wiener Landesregierung über den Schutz der Bediensteten der Dienststellen der Gemeinde Wien gegen Gefährdung durch biologische Arbeitsstoffe (verordening van de regering van de deelstaat Wenen inzake de bescherming van ambtenaren van de gemeente Wenen tegen de risico's van biologische agentia, LGBl. voor Wenen, 1999, nr. 6).

6 Daar de Commissie het antwoord van de Oostenrijkse autoriteiten op haar aanmaningsbrief niet bevredigend vond, zond zij de Republiek Oostenrijk op 8 september 1999 een met redenen omkleed advies waarin zij haar verzocht, binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving ervan de nodige maatregelen te treffen om aan haar verplichtingen krachtens de richtlijn te voldoen.

7 Bij brief van 10 november 1999 stelde de Oostenrijkse regering de Commissie op de hoogte van de inwerkingtreding van de Verordnung der Bundesregierung über den Schutz der Bundesbediensteten gegen Gefährdung durch biologische Arbeitsstoffe (verordening van de bondsregering inzake de bescherming van ambtenaren van de bondsstaat tegen de risico's van biologische agentia, BGBl. II, 1998, nr. 415). Volgens die brief waren de op het niveau van de deelstaten vereiste procedures tot vaststelling van de wetten of verordeningen die voor de omzetting van de richtlijn nodig waren, echter nog steeds niet afgerond.

8 Daar de richtlijn bij het verstrijken van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn van twee maanden niet volledig in Oostenrijks recht was omgezet, heeft de Commissie het onderhavige beroep ingesteld.

9 In haar verzoekschrift stelt de Commissie, dat nog niet in alle betrokken sectoren en op alle bevoegdheidsniveaus de maatregelen zijn getroffen die voor de omzetting van de richtlijn nodig zijn, althans dat zij geen enkele mededeling van de Oostenrijkse regering in die zin heeft ontvangen.

10 De Oostenrijkse regering betwist niet, dat zij niet heeft voldaan aan haar verplichting om binnen de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om aan de richtlijn te voldoen en/of deze aan de Commissie mee te delen. Zij stelt slechts, dat op grond van de bij de federale grondwet ingevoerde verdeling van bevoegdheden, de bevoegdheden op het gebied van de vaststelling van de nationale bepalingen tot omzetting van de richtlijn in de verschillende activiteitensectoren sterk zijn versplinterd" tussen de bondsstaat en de deelstaten.

11 In dupliek stelt de Oostenrijkse regering voorts, dat de richtlijn door de vaststelling van een aantal wetswijzigingen op bondsniveau volledig is omgezet. Ook voor de deelstaten zijn een aantal verordeningen tot omzetting van de richtlijn vastgesteld.

12 In dit verband moet eraan worden herinnerd, dat volgens vaste rechtspraak van het Hof een lidstaat zich niet ten exceptieve op nationale bepalingen, praktijken of situaties, met inbegrip van zijn federale structuur, kan beroepen ter rechtvaardiging van de niet-nakoming van door een richtlijn voorgeschreven verplichtingen of termijnen (zie met name arresten van 12 december 1996, Commissie/Duitsland, C-298/95, Jurispr. blz. I-6747, punt 18, en 6 juli 2000, Commissie/België, C-236/99, Jurispr. blz. I-5657, punt 23).

13 Voorts heeft het Hof herhaaldelijk geoordeeld, dat de vraag of verplichtingen niet zijn nagekomen, moet worden beoordeeld naar de situatie waarin de lidstaat zich bevond aan het eind van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn, en dat het Hof met sedertdien opgetreden wijzigingen derhalve geen rekening kan houden (zie met name arresten van 12 december 2000, Commissie/Portugal, C-435/99, Jurispr. blz. I-11179, punt 16, en 8 maart 2001, Commissie/Frankrijk, C-266/99, Jurispr. blz. I-1981, punt 38).

14 Blijkens het dossier erkent de Republiek Oostenrijk, dat zij heeft nagelaten om vóór het verstrijken van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn van twee maanden de maatregelen te treffen die nodig zijn om de richtlijn volledig in nationaal recht om te zetten. Volgens de in het voorgaande punt aangehaalde rechtspraak zijn de verschillende maatregelen die de betrokken lidstaat na het verstrijken van die termijn zegt te hebben getroffen, ook al vormen zij een correcte uitvoering van de richtlijn, in het kader van het onderhavige beroep irrelevant.

15 In die omstandigheden moet het beroep van de Commissie gegrond worden verklaard.

16 Derhalve moet worden vastgesteld dat de Republiek Oostenrijk, door niet binnen de voorgeschreven termijn alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan de richtlijn, de krachtens artikel 2, lid 1, van de richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

17 Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voorzover dit is gevorderd. Aangezien de Republiek Oostenrijk in het ongelijk is gesteld, moet zij overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten worden verwezen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE (Vierde kamer),

rechtdoende, verstaat:

1) Door niet binnen de voorgeschreven termijn alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 97/65/EG van de Commissie van 26 november 1997 tot derde aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van richtlijn 90/679/EEG van de Raad betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's van blootstelling aan biologische agentia op het werk, is de Republiek Oostenrijk de krachtens artikel 2, lid 1, van deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2) De Republiek Oostenrijk wordt verwezen in de kosten.