62000J0012

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 16 januari 2003. - Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk Spanje. - Niet-nakoming - Vrij verkeer van goederen - Richtlijn 73/241/EEG - Cacao- en chocoladeproducten die andere vetten dan cacaoboter bevatten - Producten die in de lidstaat van vervaardiging op regelmatige wijze zijn vervaardigd en onder de verkoopbenaming .chocolade' in de handel zijn gebracht - Verbod om producten onder deze benaming in de lidstaat van verkoop in de handel te brengen. - Zaak C-12/00.

Jurisprudentie 2003 bladzijde I-00459


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


Vrij verkeer van goederen - Kwantitatieve beperkingen - Maatregelen van gelijke werking - Nationale wettelijke regeling die verbiedt dat cacao- en chocoladeproducten die andere vetten dan cacaoboter bevatten en in lidstaat van vervaardiging rechtmatig zijn vervaardigd, onder verkoopbenaming chocolade" in handel worden gebracht - Ontoelaatbaarheid - Rechtvaardiging - Bescherming van consument - Geen

[EG-Verdrag, art. 30 (thans, na wijziging, art. 28 EG); richtlijn 73/241 van de Raad]

Samenvatting


$$Een lidstaat die verbiedt dat de cacao- en chocoladeproducten die voldoen aan het minimumgehalte van cacao en cacaoboter zoals vastgesteld in bijlage I, lid 1, punt 1.16 bij richtlijn 73/241 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke voorschriften van de lidstaten inzake voor menselijke voeding bestemde cacao- en chocoladeproducten, waaraan andere plantaardige vetten dan cacaoboter zijn toegevoegd, en die in de lidstaten waar dergelijke toevoeging is toegestaan op regelmatige wijze zijn vervaardigd, op zijn grondgebied in de handel worden gebracht onder de verkoopbenaming chocolade", waaronder zij in de lidstaat van vervaardiging worden verkocht, komt de krachtens artikel 30 van het Verdrag (thans, na wijziging, artikel 28 EG) op hem rustende verplichtingen niet na.

Een dergelijke regeling kan geen rechtvaardiging vinden in dwingende eisen die met name verband houden met de bescherming van de consumenten. De toevoeging van andere plantaardige vetten dan cacaoboter aan cacao- en chocoladeproducten wijzigt de samenstelling of de aard ervan immers niet fundamenteel, zodat zij nog steeds de kenmerken bezitten die de consumenten bij aankoop van producten met de benaming chocolade" verwachten. Een neutrale en objectieve vermelding, op het etiket, van de aanwezigheid van andere plantaardige vetten dan cacaoboter in het product, volstaat om de consumenten naar behoren in te lichten.

( cf. punten 83, 87-88, 92-93, 98 en dictum )

Partijen


In zaak C-12/00,

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door G. Valero Jordana als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verzoekster,

tegen

Koninkrijk Spanje, vertegenwoordigd door N. Díaz Abad als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerder,

betreffende een verzoek aan het Hof om vast te stellen dat het Koninkrijk Spanje de krachtens artikel 30 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 28 EG) op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen, door te verbieden dat cacao- en chocoladeproducten waaraan andere plantaardige vetten dan cacaoboter zijn toegevoegd, en die in de lidstaten waar dergelijke toevoeging is toegestaan op regelmatige wijze zijn vervaardigd, in Spanje in de handel worden gebracht onder de benaming waaronder zij in de lidstaat van herkomst worden verkocht,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: J.-P. Puissochet, kamerpresident, R. Schintgen, V. Skouris (rapporteur), N. Colneric en J. N. Cunha Rodrigues, rechters,

advocaat-generaal: S. Alber,

griffier: D. Louterman-Hubeau, afdelingshoofd,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de pleidooien van partijen ter terechtzitting van 25 oktober 2001,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 6 december 2001,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 14 januari 2000, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen krachtens artikel 226 EG het Hof verzocht vast te stellen dat het Koninkrijk Spanje de krachtens artikel 30 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 28 EG) op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen, door te verbieden dat cacao- en chocoladeproducten waaraan andere plantaardige vetten dan cacaoboter zijn toegevoegd, en die in de lidstaten waar dergelijke toevoeging is toegestaan op regelmatige wijze zijn vervaardigd, in Spanje in de handel worden gebracht onder de benaming waaronder zij in de lidstaat van herkomst worden verkocht.

Toepasselijke bepalingen

Bepalingen van gemeenschapsrecht

2 Volgens de vierde overweging van richtlijn 73/241/EEG van de Raad van 24 juli 1973 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke voorschriften van de lidstaten inzake voor menselijke voeding bestemde cacao- en chocoladeproducten (PB L 228, blz. 23), moeten de voorschriften betreffende deze producten [...] nader tot elkaar worden gebracht en is het daartoe noodzakelijk gemeenschappelijke definities en regels vast te stellen voor de samenstelling, de bereidingswijzen, de presentatie en de etikettering, ten einde het vrije verkeer van deze producten te verzekeren".

3 De vijfde overweging van deze richtlijn bepaalt dat het niet mogelijk is, in deze richtlijn alle voor levensmiddelen geldende bepalingen te harmoniseren welke het handelsverkeer in cacao- en chocoladeproducten kunnen belemmeren, doch dat het aantal belemmeringen dat daardoor blijft voortbestaan, stellig geleidelijk zal verminderen naarmate de nationale bepalingen inzake levensmiddelen worden geharmoniseerd".

4 Volgens de zevende overweging van richtlijn 73/241 is in sommige lidstaten het gebruik van andere plantaardige vetten dan cacaoboter in chocoladeproducten toegestaan en wordt van deze machtiging in ruime mate gebruik gemaakt; nu kan echter nog niet worden beslist of en op welke voorwaarden het gebruik van deze vetten tot de gehele Gemeenschap kan worden uitgebreid, aangezien het niet mogelijk is om aan de hand van de momenteel beschikbare economische en technische gegevens een definitief standpunt te bepalen en de situatie bijgevolg in het licht van de toekomstige ontwikkeling opnieuw zal moeten worden bezien".

5 Artikel 1 van richtlijn 73/241 luidt:

In de zin van deze richtlijn verstaat men onder cacao- en chocoladeproducten de in de bijlage I omschreven, voor menselijke voeding bestemde producten."

6 Artikel 10, lid 1, van richtlijn 73/241 bepaalt:

De lidstaten treffen de nodige maatregelen opdat de handel in de in artikel 1 bedoelde producten die overeenkomen met de in deze richtlijn en haar bijlage I vervatte definities en regels, niet kan worden belemmerd door de toepassing van de nationale, niet geharmoniseerde bepalingen inzake de samenstelling, bereidingswijzen, de presentatie of de etikettering van uitsluitend deze producten of van levensmiddelen in het algemeen."

7 Artikel 14, lid 2, sub a, van richtlijn 73/241 luidt:

Deze richtlijn laat onverlet de nationale wettelijke voorschriften die

a) het toevoegen van andere plantaardige vetten dan cacaoboter aan de verschillende in bijlage I omschreven chocoladeproducten momenteel toestaan of verbieden. De Raad neemt, op voorstel van de Commissie, drie jaar na de kennisgeving van deze richtlijn, een besluit over de vraag of en op welke voorwaarden het gebruik van deze vetten tot de gehele Gemeenschap kan worden uitgebreid."

8 Bijlage I, lid 1, punt 1.16, van richtlijn 73/241 omschrijft chocolade als het product, verkregen uit cacaokernen, cacaomassa, cacaopoeder of mager cacaopoeder en sacharose, met of zonder toevoeging van cacaoboter, waarvan, onder voorbehoud van de definities van chocoladehagelslag, Giandujachocolade met hazelnoten en chocoladecouverture, het gehalte aan droge cacaobestanddelen [...] ten minste 35 % bedraagt, aan vetvrije droge cacaobestanddelen ten minste 14 % en aan cacaoboter ten minste 18 %, welke percentages worden berekend na aftrek van het gewicht van de in de paragrafen 5 tot en met 8 genoemde toevoegingen".

9 Bijlage I, lid 7, sub a, eerste alinea, van richtlijn 73/241 luidt:

Onverminderd artikel 14, lid 2, sub a, mogen voor menselijke consumptie geschikte stoffen met uitzondering van meel en zetmeel, alsmede van vetten en bereidingen daarvan die niet uitsluitend van melk afkomstig zijn, worden toegevoegd aan chocolade, huishoudchocolade, chocoladecouverture, melkchocolade, huishoudmelkchocolade, melkchocoladecouverture en witte chocolade."

10 Krachtens artikel 7, eerste alinea, van richtlijn 2000/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 juni 2000 inzake cacao- en chocoladeproducten voor menselijke consumptie (PB L 197, blz. 19), wordt richtlijn 73/241 per 3 augustus 2003 ingetrokken.

11 De vijfde tot en met zevende overwegingen van richtlijn 2000/36 luiden:

(5) In een aantal lidstaten is de toevoeging aan chocoladeproducten van andere plantaardige vetten dan cacaoboter tot een maximum van 5 % toegestaan.

(6) De toevoeging aan chocoladeproducten van bepaalde andere plantaardige vetten dan cacaoboter tot een maximum van 5 % dient in alle lidstaten te worden toegestaan. Die plantaardige vetten moeten cacaoboterequivalenten zijn en derhalve gedefinieerd zijn overeenkomstig technische en wetenschappelijke criteria.

(7) Om de eenheid van de interne markt te garanderen, moet elk chocoladeproduct dat binnen de werkingssfeer van deze richtlijn valt, binnen de Gemeenschap kunnen worden verhandeld onder de verkoopbenaming waarin overeenkomstig bijlage I bij deze richtlijn is voorzien."

12 Artikel 2, leden 1 en 2, van richtlijn 2000/36 bepaalt:

1. De andere plantaardige vetten dan cacaoboter die in bijlage II worden omschreven en opgesomd, mogen aan de in deel A, punten 3, 4, 5, 6, 8 en 9 van bijlage I omschreven chocoladeproducten worden toegevoegd. Deze toegevoegde hoeveelheid mag na aftrek van het totale gewicht van de andere voor menselijke consumptie geschikte stoffen die daarin eventueel overeenkomstig deel B van bijlage I zijn verwerkt, niet meer bedragen dan 5 % van het eindproduct en het minimumgehalte aan cacaoboter of het totaalgehalte aan droge cacaobestanddelen mag daarbij niet worden verminderd.

2. Chocoladeproducten die overeenkomstig lid 1 andere plantaardige vetten dan cacaoboter bevatten, mogen in alle lidstaten in de handel worden gebracht, op voorwaarde dat de in artikel 3 omschreven etikettering van die producten wordt aangevuld met de volgende, opvallende en duidelijk leesbare vermelding: ,bevat naast cacaoboter ook andere plantaardige vetten. Deze vermelding staat in hetzelfde gezichtsveld als de lijst van ingrediënten, waarvan zij duidelijk gescheiden is, in een minstens even groot lettertype en vetgedrukt, en in de nabijheid van de verkoopbenaming; los daarvan kan de verkoopbenaming ook op een andere plaats staan."

13 Ten slotte bepaalt artikel 8, leden 1 en 2, van richtlijn 2000/36:

1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om vóór 3 augustus 2003 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

2. Deze bepalingen worden zodanig toegepast dat:

- het in de handel brengen van de in bijlage I omschreven producten, indien zij aan de in deze richtlijn vervatte omschrijvingen en voorschriften voldoen, met ingang van 3 augustus 2003 wordt toegestaan;

- het in de handel brengen van producten die niet aan de bepalingen van deze richtlijn voldoen, met ingang van 3 augustus 2003 wordt verboden.

Producten die niet aan de bepalingen van deze richtlijn voldoen, maar die vóór 3 augustus 2003 overeenkomstig richtlijn 73/241/EEG zijn geëtiketteerd, mogen evenwel in de handel worden gebracht totdat de voorraden zijn opgebruikt."

14 Volgens artikel 14, tweede alinea, van richtlijn 79/112/EEG van de Raad van 18 december 1978 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake etikettering en presentatie van levensmiddelen bestemd voor de eindverbruiker alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame (PB 1979, L 33, blz. 1), dragen de lidstaten er [...] zorg voor, op hun grondgebied de handel te verbieden in levensmiddelen indien de in artikel 3 en in artikel 4, lid 2, bedoelde vermeldingen er niet op voorkomen in een voor de koper gemakkelijk te begrijpen taal, tenzij de koper door andere maatregelen wordt ingelicht".

15 De tweede alinea van artikel 14 van richtlijn 79/112 is geschrapt bij richtlijn 97/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 1997 houdende wijziging van richtlijn 79/112 (PB L 43, blz. 21).

16 Artikel 5, lid 1, sub b en c, van richtlijn 79/112, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/4, bepaalt:

De verkoopbenaming van een levensmiddel is de benaming van dat levensmiddel vermeld in de hierop toepasselijke communautaire bepalingen.

[...]

b) Het gebruik in de lidstaat van verkoop van de verkoopbenaming waaronder het product in de lidstaat van vervaardiging op wettige wijze wordt vervaardigd en verkocht, is eveneens toegestaan.

Indien evenwel de toepassing van de overige bepalingen van deze richtlijn, met name de bepalingen van artikel 3, de verbruiker in de lidstaat van verkoop niet in staat stelt de ware aard van het product te kennen en het te onderscheiden van levensmiddelen waarmee het zou kunnen worden verward, dient de verkoopbenaming vergezeld te gaan van beschrijvende vermeldingen die dicht bij de verkoopbenaming staan.

c) In uitzonderlijke gevallen mag de verkoopbenaming van de lidstaat van vervaardiging niet in de lidstaat van verkoop worden gebruikt, als het daarmee aangeduide levensmiddel qua samenstelling of vervaardigingswijze zo sterk afwijkt van het onder die naam bekende levensmiddel dat het onder b) bepaalde niet voldoende is om een correcte voorlichting van de verbruiker in de lidstaat van verkoop te waarborgen."

17 Richtlijn 79/112 is ingetrokken bij richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten inzake de etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame (PB L 109, blz. 29). Artikel 16, leden 1 en 2, van deze richtlijn bepaalt:

1. De lidstaten dragen er zorg voor op hun grondgebied de handel in levensmiddelen te verbieden waarop de in artikel 3 en in artikel 4, lid 2, bedoelde vermeldingen niet zijn aangebracht in een voor de verbruiker gemakkelijk te begrijpen taal, behalve indien de voorlichting van de verbruiker daadwerkelijk voor één of meer etiketteringsvermeldingen gewaarborgd is door andere, volgens de procedure van artikel 20 vastgestelde maatregelen.

2. De lidstaat waar het product wordt verkocht, kan, met inachtneming van de bepalingen van het Verdrag, eisen dat op zijn grondgebied voor deze vermeldingen op de etikettering ten minste gebruik wordt gemaakt van één of meer talen die hij uit de officiële talen van de Gemeenschap kiest."

Bepalingen van nationaal recht

18 Bij Real Decreto nr. 822/1990 van 22 juni 1990 (BOE nr. 154 van 28 juni 1990, blz. 3399; hierna: koninklijk decreet 822/1990") is de Reglamentación Técnico-Sanitaria para la elaboración, circulación y comercio del cacao y chocolate (technisch-gezondheidskundige regeling voor het vervaardigen, het in de handel brengen en de verkoop van cacao en chocolade) goedgekeurd.

19 Artikel 2, lid 16, van deze regeling, met het opschrift Omschrijvingen en benamingen", omschrijft chocolade als het product, verkregen uit cacaokernen, cacaomassa, cacaopoeder of mager cacaopoeder en sacharose, met of zonder toevoeging van cacaoboter, waarvan, onder voorbehoud van de omschrijvingen van chocoladehagelslag, Giandujachocolade met hazelnoten en chocoladecouverture, het gehalte aan droge cacaobestanddelen ten minste 35 % bedraagt, aan vetvrije droge cacaobestanddelen ten minste 14 % en aan cacaoboter ten minste 18 % [...]".

20 Voorts bepaalt artikel 4, lid 1, van deze regeling, met het opschrift Verboden bewerkingen":

Het is verboden in de producten verkregen uit cacaobonen, cacaokernen, cacaomassa, cacaokoeken en cacaopoeder:

- andere vetten dan cacaoboter te gebruiken;

[...]"

21 Bij Real Decreto nr. 823/1990 van 22 juni 1990 (BOE nr. 154 van 28 juni 1990, blz. 3407; hierna: koninklijk decreet 823/1990") is de Reglamentación Técnico-Sanitaria para la elaboración, circulación y comercio de productos derivados de cacao, derivados de chocolate y sucedáneos de chocolate (technisch-gezondheidskundige regeling voor het vervaardigen, het in de handel brengen en de verkoop van producten verkregen uit cacao of chocolade en van chocoladesurrogaten) goedgekeurd.

22 Artikel 2, lid 7, van deze regeling, met het opschrift Omschrijvingen en benamingen", geeft volgende omschrijving:

Chocoladesurrogaten: de bereidingen met een speciale afmeting of vorm die wegens hun presentatie, uitzicht of verbruik met chocolade kunnen worden verward, maar voldoen aan de bijzondere vereisten die in de [bij koninklijk decreet 822/1990 goedgekeurde] regeling voor het vervaardigen, het in de handel brengen en de verkoop van cacao en chocolade voor deze bereidingen zijn vastgesteld, [...] behoudens de volledige of gedeeltelijke vervanging van de cacaoboter door andere eetbare plantaardige vetten of de al dan niet waterstofhoudende bestanddelen ervan, en een duidelijk onderscheid qua etikettering."

De precontentieuze procedure

23 Op 9 oktober 1989 meldde de Spaanse regering, overeenkomstig richtlijn 83/189/EEG van de Raad van 28 maart 1983 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PB L 109, blz. 8), bij de Commissie de - naderhand goedgekeurde - ontwerpteksten van koninklijke decreten 822/1990 en 823/1990 aan.

24 Uit de vergaderingen en de briefwisseling die op deze aanmelding volgden, bleek dat de Spaanse autoriteiten koninklijk decreet 822/1990 aldus uitleggen dat de producten waaraan andere plantaardige vetten dan cacaoboter zijn toegevoegd, en die in de lidstaten waar dergelijke toevoeging is toegestaan op regelmatige wijze zijn vervaardigd, niet in Spanje in de handel mogen worden gebracht onder de benaming chocolade" - waaronder zij in de lidstaat van vervaardiging worden verkocht -, maar enkel onder de benaming chocoladesurrogaat".

25 Van mening dat dit een belemmering inhoudt van het vrije verkeer van cacao- en chocoladeproducten die in andere lidstaten op regelmatige wijze zijn vervaardigd, zond de Commissie, nadat zij het Koninkrijk Spanje had aangemaand zijn opmerkingen te maken, op 29 juli 1998 een met redenen omkleed advies aan deze lidstaat, waarin deze werd uitgenodigd binnen een termijn van twee maanden na betekening ervan aan zijn verplichtingen krachtens artikel 30 van het Verdrag te voldoen.

26 Bij brief van 9 november 1998 antwoordde de Spaanse regering dat koninklijk decreet 822/1990 in overeenstemming was met richtlijn 73/241 en dat het in het met redenen omklede advies gestelde probleem via een - op dat ogenblik reeds op handen zijnde - wijziging van deze richtlijn moest worden opgelost.

27 In deze omstandigheden besloot de Commissie het onderhavige beroep in te stellen.

Ten gronde

Argumenten van partijen

28 Om te beginnen preciseert de Commissie dat haar beroep is gericht tegen de bepalingen van koninklijk decreet 822/1990 voorzover deze volgens de Spaanse autoriteiten een verbod behelzen om cacao- en chocoladeproducten die andere plantaardige vetten dan cacaoboter bevatten en die in andere lidstaten op regelmatige wijze zijn vervaardigd en worden verkocht, in Spanje onder de benaming chocolade" in de handel te brengen.

29 De Commissie wijst erop dat in zes lidstaten producten onder de benaming chocolade" worden vervaardigd waarvan het gewicht voor 5 % uit andere plantaardige vetten dan cacaoboter bestaat (Denemarken, Ierland, Portugal, Zweden, Finland en het Verenigd Koninkrijk), en dat deze chocolade onder deze benaming in alle lidstaten, behalve Spanje en Italië, wordt aanvaard en onder deze benaming in richtlijn 73/241 is vermeld.

30 De Commissie merkt tevens op dat een dergelijk product, wat de cacaobestanddelen ervan betreft, beantwoordt aan de regels van richtlijn 73/241 inzake de samenstelling van chocolade". De toevoeging van andere vetten dan cacaoboter gaat immers niet gepaard met een verlaging van het door deze richtlijn vastgestelde minimumgehalte.

31 De zienswijze van de Spaanse regering leidt dus tot een opdeling van de lidstaten in twee groepen, namelijk een vrijhandelszone voor chocolade die de lidstaten omvat waar chocolade die andere plantaardige vetten dan cacaoboter bevat onder de benaming chocolade" in de handel mag worden gebracht, en een zone met de lidstaten waar zuiverheidsregels" voor chocolade gelden, waar chocolade die andere plantaardige vetten dan cacaoboter bevat niet mag worden vervaardigd en ook niet onder de benaming chocolade" in de handel mag worden gebracht.

32 De Commissie preciseert dat niet richtlijn 73/241 maar de uitlegging daarvan door de Spaanse regering, tot problemen leidt. Volgens haar bevat richtlijn 73/241 geen definitieve regeling inzake het gebruik, in de gehele Gemeenschap, van andere plantaardige vetten dan cacaoboter bij het vervaardigen van cacao- en chocoladeproducten. Bijgevolg mag deze richtlijn niet aldus worden uitgelegd dat zij een nationale regeling rechtvaardigt die belet dat cacao- en chocoladeproducten die dergelijke plantaardige vetten bevatten en die, conform deze richtlijn, in de lidstaat van vervaardiging op regelmatige wijze zijn vervaardigd en worden verkocht, in de handel worden gebracht. Een dergelijke nationale regeling moet dus aan artikel 30 van het Verdrag worden getoetst.

33 Dienaangaande stelt de Commissie dat de uit de Spaanse regeling voortvloeiende verplichting om de betrokken producten onder de benaming chocoladesurrogaat" te verkopen, de toegang van deze producten tot de Spaanse markt in aanzienlijke mate belemmert, en bijgevolg een met artikel 30 van het Verdrag strijdige maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve beperking is.

34 De verplichting om de verkoopbenaming te wijzigen, leidt immers tot bijkomende bewerkingen qua presentatie en etikettering, en verhoogt bijgevolg de kosten voor de afzet in Spanje. Daarnaast is de vermelding surrogaat" pejoratief, omdat zij steeds verwijst naar een product dat tot doel heeft een ander product te vervangen zonder zelf alle waardevolle eigenschappen van het vervangen product te bezitten.

35 De Commissie stelt, onder verwijzing naar de rechtspraak van het Hof en artikel 5, lid 1, sub c, van richtlijn 79/112, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/4, dat het gebruik van de in de lidstaat van vervaardiging toegestane verkoopbenaming slechts mag worden verboden indien het betrokken product qua samenstelling of vervaardiging zozeer verschilt van de kenmerken van de producten die onder deze benaming in de Gemeenschap algemeen bekend zijn, dat het niet kan worden geacht tot dezelfde categorie te behoren.

36 Volgens de Commissie wordt de aard van een chocoladeproduct dat aan het door richtlijn 73/241 vastgestelde minimumgehalte voldoet, door de toevoeging van andere plantaardige vetten dan cacaoboter niet dermate fundamenteel gewijzigd dat het gebruik van de benaming chocolade" verwarring zou doen ontstaan inzake de wezenlijke kenmerken van dat product.

37 De Commissie betoogt bovendien dat de Spaanse regeling niet door een dwingend vereiste van consumentenbescherming kan worden gerechtvaardigd, aangezien in casu andere maatregelen ter behartiging van de consumentenbelangen kunnen worden genomen die het vrije verkeer van cacao- en chocoladeproducten minder beperken, zoals het toevoegen van een neutrale en objectieve vermelding op het etiket die de consument erop attent maakt dat het product andere plantaardige vetten dan cacaoboter bevat.

38 De Spaanse regering is het eens met de Commissie dat richtlijn 73/241 geen regeling bevat inzake het gebruik, in de Gemeenschap, van andere plantaardige vetten dan cacaoboter bij het vervaardigen van cacao- en chocoladeproducten. Volgens haar blijkt echter uit de omschrijving van chocolade in bijlage I, lid 1, punt 1.16, van deze richtlijn, dat de samenstelling van de producten die onder de benaming chocolade" in de handel mogen worden gebracht, door deze richtlijn volledig is geharmoniseerd, en dat de producten die andere plantaardige vetten dan cacaoboter bevatten niet voldoen aan de in deze richtlijn vervatte omschrijvingen en regels als bedoeld in artikel 10, lid 1, ervan.

39 Zij meent dus dat de producten die andere plantaardige vetten dan cacaoboter bevatten, weliswaar in overeenstemming zijn met de nationale regeling van de lidstaat van vervaardiging, maar niet met richtlijn 73/241. Op deze grond betwist zij dat de door haar aangevoerde uitlegging de eenheid van de interne markt bedreigt. Er bestaat immers geen interne markt voor cacao- en chocoladeproducten die andere plantaardige vetten dan cacaoboter bevatten, aangezien de lidstaten bevoegd zijn inzake het gebruik van deze vetten. In voorkomend geval mogen de lidstaten dus de afzet op hun grondgebied van dergelijke producten onder de verkoopbenaming chocolade" verbieden, wanneer deze producten niet voldoen aan de nationale regeling ter zake.

40 Deze uitlegging vindt overigens steun in de omstandigheid dat de communautaire wetgeving moest worden gewijzigd om toevoeging van andere plantaardige vetten dan cacaoboter aan chocolade in de gehele Gemeenschap mogelijk te maken, teneinde tot de situatie te komen die de Commissie via het onderhavige beroep wegens niet-nakoming aan het Koninkrijk Spanje wil opleggen.

41 Voor het overige betoogt de Spaanse regering dat, blijkens de rechtspraak van het Hof, het nationale recht - ongeacht of het daarbij gaat om bepalingen die dateren van voor of na de richtlijn - moet worden uitgelegd in het licht van de richtlijn, en dat elke nationale rechter bij de uitlegging en toepassing van het nationale recht ervan moet uitgaan, dat de lidstaat de bedoeling heeft gehad ten volle uitvoering te geven aan de uit deze richtlijn voortvloeiende verplichtingen. Bijgevolg moet ervan worden uitgegaan dat de Spaanse regering de bedoeling heeft gehad aan richtlijn 73/241 te voldoen, en dat de uitlegging van haar nationale regeling in overeenstemming is met deze richtlijn. Eventuele onverenigbaarheden tussen de richtlijn en het vrije verkeer van goederen zijn dus toe te rekenen aan de Raad, die de richtlijn heeft vastgesteld.

42 De Spaanse regering betwist dat haar nationale regeling een maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve beperking is. Volgens haar gaat het enkel om een verkoopmodaliteit als bedoeld in het arrest van 24 november 1993, Keck en Mithouard (C-267/91 en C-268/91, Jurispr. blz. I-6097). Zij stelt met name dat in casu aan de in dat arrest gestelde voorwaarden is voldaan, aangezien de Spaanse regeling betreffende de benaming chocoladesurrogaat" voor het in de handel brengen van de cacao- en chocoladeproducten die andere plantaardige vetten dan cacaoboter bevatten, zonder onderscheid voor de nationale en buitenlandse marktdeelnemers geldt, en de afzet van nationale en ingevoerde producten op dezelfde wijze beïnvloedt.

43 Volgens de Spaanse regering wordt de toegang van de betrokken producten tot de Spaanse markt in ieder geval niet door haar nationale regeling bemoeilijkt.

44 In de eerste plaats betoogt zij dat de term chocoladesurrogaat" slechts een neutrale weerspiegeling is van het objectieve gegeven dat de cacao- en chocoladeproducten die andere plantaardige vetten dan cacaoboter bevatten, verschillen van die welke deze vetten niet bevatten. Bovendien is deze term in Spanje een traditionele benaming en, bij ontbreken van een geharmoniseerde regeling ter zake, moet de Commissie, gelet op het gelijkheidsbeginsel, het traditionele karakter van de benamingen in elke lidstaat eerbiedigen.

45 In de tweede plaats stelt zij dat de verplichting om de verkoopbenaming van cacao- en chocoladeproducten die andere plantaardige vetten dan cacaoboter bevatten, te wijzigen, geen extra kosten voor de afzet van deze producten in Spanje teweegbrengt, aangezien die kosten samenvallen met die welke de importeurs voor hun rekening moeten nemen om het etiket in een voor de koper gemakkelijk te begrijpen taal op te stellen.

46 Dienaangaande herinnert zij eraan dat artikel 16 van richtlijn 2000/13 aan de lidstaat waar het product wordt verkocht de - reeds bij richtlijn 97/4 aan richtlijn 79/112 toegevoegde - mogelijkheid biedt om, met inachtneming van de bepalingen van het Verdrag, voor te schrijven dat op zijn grondgebied voor de verplichte vermeldingen op de etikettering ten minste gebruik wordt gemaakt van één of meer talen die hij uit de officiële talen van de Gemeenschap kiest. Aldus werd bij de omzetting van richtlijn 97/4 in het Spaanse recht, de verplichting ingevoerd om het Spaans te gebruiken voor de verplichte vermeldingen op de etikettering van in Spanje verkochte levensmiddelen.

47 Zij concludeert dat de vervanging, naar aanleiding van de - hoe dan ook noodzakelijke - wijziging van de presentatie, van de vermelding chocolade" door de uitdrukking chocoladesurrogaat", voor de afzet van de betrokken producten geen bijkomende kosten meebrengt.

48 De Spaanse regering beklemtoont dat haar nationale regeling gerechtvaardigd is vanuit het oogpunt van de consumentenbescherming, aangezien zij tot doel heeft te waken over de kwaliteit van het product waarmee de Spaanse consumenten vertrouwd zijn en dat voldoet aan de omschrijving in bijlage I, lid 1, punt 1.16, van richtlijn 73/241, waarin geen sprake is van andere plantaardige vetten dan cacaoboter. Van een vermelding, op de etikettering, dat het product andere plantaardige vetten dan cacaoboter bevat, worden de Spaanse consumenten immers niet wijzer, terwijl de traditionele benaming chocoladesurrogaat" hen naar behoren inlicht. Bovendien wijzigt de toevoeging van andere plantaardige vetten dan cacaoboter het product, met name vanuit het oogpunt van kwaliteit, smaak, consistentie en bewaring.

49 Voorts kan volgens de Spaanse regering niet worden aanvaard dat een in het nationale recht van slechts zes lidstaten geldende uitzondering uit hoofde van de huidige communautaire wetgeving tot de gehele Gemeenschap wordt uitgebreid, terwijl richtlijn 73/241 aan de lidstaten de keuze laat de toevoeging van andere plantaardige vetten dan cacaoboter toe te staan of te verbieden.

50 Ten slotte betoogt de Spaanse regering dat, zelfs indien zij onmiddellijk haar nationale regeling aldus zou wijzigen dat de cacao- en chocoladeproducten die andere plantaardige vetten dan cacaoboter bevatten, op het Spaanse grondgebied onder de benaming chocolade" in de handel kunnen worden gebracht, deze nieuwe regeling, gelet op artikel 8 van richtlijn 2000/36, niet vóór 3 augustus 2003 in werking zou kunnen treden.

Beoordeling door het Hof

De reikwijdte van de bij richtlijn 73/241 ingevoerde harmonisatie

51 Om te beginnen moet worden vastgesteld dat de grief die de Commissie ontleent aan een onverenigbaarheid van de Spaanse regeling met het gemeenschapsrecht, voorzover deze regeling het vrije verkeer van cacao- en chocoladeproducten die andere plantaardige vetten dan cacaoboter bevatten, beperkt, vragen oproept omtrent de reikwijdte van de bij richtlijn 73/241 ingevoerde harmonisatie.

52 De Commissie is immers van mening dat het gebruik van dergelijke plantaardige vetten in cacao- en chocoladeproducten niet geharmoniseerd is, zodat eventuele maatregelen die het vrije verkeer van producten die dergelijke stoffen bevatten, beperken, moeten worden getoetst aan artikel 30 van het Verdrag.

53 Volgens de Spaanse regering houdt richtlijn 73/241 op dit punt juist wél een volledige harmonisatie in, aangezien zij het gebruik van andere plantaardige vetten dan cacaoboter bij het vervaardigen van cacao- en chocoladeproducten in beginsel verbiedt, en aan de lidstaten louter de mogelijkheid biedt om van dit beginsel af te wijken door wetgeving te handhaven die, op hun nationaal grondgebied, de vervaardiging en afzet onder de benaming chocolade" toestaat van producten die dergelijke vetten bevatten.

54 De Spaanse regering komt tot de conclusie dat richtlijn 73/241 enkel van toepassing is op de cacao- en chocoladeproducten die geen andere plantaardige vetten dan cacaoboter bevatten, en dat het in artikel 10, lid 1, van deze richtlijn neergelegde beginsel van vrij verkeer dus enkel voor deze producten geldt.

55 Dienaangaande zij eraan herinnerd dat, volgens vaste rechtspraak, voor de uitlegging van een gemeenschapsrechtelijke bepaling niet enkel rekening moet worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de context en de doelstellingen die de regeling waarvan zij deel uitmaakt, nastreeft (zie met name arresten van 19 september 2000, Duitsland/Commissie, C-156/98, Jurispr. blz. I-6857, punt 50, en 14 juni 2001, Kvaerner, C-191/99, Jurispr. blz. I-4447, punt 30).

56 Wat om te beginnen de doelstellingen en de context van de betrokken bepalingen betreft, moet worden vastgesteld dat richtlijn 73/241 niet tot doel heeft het gebruik van andere plantaardige vetten dan cacaoboter in de daarin bedoelde cacao- en chocoladeproducten definitief te regelen.

57 Dienaangaande zij eraan herinnerd dat de Raad deze richtlijn met eenparigheid van stemmen heeft vastgesteld, op grond van artikel 100 van het EEG-Verdrag (na wijziging artikel 100 EG-Verdrag, en thans artikel 94 EG) inzake de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten welke rechtstreeks van invloed zijn op de instelling of de werking van de gemeenschappelijke markt.

58 Blijkens de vierde overweging van richtlijn 73/241, had de gemeenschapswetgever inzonderheid de bedoeling om gemeenschappelijke definities en regels vast te stellen voor de samenstelling, de bereidingswijzen, de presentatie en de etikettering van cacao- en chocoladeproducten, teneinde het vrije verkeer van deze producten binnen de Gemeenschap te verzekeren.

59 In de zevende overweging van richtlijn 73/241 heeft de gemeenschapswetgever echter duidelijk verklaard dat hij, gelet op de verschillen tussen de regelingen van de lidstaten en de ontoereikendheid van de economische en technische gegevens waarover hij beschikte, op het ogenblik van de vaststelling van de richtlijn nog geen definitief standpunt kon bepalen inzake het gebruik van andere plantaardige vetten dan cacaoboter in cacao- en chocoladeproducten.

60 Daarnaast moet worden gepreciseerd dat, blijkens de stukken, de verwijzing in dezelfde overweging naar sommige lidstaten waar het gebruik van deze andere plantaardige vetten op dat ogenblik niet alleen was toegestaan maar bovendien ruim verspreid was, drie lidstaten betreft die kort vóór de vaststelling van richtlijn 73/241 tot de Gemeenschap zijn toegetreden, namelijk het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk. Deze lidstaten stonden vanouds toe dat dergelijke plantaardige vetten tot maximum 5 % van het totale gewicht aan de op hun grondgebied vervaardigde cacao- en chocoladeproducten werden toegevoegd.

61 In deze omstandigheden stelde de Raad inzake het gebruik van andere plantaardige vetten dan cacaoboter slechts een voorlopige regeling vast die, overeenkomstig artikel 14, lid 2, sub a, tweede zin, van richtlijn 73/241, drie jaar na de kennisgeving van deze richtlijn opnieuw moest worden bezien.

62 Het is tegen de achtergrond van deze elementen dat de bewoordingen en de opzet van de bepalingen van richtlijn 73/241 inzake het gebruik van andere plantaardige vetten dan cacaoboter in de daarin bedoelde cacao- en chocoladeproducten, moeten worden onderzocht.

63 Om te beginnen zij opgemerkt dat het in bijlage I, lid 7, sub a, van richtlijn 73/241 neergelegde verbod om aan de verschillende cacao- en chocoladeproducten die in bijlage I bij deze richtlijn zijn omschreven, vetten en bereidingen daarvan die niet uitsluitend van melk afkomstig zijn, toe te voegen, onverminderd artikel 14, lid 2, sub a" geldt.

64 Artikel 14, lid 2, sub a, bepaalt uitdrukkelijk dat richtlijn 73/241 de nationale wettelijke voorschriften die het toevoegen van andere plantaardige vetten dan cacaoboter toestaan of verbieden, onverlet laat.

65 Uit laatstbedoelde bepaling blijkt duidelijk dat, inzake het gebruik van deze andere plantaardige vetten, richtlijn 73/241 niet tot doel heeft een volledige harmonisatieregeling in te voeren waarbij gemeenschappelijke voorschriften volledig in de plaats komen van de bestaande nationale voorschriften ter zake. Deze bepaling staat de lidstaten immers uitdrukkelijk toe nationale voorschriften vast te stellen die verschillen van de gemeenschappelijke regeling van de richtlijn.

66 Bovendien kan deze bepaling, gelet op haar bewoordingen, niet aldus worden uitgelegd dat zij slechts voorziet in een loutere afwijking van het in bijlage I, lid 7, sub a, van richtlijn 73/241 neergelegde verbod om aan de betrokken producten andere plantaardige vetten dan cacaoboter toe te voegen.

67 Artikel 14, lid 2, sub a, van richtlijn 73/241 verwijst immers niet alleen naar de nationale wettelijke voorschriften die het toevoegen van andere plantaardige vetten dan cacaoboter toestaan, maar eveneens naar die welke een dergelijke toevoeging verbieden.

68 Bovendien moet de Raad volgens deze bepaling later beslissen of en onder welke voorwaarden het gebruik van deze vetten tot de gehele Gemeenschap kan worden uitgebreid, wat erop wijst dat de gemeenschapswetgever enkel de mogelijkheid overwoog om een dergelijke uitbreiding toe te staan of te weigeren, en niet de mogelijkheid om het gebruik van de betrokken vetten in de gehele Gemeenschap te verbieden.

69 Bijgevolg blijkt zowel uit de bewoordingen als uit de structuur van richtlijn 73/241 dat deze richtlijn met het in bijlage I, lid 7, sub a, neergelegde verbod een gemeenschappelijke regel vaststelt, en met artikel 10, lid 1, de vrijheid van verkeer invoert voor de producten die aan deze regel voldoen, maar de lidstaten in artikel 14, lid 2, sub a, de mogelijkheid laat om nationale regels vast te stellen die het toevoegen van andere plantaardige vetten dan cacaoboter aan de op hun grondgebied vervaardigde cacao- en chocoladeproducten toestaan.

Toepasselijkheid van artikel 30 van het Verdrag

70 Blijkens voorgaande analyse kunnen, anders dan de Spaanse regering stelt, de cacao- en chocoladeproducten die andere dan in bijlage I, lid 7, sub a, van de richtlijn bedoelde vetten bevatten, doch die binnen het kader van deze bepaling in sommige lidstaten onder de benaming chocolade" mogen worden vervaardigd en verkocht, niet van het door artikel 30 van het Verdrag gegarandeerde vrije verkeer van goederen worden uitgesloten op de enkele grond dat andere lidstaten op hun grondgebied de vervaardiging van cacao- en chocoladeproducten onderwerpen aan de gemeenschappelijke regel van bijlage I, lid 7, sub a, van de richtlijn (zie, naar analogie, arrest van 12 oktober 2000, Ruwet, C-3/99, Jurispr. blz. I-8749, punt 44).

71 Volgens vaste rechtspraak beoogt artikel 30 van het Verdrag immers iedere regeling van de lidstaten te verbieden die de intracommunautaire handel al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel kan belemmeren (arrest van 11 juli 1974, Dassonville, 8/74, Jurispr. blz. 837, punt 5).

72 Overeenkomstig het arrest van 20 februari 1979, Rewe-Zentral, Cassis de Dijon" (120/78, Jurispr. blz. 649), verbiedt artikel 30 van het Verdrag in het bijzonder de belemmeringen van het vrije verkeer van goederen die, bij ontbreken van harmonisatie van de nationale wettelijke regelingen, voortvloeien uit de toepassing op goederen uit andere lidstaten, waar zij rechtmatig zijn vervaardigd en in de handel gebracht, van voorschriften betreffende de voorwaarden waaraan die goederen moeten voldoen, zoals bijvoorbeeld ten aanzien van de benaming, vorm, afmetingen, gewicht, samenstelling, aanbiedingsvorm, etikettering of verpakking ervan, ook indien die voorschriften zonder onderscheid op nationale en op ingevoerde producten van toepassing zijn (zie met name arrest Keck en Mithouard, reeds aangehaald, punt 15; arrest van 6 juli 1995, Mars, C-470/93, Jurispr. blz. I-1923, punt 12, en arrest Ruwet, reeds aangehaald, punt 46).

73 Dit verbod geldt bijgevolg ook voor belemmeringen van de afzet van producten wanneer voor de vervaardiging ervan geen volledige harmonisatie bestaat en zij overeenkomstig de nationale voorschriften, waarvan het bestaan uitdrukkelijk door de harmonisatierichtlijn is toegestaan, zijn vervaardigd. In een dergelijk geval zou een andere uitlegging erop neerkomen, dat de lidstaten in strijd met het door het Verdrag nagestreefde doel van vrij verkeer hun nationale markt kunnen afschermen voor de producten waarvoor de communautaire harmonisatieregels niet gelden (zie, naar analogie, arrest Ruwet, reeds aangehaald, punt 47).

74 Het bezwaar van de Spaanse regering dat haar nationale regeling een verkoopmodaliteit is en bijgevolg, overeenkomstig het reeds aangehaalde arrest Keck en Mithouard, niet onder artikel 30 van het Verdrag valt, moet eveneens worden afgewezen.

75 Dienaangaande zij eraan herinnerd dat het Hof reeds in punt 16 van het reeds aangehaalde arrest Keck en Mithouard heeft gepreciseerd, dat niet als een maatregel die de handel tussen de lidstaten al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel kan belemmeren in de zin van de Dassonville-rechtspraak (reeds aangehaald) kan worden beschouwd, de toepassing op producten uit andere lidstaten van nationale bepalingen die bepaalde verkoopmodaliteiten aan banden leggen of verbieden, mits die bepalingen van toepassing zijn op alle marktdeelnemers die op het nationale grondgebied activiteiten ontplooien, en mits zij zowel rechtens als feitelijk dezelfde invloed hebben op de verhandeling van nationale producten en op die van producten uit andere lidstaten.

76 De noodzaak om de verpakking of etikettering van de ingevoerde producten te wijzigen, sluit overigens uit dat het gaat om verkoopmodaliteiten in de zin van het reeds aangehaalde arrest Keck en Mithouard (arrest van 3 juni 1999, Colim, C-33/97, Jurispr. blz. I-3175, punt 37).

77 In die omstandigheden dient de conclusie te luiden dat de in de Spaanse regeling gestelde voorwaarden voor de etikettering en presentatie van cacao- en chocoladeproducten die andere plantaardige vetten dan cacaoboter bevatten, niet onder de in het reeds aangehaalde arrest Keck en Mithouard bedoelde uitzondering vallen.

78 Bijgevolg moet worden onderzocht of en in hoeverre artikel 30 van het Verdrag zich verzet tegen de Spaanse regeling die verbiedt dat cacao- en chocoladeproducten die andere plantaardige vetten dan cacaoboter bevatten, op het nationale grondgebied onder de benaming chocolade" worden verkocht, terwijl zij in de lidstaat van vervaardiging op regelmatige wijze zijn vervaardigd en worden verkocht.

79 Dienaangaande zij opgemerkt dat, blijkens de rechtspraak van het Hof, een dergelijk verbod, dat de verplichting inhoudt een andere verkoopbenaming te gebruiken dan deze die in de lidstaat van vervaardiging wordt gehanteerd, weliswaar de invoer van uit andere lidstaten afkomstige producten in de betrokken lidstaat niet volledig uitsluit, maar niettemin de verkoop van die producten kan bemoeilijken en bijgevolg de handel tussen de lidstaten kan belemmeren (zie in die zin, met name, arresten van 26 november 1985, Miro, 182/84, Jurispr. blz. 3731, punt 22; 14 juli 1988, Smanor, 298/87, Jurispr. blz. 4489, punt 12; 22 september 1988, Deserbais, 286/86, Jurispr. blz. 4907, punt 12, en 5 december 2000, Guimont, C-448/98, Jurispr. blz. I-10663, punt 26).

80 Het verbod om de verkoopbenaming chocolade" te gebruiken voor cacao- en chocoladeproducten die andere plantaardige vetten dan cacaoboter bevatten en op regelmatige wijze in de lidstaat van vervaardiging zijn vervaardigd, kan immers in casu de betrokken marktdeelnemers noodzaken hun producten verschillend te presenteren naar gelang van de plaats waar zij deze in de handel brengen, wat extra verpakkingskosten meebrengt. Dit verbod kan dus de intracommunautaire handel belemmeren (zie, in die zin, reeds aangehaalde arresten Mars, punt 13, en Ruwet, punt 48).

81 Overigens kan, zelfs indien, zoals de Spaanse regering stelt, de verplichting om de verkoopbenaming te wijzigen niet noodzakelijkerwijs extra verpakkingskosten meebrengt, de in casu opgelegde benaming chocoladesurrogaat" bij de consument een negatieve indruk doen ontstaan over de betrokken producten, aangezien zij erop wijst dat het om vervangingsproducten gaat, zodat de waarde ervan daalt.

82 Volgens vaste rechtspraak kan de verplichting voor producenten om benamingen te gebruiken die bij de consument onbekend zijn of een minder goede klank hebben, de verkoop van de betrokken producten bemoeilijken en bijgevolg de handel tussen de lidstaten belemmeren (zie, in die zin, reeds aangehaalde arresten Miro, punt 22; Smanor, punten 12 en 13, en Guimont, punt 26).

83 Inzake de vraag of een dergelijke regeling niettemin in overeenstemming kan zijn met het gemeenschapsrecht, zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak belemmeringen van het intracommunautaire handelsverkeer als gevolg van dispariteiten tussen de nationale wettelijke regelingen moeten worden aanvaard, voorzover die wettelijke regelingen zonder onderscheid van toepassing zijn op nationale en ingevoerde producten en zij hun rechtvaardiging vinden in dwingende eisen die met name verband houden met de bescherming van de consumenten of de eerlijkheid van de handelstransacties. Dergelijke bepalingen zijn evenwel slechts aanvaardbaar indien zij evenredig zijn aan het nagestreefde doel en dit doel niet kan worden bereikt door maatregelen die het intracommunautaire handelsverkeer minder belemmeren (zie met name arrest Mars, reeds aangehaald, punt 15; arrest van 26 november 1996, Graffione, C-313/94, Jurispr. blz. I-6039, punt 17, en de reeds aangehaalde arresten Ruwet, punt 50, en Guimont, punt 27).

84 Vanuit dit oogpunt heeft het Hof reeds geoordeeld dat de lidstaten het recht hebben erop toe te zien dat de consumenten correct worden voorgelicht over de producten die hun worden aangeboden, en aldus in staat worden gesteld aan de hand van die informatie hun keuze te maken (zie met name arrest van 23 februari 1988, Commissie/Frankrijk, 216/84, Jurispr. blz. 793, punt 11, en arrest Smanor, reeds aangehaald, punt 18).

85 Met name kunnen de lidstaten, volgens de rechtspraak van het Hof, omwille van de belangen van de consument, van de betrokkenen verlangen dat zij de benaming van een levensmiddel wijzigen, wanneer een onder een bepaalde benaming aangeboden product qua samenstelling of vervaardiging zozeer verschilt van de in de Gemeenschap onder die benaming algemeen bekendstaande goederen, dat het niet kan worden geacht tot dezelfde categorie te behoren (zie met name arrest Deserbais, reeds aangehaald, punt 13; arrest van 12 september 2000, Geffroy, C-366/98, Jurispr. blz. I-6579, punt 22, en arrest Guimont, reeds aangehaald, punt 30).

86 Is het verschil echter minder groot, dan moet een aangepaste etikettering voldoende worden geacht om de koper of de verbruiker de nodige inlichtingen te kunnen verschaffen (zie met name arresten van 13 november 1990, Bonfait, C-269/89, Jurispr. blz. I-4169, punt 15; 9 februari 1999, Van der Laan, C-383/97, Jurispr. blz. I-731, punt 24, en reeds aangehaalde arresten Geffroy, punt 23, en Guimont, punt 31).

87 Bijgevolg moet worden onderzocht of de toevoeging van andere plantaardige vetten dan cacaoboter aan cacao- en chocoladeproducten de samenstelling ervan dermate fundamenteel wijzigt dat zij niet meer de kenmerken bezitten die de consumenten bij aankoop van producten met de benaming chocolade" verwachten, en dat een etikettering met passende informatie over de samenstelling niet volstaat om elke verwarring bij de consument te vermijden.

88 Dienaangaande moet worden vastgesteld dat het typische kenmerk van de in richtlijn 73/241 bedoelde cacao- en chocoladeproducten erin bestaat dat deze een minimumgehalte aan cacao en cacaoboter bevatten.

89 Inzonderheid zij eraan herinnerd dat de producten die aan de in richtlijn 73/241 gegeven omschrijving van chocolade beantwoorden, overeenkomstig bijlage I, lid 1, punt 1.16, bij deze richtlijn ten minste 35 % droge cacaobestanddelen, ten minste 14 % vetvrije droge cacaobestanddelen en ten minste 18 % cacaoboter moeten bevatten.

90 De in richtlijn 73/241 vastgestelde percentages zijn immers minimumgehalten die aanwezig moeten zijn in elk chocoladeproduct dat in de Gemeenschap onder de benaming chocolade" wordt vervaardigd en verkocht, ongeacht de vraag of de toepasselijke bepalingen in de lidstaat van vervaardiging de toevoeging van andere plantaardige vetten dan cacaoboter wel of niet toestaat.

91 Bovendien moet worden beklemtoond dat de omstandigheid dat richtlijn 73/241 de lidstaten uitdrukkelijk de mogelijkheid laat om het gebruik van andere plantaardige vetten bij de vervaardiging van cacao- en chocoladeproducten toe te staan, niet betekent dat de aard van de producten waaraan deze vetten met inachtneming van de richtlijn zijn toegevoegd, dermate verandert dat zij niet meer tot dezelfde categorie behoren als de producten die deze vetten niet bevatten.

92 De toevoeging van andere plantaardige vetten dan cacaoboter aan cacao- en chocoladeproducten die de in richtlijn 73/241 vastgestelde minimumgehalten bevatten, wijzigt de aard van deze producten dus niet dermate fundamenteel dat zij andere producten worden.

93 Bijgevolg volstaat een neutrale en objectieve vermelding, op het etiket, van de aanwezigheid van andere plantaardige vetten dan cacaoboter in het product, om de consumenten naar behoren in te lichten.

94 Mitsdien is de door de Spaanse regeling opgelegde verplichting om de verkoopbenaming van deze producten te wijzigen niet noodzakelijk om te voldoen aan het dwingende vereiste van consumentenbescherming.

95 Uit het voorgaande volgt dat deze regeling, voorzover zij de verplichting oplegt om de verkoopbenaming te wijzigen van producten die in andere lidstaten op regelmatige wijze zijn vervaardigd en onder de verkoopbenaming chocolade" worden verkocht, op de enkele grond dat zij andere plantaardige vetten dan cacaoboter bevatten, onverenigbaar is met artikel 30 van het Verdrag.

96 Ten slotte faalt het argument van de Spaanse regering volgens hetwelk zij, krachtens artikel 8 van richtlijn 2000/36, in ieder geval niet vóór 3 augustus 2003 een nieuwe regeling in werking mag doen treden die het in de handel brengen op haar grondgebied, onder de benaming chocolade", van cacao- en chocoladeproducten die andere plantaardige vetten dan cacaoboter bevatten, toestaat.

97 Dienaangaande blijkt uit vaste rechtspraak dat een bepaling van afgeleid recht, zoals artikel 8 van richtlijn 2000/36, niet aldus kan worden uitgelegd dat zij de lidstaten toestaat voorwaarden vast te stellen of te handhaven die in strijd zijn met de verdragsregels inzake het vrije verkeer van goederen (zie met name, in die zin, arresten van 9 juni 1992, Delhaize et Le Lion, C-47/90, Jurispr. blz. I-3669, punt 26; 2 februari 1994, Verband Sozialer Wettbewerb, Clinique", C-315/92, Jurispr. blz. I-317, punt 12, en 11 juli 1996, Bristol-Myers Squibb e.a., C-427/93, C-429/93 en C-436/93, Jurispr. blz. I-3457, punt 27).

98 Gelet op een en ander, dient de conclusie te luiden dat het Koninkrijk Spanje, door te verbieden dat de cacao- en chocoladeproducten die voldoen aan het in bijlage I, lid 1, punt 1.16, bij richtlijn 73/241 vastgestelde minimumgehalte, waaraan andere plantaardige vetten dan cacaoboter zijn toegevoegd, en die in de lidstaten waar dergelijke toevoeging is toegestaan op regelmatige wijze zijn vervaardigd, in Spanje in de handel worden gebracht onder de benaming waaronder zij in de lidstaat van vervaardiging worden verkocht, de krachtens artikel 30 van het Verdrag op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

99 Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, wanneer dit is gevorderd. Aangezien het Koninkrijk Spanje in het ongelijk is gesteld, moet het overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten worden verwezen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

rechtdoende, verstaat:

1) Door te verbieden dat de cacao- en chocoladeproducten die voldoen aan het minimumgehalte zoals vastgesteld in bijlage I, lid 1, punt 1.16, bij richtlijn 73/241/EEG van de Raad van 24 juli 1973 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke voorschriften van de lidstaten inzake voor menselijke voeding bestemde cacao- en chocoladeproducten, waaraan andere plantaardige vetten dan cacaoboter zijn toegevoegd, en die in de lidstaten waar dergelijke toevoeging is toegestaan op regelmatige wijze zijn vervaardigd, in Spanje in de handel worden gebracht onder de benaming waaronder zij in de lidstaat van vervaardiging worden verkocht, is het Koninkrijk Spanje de krachtens artikel 30 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 28 EG) op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2) Het Koninkrijk Spanje wordt verwezen in de kosten.