Trefwoorden
Samenvatting

Trefwoorden

1. Beroep tot nietigverklaring - Beroep tegen antidumpingverordening waarbij tussentijds nieuw onderzoek wordt beëindigd en definitief antidumpingrecht wordt verlaagd - Beroep waarmee alleen wordt opgekomen tegen feit dat verordening geen terugwerkende kracht heeft - Gelijktijdig verzoek tot terugbetaling op grond van antidumpingbasisverordening - Afzonderlijk karakter - Ontvankelijkheid

[EG-Verdrag, art. 173, vierde alinea (thans, na wijziging, artikel 230, vierde alinea, EG); verordening nr. 384/96 van de Raad, art. 11, lid 8]

2. Beroep tot nietigverklaring - Procesbelang - Importeur die opkomt tegen feit dat verordening waarbij antidumpingrechten worden verlaagd, geen terugwerkende kracht heeft

[EG-Verdrag, art. 173, vierde alinea (thans, na wijziging, artikel 230, vierde alinea, EG)]

3. Beroep tot nietigverklaring - Natuurlijke of rechtspersonen - Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken - Verordening tot wijziging van antidumpingrechten - Importeur wiens verkoopprijzen de basis vormden voor samenstelling van uitvoerprijs

[EG-Verdrag, art. 173, vierde alinea (thans, na wijziging, artikel 230, vierde alinea, EG)]

4. Gemeenschappelijke handelspolitiek - Verdediging tegen dumpingpraktijken - Procedure van nieuw onderzoek - Doel

(Verordening nr. 384/96 van de Raad, art. 11)

5. Gemeenschappelijke handelspolitiek - Verdediging tegen dumpingpraktijken - Nieuw onderzoek van factoren die antidumpingrechten rechtvaardigden - Nieuw onderzoek met betrekking tot zelfde periode als oorspronkelijk onderzoek - Vaststelling dat niet was voldaan aan voorwaarden voor toepassing van antidumpingrechten - Verplichting voor instellingen om daaruit consequenties te trekken - Toepassing met terugwerkende kracht van corrigerende maatregelen - Toelaatbaarheid - Schending van rechtszekerheidsbeginsel - Geen

(Verordening nr. 384/96 van de Raad, art. 1)

Samenvatting

$$1. De uitzondering op het beginsel van de autonomie van de beroepsmogelijkheden - op grond waarvan een verzoeker die niet binnen de in artikel 173 van het Verdrag (thans, na wijziging, artikel 230 EG) gestelde termijn tegen een handeling is opgekomen, geen andere beroepsmogelijkheid kan aanwenden om de niet-ontvankelijkheid van een beroep tot nietigverklaring te omzeilen - veronderstelt dat die verzoeker de handeling of het gedrag van de administratie waartegen in wezen een tweede beroep wordt ingesteld, reeds ter beoordeling aan de gemeenschapsrechter heeft kunnen voorleggen. Zij geldt niet wanneer de twee acties hun oorsprong vinden in verschillende handelingen of gedragingen van de administratie, ook al zouden beide hetzelfde geldelijke resultaat voor de verzoeker hebben.

Wanneer de Raad na een nieuw onderzoek van in het kader van een antidumpingprocedure opgelegde maatregelen een verordening vaststelt waarbij de op de invoer van bepaalde marktdeelnemers geheven rechten tot 0 % worden herleid, hebben het door een dergelijke marktdeelnemer ingestelde beroep tot nietigverklaring van die verordening voorzover de verlaging geen terugwerkende kracht heeft, en zijn op grond van artikel 11, lid 8, van de basisverordening ingediende verzoek om terugbetaling van de krachtens de gewijzigde verordening betaalde rechten, een verschillende aard en betreffen zij verschillende handelingen.

( cf. punten 44-45 )

2. Een onderneming die aan een antidumpingrecht onderworpen producten in de Gemeenschap heeft ingevoerd, heeft belang bij de nietigverklaring van een verordening van de Raad waarbij na een nieuw onderzoek dat recht tot 0 % is herleid, voorzover de Raad niet is ingegaan op haar verzoek tot retroactieve toepassing van de wijziging van de op haar invoer geheven rechten. Dat de bestreden verordening in haar geheel gunstig uitvalt voor de onderneming, vermindert geenszins haar belang bij de nietigverklaring van het deel van de verordening dat voor haar ongunstig is, namelijk de bepaling betreffende de inwerkingtreding van de wijziging van de rechten.

( cf. punt 55 )

3. Een invoerder wiens wederverkoopprijs in een antidumpingprocedure in aanmerking is genomen voor de samenstelling van de uitvoerprijs, wordt individueel geraakt door een verordening waarbij na een nieuw onderzoek de antidumpingrechten worden gewijzigd, en kan de nietigverklaring van die verordening vorderen.

( cf. punt 65 )

4. De procedure van nieuw onderzoek, waarin artikel 11 van de antidumpingbasisverordening nr. 384/96 voorziet, wordt ingeleid wanneer de omstandigheden op grond waarvan de waarden zijn vastgesteld waarvan in de verordening tot instelling van antidumpingrechten is uitgegaan, veranderen. Die procedure beoogt dus de aanpassing van de opgelegde rechten aan de evolutie van de factoren die eraan ten grondslag lagen, en veronderstelt, dat die factoren zijn veranderd.

( cf. punt 82 )

5. Wanneer de instellingen tijdens een door de Commissie ingeleid onderzoek dat ondernemingen die niet aan een antidumpingprocedure hebben deelgenomen, in staat moet stellen, op grond van hun uitvoerprijzen individuele behandeling te verkrijgen, voor dezelfde onderzoeksperiode als in het oorspronkelijk onderzoek vaststellen dat één van de factoren op grond waarvan de definitieve antidumpingrechten zijn opgelegd, ontbreekt, kan niet meer worden aangenomen dat de in artikel 1 van antidumpingbasisverordening nr. 384/96 gestelde voorwaarden vervuld waren toen de oorspronkelijke verordening werd vastgesteld, en dat derhalve vrijwaringsmaatregelen noodzakelijk waren. De instellingen moeten dan ook alle gevolgen van de keuze van de periode voor het nieuwe onderzoek aanvaarden, en wanneer zij stellen dat de betrokkene in die periode geen dumping heeft verricht, moeten zij aan die vaststelling terugwerkende kracht verlenen.

Ofschoon het beginsel van de rechtszekerheid zich er in het algemeen tegen verzet dat een gemeenschapsbesluit reeds vóór de publicatie ervan van kracht is, kan hiervan bij wijze van uitzondering worden afgeweken indien dit voor het te bereiken doel noodzakelijk is en het gewettigd vertrouwen van de betrokkenen naar behoren in acht wordt genomen. De toepassing met terugwerkende kracht van handelingen van de instellingen kan dus worden aanvaard wanneer zij voor de belanghebbende tot een gunstiger rechtssituatie kan leiden en voorzover diens gewettigd vertrouwen naar behoren wordt geëerbiedigd.

( cf. punten 87, 90-91 )