Zaak C-462/99
Connect Austria Gesellschaft für Telekommunikation GmbH
tegen
Telekom-Control-Kommission
[verzoek van het Verwaltungsgerichtshof (Oostenrijk) om een prejudiciële beslissing]
«Telecommunicatie – Mobiele telecommunicatiediensten – Artikel 5 bis, lid 3, van richtlijn 90/387/EEG – Beroep bij onafhankelijk lichaam tegen besluit van nationale regelgevende instantie – Artikelen 82 EG en 86, lid 1, EG – Artikel 2, leden 3 en 4, van richtlijn 96/2/EG – Artikelen 9, lid 2, en 11, lid 2, van richtlijn 97/13/EG – Toekenning aan openbaar bedrijf met machtspositie dat reeds vergunning voor verrichten van digitale mobiele telecommunicatiediensten
volgens GSM 900-norm heeft, van extra frequenties uit voor DCS 1800 gereserveerd frequentiegebied, zonder dat daarvoor afzonderlijke
vergoeding wordt gevraagd»
|
Conclusie van advocaat-generaal L. A. Geelhoed van 13 december 2001 |
|
I - 0000 |
|
|
|
|
|
|
Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 22 mei 2003 |
|
I - 0000 |
|
|
|
|
|
Samenvatting van het arrest
- 1..
- Harmonisatie van wetgevingen – Telecommunicatiesector – Open Network Provision – Richtlijn 90/387 – Bepaling die staten verplicht tot instelling van beroepsinstanties – Ontbreken van omzetting – Gevolgen – Verplichting voor nationale rechterlijke instanties om na te gaan of beroep kan worden ingesteld op basis van nationaal recht – Niet-toepassing van nationale bepaling die bevoegdheid van anders bevoegde rechter uitsluit
(Art. 10 EG; richtlijn 90/387 van de Raad, art. 5 bis, lid 3)
- 2..
- Mededinging – Openbare bedrijven en bedrijven waaraan lidstaten speciale of exclusieve rechten toekennen – Telecommunicatiesector – Nationale regeling die toekenning van extra frequenties uit frequentiegebied aan openbaar bedrijf met machtspositie zonder
dat daarvoor afzonderlijke vergoeding wordt gevraagd, mogelijk maakt, terwijl nieuwe marktdeelnemer voor gebruik van zelfde
frequentiegebied wel vergoeding moet betalen – Maatregel die situatie doet ontstaan waarin misbruik van machtspositie mogelijk wordt – Ontoelaatbaarheid tenzij eerder van openbaar bedrijf gevraagde vergoeding die ook extra frequenties dekt, economisch gelijkwaardig
is met door concurrent voor toegang tot markt betaalde vergoeding
(Art. 82 EG en 86, lid 1, EG)
- 3..
- Mededinging – Openbare bedrijven en bedrijven waaraan lidstaten speciale of exclusieve rechten toekennen – Telecommunicatiesector – Richtlijn 96/2 – Mobiele en persoonlijke communicaties – Nationale regeling die toekenning van extra frequenties uit frequentiegebied aan openbaar bedrijf met machtspositie zonder
dat daarvoor afzonderlijke vergoeding wordt gevraagd, mogelijk maakt, terwijl nieuwe marktdeelnemer voor gebruik van zelfde
frequentiegebied wel vergoeding moet betalen – Ontoelaatbaarheid tenzij eerder van openbaar bedrijf gevraagde vergoeding die ook extra frequenties dekt, economisch gelijkwaardig
is met door concurrent voor toegang tot markt betaalde vergoeding, of aanvankelijk toegekende frequenties gesatureerd zijn – Regeling die deze toekenning na verstrijken van bepaalde periode of in geval van saturatie van aanvankelijk aan marktdeelnemer
toegekende frequenties mogelijk maakt – Toelaatbaarheid
(Richtlijn 96/2 van de Commissie, art. 2, leden 3 en 4)
- 4..
- Harmonisatie van wetgevingen – Telecommunicatiesector – Gemeenschappelijk kader voor algemene machtigingen en individuele vergunningen – Richtlijn 97/13 – Procedures voor verlening – Discriminatieverbod
(Richtlijn 97/13 van het Europees Parlement en de Raad, art. 9, lid 2, en 11, lid 2)
- 1.
Het vereiste van een uitlegging van het nationale recht die strookt met richtlijn 90/387 betreffende de totstandbrenging van
de interne markt voor telecommunicatiediensten door middel van de tenuitvoerlegging van Open Network Provision (OPN), en van
een effectieve bescherming van de rechten van de justitiabelen, brengen voor de nationale rechter de verplichting mee te onderzoeken
of de desbetreffende bepalingen van zijn nationaal recht de justitiabelen een recht van beroep tegen beslissingen van de met
de verlening van de vergunningen voor levering van telecommunicatiediensten belaste nationale regelgevende instanties toekennen
dat voldoet aan de criteria van artikel 5 bis, lid 3, van deze richtlijn. Is toepassing van het nationale recht in overeenstemming
met de voorschriften van dit artikel onmogelijk, dan is een nationale rechter die aan genoemde vereisten voldoet en die bevoegd
zou zijn om kennis te nemen van beroepen tegen beslissingen van de nationale regelgevende instantie indien er geen bepaling
van nationaal recht was die zijn bevoegdheid uitdrukkelijk uitsluit, verplicht deze bepaling buiten toepassing te laten. Wanneer een bepaling van een richtlijn die particulieren rechten geeft, niet in nationaal recht is omgezet, gelden namelijk
de uit een richtlijn voortvloeiende verplichting voor de lidstaten om het daarmee beoogde doel te verwezenlijken, alsook hun
verplichting krachtens artikel 10 EG om alle algemene of bijzondere maatregelen te treffen die geschikt zijn om de nakoming
van die verplichting te verzekeren, voor alle overheidsinstanties in de lidstaten, en dus, binnen het kader van hun bevoegdheden,
ook voor de rechterlijke instanties. Hieruit volgt dat de nationale rechter bij de toepassing van bepalingen van nationaal
recht, ongeacht of zij van eerdere of van latere datum dan de richtlijn zijn, deze zoveel mogelijk moet uitleggen in het licht
van de bewoordingen en het doel van de richtlijn, teneinde het hiermee beoogde resultaat te bereiken en aldus aan artikel 249,
derde alinea, EG te voldoen. Indien toepassing van het nationale recht in overeenstemming met de richtlijn onmogelijk is, is de nationale rechter verplicht
het gemeenschapsrecht integraal toe te passen en de door dit recht aan particulieren toegekende rechten te beschermen, daarbij
zo nodig elke bepaling buiten toepassing latend waarvan de toepassing in het betrokken geval tot een met genoemde richtlijn
strijdig resultaat zou leiden, terwijl bij het niet-toepassen ervan het nationale recht conform aan deze richtlijn zou worden.
cf. punten 38, 40, 42, dictum 1
- 2.
Een lidstaat handelt in strijd met de verbodsbepalingen van artikel 86, lid 1, EG juncto artikel 82 EG wanneer hij bij wege
van een wettelijke of bestuursrechtelijke maatregel een situatie schept waarin een openbaar bedrijf of een onderneming waaraan
hij bijzondere of uitsluitende rechten heeft verleend, ertoe wordt gebracht misbruik van haar machtspositie te maken. Van
een dergelijk misbruik is sprake wanneer het gedrag van een bedrijf met een machtspositie tot doel heeft door vervalste mededinging,
dat wil zeggen een mededinging waarbij de verschillende marktdeelnemers geen gelijke kansen krijgen, deze positie te versterken
of deze tot een naburige, maar onderscheiden markt uit te breiden. De artikelen 82 EG en 86, lid 1, EG verzetten zich dus in beginsel tegen een nationale regeling die het mogelijk maakt om
zonder daarvoor een afzonderlijke vergoeding te vragen extra frequenties uit een frequentiegebied toe te kennen aan een openbaar
bedrijf met een machtspositie dat al een vergunning voor het verrichten van deze telecommunicatiediensten op een ander frequentiegebied
heeft, terwijl een nieuwe deelnemer op de betrokken markt voor een vergunning voor het verrichten van deze telecommunicatiediensten
op het eerste frequentiegebied wél een vergoeding heeft moeten betalen. Deze bepalingen staan aan een dergelijke nationale
regeling echter niet in de weg indien de vergoeding die van het openbare bedrijf is gevraagd voor zijn vergunning, met inbegrip
van de extra frequenties die het later heeft gekregen zonder daarvoor te moeten bijbetalen, economisch gelijkwaardig blijkt
te zijn met de vergoeding die de nieuwe deelnemer moet betalen. cf. punten 80-83, 95, dictum 2
- 3.
Uit artikel 2, leden 3 en 4, van richtlijn 96/2 tot wijziging van richtlijn 90/388 betreffende de mededinging op de markten
voor telecommunicatiediensten met betrekking tot mobiele en persoonlijke communicaties volgt dat de lidstaten de werkingssfeer
van de bestaande vergunningen voor de verrichting van digitale mobiele telecommunicatiediensten slechts mogen uitbreiden naar
combinaties van digitale mobiele telecommunicatiesystemen volgens respectievelijk de GSM 900- en de DCS 1800-norm, indien
deze uitbreiding wordt gerechtvaardigd door de noodzaak te zorgen voor een daadwerkelijke mededinging tussen exploitanten
die op de betrokken markten met elkaar concurreren. Deze bepalingen verzetten zich in beginsel tegen een nationale regeling die het mogelijk maakt om zonder daarvoor een afzonderlijke
vergoeding te vragen extra frequenties uit het voor DCS 1800 gereserveerde frequentiegebied toe te kennen aan een openbaar
bedrijf met een machtspositie dat al een vergunning voor het verrichten van digitale mobiele telecommunicatiediensten volgens
de GSM 900-norm heeft, terwijl een nieuwe deelnemer op de betrokken markt voor een vergunning voor het verrichten van digitale
mobiele telecommunicatiediensten volgens de DCS 1800-norm wél een vergoeding heeft moeten betalen. Deze bepalingen staan echter
niet aan een dergelijke regeling in de weg indien de vergoeding die van het openbare bedrijf is gevraagd voor zijn GSM 900-vergunning,
met inbegrip van de extra frequenties uit het voor DCS 1800 gereserveerde frequentiegebied die het later heeft gekregen zonder
daarvoor te moeten bijbetalen, economisch gelijkwaardig blijkt te zijn met de vergoeding die de concurrent aan wie de DCS 1800-vergunning
is verleend, moest betalen. Zij verzetten zich evenmin tegen een nationale regeling die het mogelijk maakt na het verstrijken
van ten minste drie jaar sinds de verlening van de DCS 1800-vergunning of vóór het verstrijken van diezelfde periode een beperkt
aantal extra frequenties aldus toe te kennen indien het openbaar bedrijf met een GSM 900-vergunning zijn abonneecapaciteit,
ondanks de gebruikmaking van alle economisch verdedigbare technische mogelijkheden, heeft uitgeput. cf. punten 98, 105, 112, dictum 3-4
- 4.
Het verbod van discriminatie tussen marktdeelnemers, neergelegd in de artikelen 9, lid 2, en 11, lid 2, van richtlijn 97/13
betreffende een gemeenschappelijk kader voor algemene machtigingen en individuele vergunningen op het gebied van de telecommunicatiediensten,
verzet zich niet tegen een nationale regeling zoals die in het hoofdgeding, die het mogelijk maakt om, zonder dat daarvoor
een afzonderlijke vergoeding wordt gevraagd, extra frequenties uit een frequentiegebied toe te kennen aan marktdeelnemers
die reeds een vergunning voor het verrichten van telecommunicatiediensten op een ander frequentiegebied hebben, terwijl van
de marktdeelnemer aan wie een vergunning voor het verrichten van telecommunicatiediensten op het eerste frequentiegebied is
toegekend, wél een vergoeding is gevraagd, indien de vergoeding die van de bestaande marktdeelnemers is gevraagd met inbegrip
van de later toegekende extra frequenties waarvoor niet moest worden bijbetaald, economisch gelijkwaardig blijkt te zijn met
de vergoeding die is gevraagd van de nieuwe marktdeelnemer. cf. punt 118, dictum 5