Zaak C-179/99 P


Eurofer ASBL
tegen
Commissie van de Europese Gemeenschappen


«Hogere voorziening – Overeenkomsten en onderling samenhangende gedragingen – Europese balkenproducenten»

Conclusie van advocaat-generaal C. Stix-Hackl van 26 september 2002
    
Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 2 oktober 2003
    

Samenvatting van het arrest

1..
EGKS – Mededingingsregelingen – Verbod – Werkingssfeer – Verenigingen van ondernemingen

(EGKS-Verdrag, art. 65, lid 1)

2..
EGKS – Mededingingsregelingen – Onderling samenhangende gedragingen – Begrip – Criteria coördinatie en samenwerking – Uitlegging – Overeenkomst inzake informatie-uitwisseling

(EGKS-Verdrag, art. 65, lid 1; art. 81, lid 1, EG)

3..
Hogere voorziening – Middelen – Onjuiste beoordeling van feiten – Niet-ontvankelijkheid – Afwijzing

(Art. 32 quinquies, lid 1, KS; Statuut-EGKS van het Hof van Justitie, art. 51)

1.
Artikel 65, lid 1, EGKS-Verdrag verbiedt specifiek besluiten van verenigingen van ondernemingen die er rechtstreeks of indirect toe zouden kunnen leiden om op de gemeenschappelijke markt de normale werking van de mededinging te beletten, te beperken of te vervalsen. Het is dus van toepassing op verenigingen, voorzover hun eigen activiteiten of die van de aangesloten ondernemingen kunnen leiden tot de in deze bepaling bedoelde gevolgen. cf. punten 22-23

2.
Een overeenkomst inzake informatie-uitwisseling is in strijd met de mededingingsregels wanneer zij de onzekerheid over de werking van de betrokken markt vermindert of wegneemt waardoor de mededinging tussen de ondernemingen wordt beperkt. De criteria coördinatie en samenwerking, die voorwaarden zijn voor onderling samenhangende gedragingen, houden immers niet in dat er een werkelijk plan moet zijn opgesteld, maar dienen te worden verstaan in het licht van de aan de bepalingen van het EG- en het EGKS-Verdrag inzake de mededinging ten grondslag liggende idee dat iedere ondernemer zelfstandig moet bepalen welk beleid hij op de gemeenschappelijke markt zal voeren en welke condities hij zijn klanten zal bieden. Deze eis van zelfstandigheid sluit weliswaar niet uit dat de ondernemer gerechtigd is zijn beleid intelligent aan het vastgestelde of te verwachten marktgedrag van de concurrenten aan te passen, doch staat onverbiddelijk in de weg aan enigerlei al dan niet rechtstreeks contact tussen zulke ondernemers, dat tot doel of ten gevolge heeft dat mededingingsvoorwaarden ontstaan die, gelet op de aard van de producten of verleende diensten, de grootte en het aantal van de ondernemingen en de omvang van de betrokken markt, niet met de normale voorwaarden van die markt overeenkomen. cf. punten 41-43, 60

3.
Volgens artikel 32 quinquies, lid 1, KS en artikel 51 van het Statuut-EGKS van het Hof van Justitie is hogere voorziening beperkt tot rechtsvragen. Het Gerecht is dus bij uitsluiting bevoegd om de relevante feiten vast te stellen en te beoordelen, alsook om de bewijselementen te beoordelen, behoudens in het geval van een verdraaiing van deze feiten en bewijselementen. cf. punt 46




ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)
2 oktober 2003 (1)


„Hogere voorziening – Overeenkomsten en onderling samenhangende gedragingen – Europese balkenproducenten”

In zaak C-179/99 P,

Eurofer ASBL, gevestigd te Luxemburg (Luxemburg), vertegenwoordigd door N. Koch, Rechtsanwalt,

rekwirante,

betreffende hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Tweede kamer ─ uitgebreid) van 11 maart 1999, Eurofer/Commissie (T-136/94, Jurispr. blz. II-263), strekkende tot vernietiging van dat arrest,

andere partij bij de procedure:

Commissie van de Europese Gemeenschappen , vertegenwoordigd door J. Currall en W. Wils als gemachtigden, bijgestaan door H.-J. Freund, Rechtsanwalt, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,verweerster in eerste aanleg, wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),,



samengesteld als volgt: M. Wathelet, kamerpresident, D. A. O. Edward, A. La Pergola, P. Jann (rapporteur) en S. von Bahr, rechters,

advocaat-generaal: C. Stix-Hackl,
griffier: M.-F. Contet, hoofdadministrateur,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de pleidooien van partijen ter terechtzitting van 31 januari 2002,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 26 september 2002,

het navolgende



Arrest



1
Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 14 mei 1999, heeft de vereniging Eurofer ASBL krachtens artikel 49 van het Statuut-EGKS van het Hof van Justitie hogere voorziening ingesteld tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 11 maart 1999, Eurofer/Commissie (T-136/94, Jurispr. blz. II-263; hierna: bestreden arrest), waarbij haar beroep tot gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking 94/215/EGKS van de Commissie van 16 februari 1994 inzake een procedure op grond van artikel 65 van het EGKS-Verdrag betreffende overeenkomsten en onderling samenhangende gedragingen van Europese balkenproducenten (PB L 116, blz. 1; hierna: litigieuze beschikking), is verworpen. Bij deze beschikking heeft de Commissie vastgesteld dat rekwirante artikel 65, lid 1, EGKS-Verdrag had geschonden, en haar gelast de inbreuk onmiddellijk te beëindigen.

Feiten en litigieuze beschikking

2
Volgens het bestreden arrest heeft de Europese staalsector vanaf 1974 een crisis doorgemaakt, gekenmerkt door een scherpe daling van de vraag die problemen van overproductie, overcapaciteit en lage prijzen teweegbracht.

3
Eerst heeft de Commissie gepoogd de crisis te beheersen door middel van eenzijdige, vrijwillige verbintenissen van de ondernemingen betreffende de op de markt aangeboden hoeveelheden staal en betreffende minimumprijzen ( plan Simonet), of door richt- en minimumprijzen vast te stellen ( plan Davignon, Eurofer I-akkoord). In 1980 stelde zij vast dat er sprake was van een uitgesproken crisis in de zin van artikel 58 EGKS-Verdrag, en legde zij bindende productiequota op, met name voor balken. Deze communautaire regeling is geëindigd op 30 juni 1988.

4
Reeds lang voor deze datum had de Commissie in verschillende mededelingen en beschikkingen aangekondigd dat de quotaregeling zou worden afgeschaft, en erop gewezen dat het einde van dit systeem de terugkeer zou betekenen naar een markt van vrije mededinging tussen de ondernemingen. In de sector bleef evenwel een overtollige productiecapaciteit bestaan, die volgens de deskundigen voldoende en snel diende te worden ingekrompen om de ondernemingen in staat te stellen stand te houden tegen de mondiale concurrentie.

5
Zodra de quotaregeling een einde had genomen, heeft de Commissie een toezichtsysteem opgezet, waarbij statistieken over productie en leveringen werden bijgehouden, de ontwikkeling van de markten werd gevolgd, en de ondernemingen regelmatig werden geraadpleegd over de marktsituatie en -tendensen. In het kader van overlegbijeenkomsten hebben de ondernemingen van de sector, waarvan een aantal lid waren van rekwirante, die een ondernemersvereniging is, dus regelmatige contacten onderhouden met DG III (directoraat-generaal Interne markt en industrie) van de Commissie. Het toezichtsysteem werd op 30 juni 1990 beëindigd en vervangen door een individueel en vrijwillig informatiesysteem.

6
Begin 1991 heeft de Commissie verschillende inspecties uitgevoerd bij een aantal staalondernemingen en ondernemersverenigingen in die sector. Op 6 mei 1992 heeft zij hun een mededeling van punten van bezwaar gezonden. Begin 1993 hebben er hoorzittingen plaatsgevonden.

7
In de litigieuze beschikking van 16 februari 1994 heeft de Commissie vastgesteld, dat zeventien Europese staalondernemingen en rekwirante in strijd met artikel 65, lid 1, EGKS-Verdrag hadden deelgenomen aan een reeks overeenkomsten, besluiten en onderling samenhangende gedragingen tot vaststelling van prijzen, verdeling van markten en uitwisseling van vertrouwelijke informatie op de markt van balken in de Gemeenschap. Bij deze beschikking heeft zij aan veertien ondernemingen geldboeten opgelegd voor inbreuken die tussen 1 juli 1988 en 31 december 1990 waren gepleegd.

8
Met betrekking tot rekwirante is in punt 317 van de bestreden beschikking gepreciseerd: In tegenstelling tot hetgeen sommige partijen in de onderhavige zaak hebben aangevoerd, kunnen ook verenigingen van ondernemingen inbreuk op de mededingingsregels van het EGKS-Verdrag maken (zie artikel 48, eerste alinea). Artikel 65, lid 1, behelst een verbod dat op besluiten van verenigingen van ondernemingen van toepassing is. Daar waar artikel 65, lid 5, slechts bepaalt dat aan ondernemingen geldboeten kunnen worden opgelegd, lopen wanneer een vereniging een inbreuk pleegt, de daarbij aangesloten ondernemingen het risico te worden beboet. Bij ontbreken van bijzondere omstandigheden ligt de verantwoordelijkheid voor het handelen van een vereniging bij de ondernemingen die over de vereniging zeggenschap uitoefenen, naar evenredigheid van hun invloed binnen die vereniging.In het onderhavige geval heeft Eurofer door het organiseren van een uitwisseling van een deel van de noodzakelijke vertrouwelijke informatie, de inbreuken van haar leden op artikel 65 van het Verdrag helpen concretiseren. Maar omdat aan deze leden reeds wegens die inbreuken, waaronder de uitwisseling van vertrouwelijke informatie in verband met prijsafspraken en marktverdelingsregelingen, geldboeten worden opgelegd, acht de Commissie het niet noodzakelijk hen wegens het gedrag van hun vereniging nog eens extra te beboeten.

9
De artikelen 2 en 3 van de bestreden beschikking luiden als volgt: Artikel 2Eurofer heeft inbreuk op artikel 65 van het Verdrag gemaakt door het organiseren van een uitwisseling van vertrouwelijke informatie die met de in artikel 1 opgesomde inbreuken van haar leden in verband staat.Artikel 3De in de artikelen 1 en 2 genoemde ondernemingen en verenigingen van ondernemingen moeten de aldaar genoemde inbreuken onverwijld beëindigen, voorzover zij dit niet reeds hebben gedaan. Daartoe dienen de betrokken ondernemingen en verenigingen van ondernemingen zich ervan te onthouden in artikel 1, respectievelijk in artikel 2, naar gelang van het geval, genoemde handelingen of gedragingen te herhalen of voort te zetten en dienen zij zich te onthouden van enigerlei maatregel van gelijke werking.

Procesverloop voor het Gerecht en bestreden arrest

10
Op 1 april 1994 heeft rekwirante in de onderhavige zaak bij het Gerecht beroep ingesteld tot gedeeltelijke nietigverklaring van de litigieuze beschikking.

11
Bij het bestreden arrest heeft het Gerecht het beroep van rekwirante verworpen.

Conclusies van partijen

12
Rekwirante concludeert dat het den Hove behage:

het bestreden arrest te vernietigen;

gelet op de conclusies in eerste aanleg, artikel 2 van de litigieuze beschikking alsmede het gedeelte van artikel 3 van deze beschikking dat rekwirante betreft, nietig te verklaren;

de Commissie in de kosten te verwijzen.

13
De Commissie concludeert dat het den Hove behage:

de hogere voorziening af te wijzen;

rekwirante in de kosten te verwijzen.

Middelen in hogere voorziening

14
Tot staving van haar hogere voorziening voert rekwirante vier middelen aan:

1)
schending van artikel 65, lid 1, EGKS-Verdrag door onjuiste uitlegging van het in deze bepaling gebruikte begrip besluiten van verenigingen van ondernemingen;

2)
schending van artikel 15, eerste alinea, EGKS-Verdrag door onjuiste, tegenstrijdige en buiten de grenzen van de materiële bevoegdheidssfeer van het Gerecht tredende motivering met betrekking tot de vaststelling in artikel 2 van de litigieuze beschikking, dat rekwirante een uitwisseling van vertrouwelijke informatie in verband met de inbreuken van haar leden heeft georganiseerd;

3)
schending van artikel 65, lid 1, EGKS-Verdrag en van de materiële bevoegdheidssfeer van het Gerecht, doordat de in deze bepaling gestelde voorwaarde die voortvloeit uit het gebruik van de woorden er [...] toe zouden kunnen leiden, onjuist is uitgelegd bij de toepassing van deze bepaling op de vermeende mededingingsverstorende gevolgen van de door rekwirante georganiseerde informatie-uitwisseling;

4)
schending van de artikelen 15, eerste alinea, en 65, lid 1, EGKS-Verdrag door onjuiste uitlegging van de in deze bepaling gestelde voorwaarde die voortvloeit uit het gebruik van de woorden de normale werking van de mededinging [...] beperken of vervalsen, en door tegenstrijdige motivering bij de toepassing van deze bepaling op de door rekwirante georganiseerde informatie-uitwisseling.

15
Bij de uiteenzetting van de middelen zal telkens worden aangegeven tegen welke punten van het bestreden arrest het middel is gericht.

De hogere voorziening

16
Eerst dient het eerste middel te worden onderzocht, vervolgens het tweede middel tezamen met het vierde middel, en ten slotte het derde middel.

Het eerste middel

17
Met het eerste middel stelt rekwirante dat het Gerecht artikel 65, lid 1, EGKS-Verdrag heeft geschonden door het in deze bepaling gebruikte begrip besluiten van verenigingen van ondernemingen onjuist uit te leggen.

18
Volgens rekwirante heeft het Gerecht in de punten 109 tot en met 120 van het bestreden arrest ten onrechte geconcludeerd, dat er sprake was van een besluit van een ondernemersvereniging, hoewel door de organen van rekwirante geen enkel formeel besluit was genomen. Aldus heeft het Gerecht het begrip besluiten van verenigingen van ondernemingen van artikel 65, lid 1, EGKS-Verdrag miskend, dat enkel betrekking heeft op handelingen die ook verbindend zijn voor de leden van de vereniging die tegen de vaststelling ervan hebben gestemd, hierover geen standpunt hebben ingenomen of niet aan de besluitvorming hebben deelgenomen. Dit begrip is slechts subsidiair ten opzichte van het begrip overeenkomst tussen ondernemingen in die zin dat, wanneer een dergelijke overeenkomst bestaat, niet behoeft te worden nagegaan of er ook een verenigingsbesluit bestaat.

19
Verder heeft het Gerecht in punt 130 van het bestreden arrest ten onrechte artikel 65, lid 1, EGKS-Verdrag toegepast op de in het kader van een ondernemersvereniging verrichte activiteiten, en in de punten 137 tot en met 139 van dat arrest bevestigd dat de Commissie bevoegd was om artikel 2 van de bestreden beschikking vast te stellen, hoewel een vereniging het kartelverbod slechts kan schenden wanneer zij zich als een onderneming gedraagt.

20
Volgens de Commissie is de eerste grief ongegrond, aangezien het Gerecht op basis van een reeks door rekwirante niet betwiste feitelijke aanwijzingen in de punten 110 tot en met 118 van het bestreden arrest tot de conclusie is gekomen, dat er sprake was van een besluit van rekwirante. Verder heeft het Gerecht in de punten 112 en 204 van het arrest vastgesteld, dat er parallel met de informatie-uitwisseling tussen de ondernemingen in het kader van het zogenaamde Poutrelles Committee een door rekwirante georganiseerde informatie-uitwisseling heeft plaatsgevonden. Het Gerecht is dus terecht tot de conclusie gekomen, dat er sprake was van een verenigingsbesluit én van een overeenkomst tussen ondernemingen. Volgens de Commissie kan artikel 65 EGKS-Verdrag niet aldus worden uitgelegd, dat een verenigingsbesluit enkel verboden is wanneer er ter zake geen overeenkomst tussen ondernemingen bestaat, want anders zouden slechts besluiten die niet eenparig door de ondernemingen van de vereniging zijn genomen, verenigingsbesluiten in de zin van deze bepaling kunnen vormen.

21
Verder is artikel 65, lid 1, EGKS-Verdrag, zoals het Gerecht in punt 131 van het bestreden arrest heeft geoordeeld, van toepassing op de specifieke activiteiten van ondernemersverenigingen, en niet alleen op hun ondernemingsactiviteiten; anders zou het immers overbodig zijn om verenigingen in deze bepaling uitdrukkelijk te vermelden.

Beoordeling door het Hof

22
Artikel 65, lid 1, EGKS-Verdrag verbiedt specifiek besluiten van ondernemersverenigingen die er direct of indirect toe zouden kunnen leiden om op de gemeenschappelijke markt de normale werking van de mededinging te beletten, te beperken of te vervalsen.

23
Het is dus van toepassing op verenigingen, voorzover hun eigen activiteiten of die van de aangesloten ondernemingen kunnen leiden tot de in deze bepaling bedoelde gevolgen (arrest van 19 maart 1964, Sorema/Hoge Autoriteit, 67/63, Jurispr. blz. 315, op blz. 338).

24
Uit deze bepaling blijkt geenszins, dat het daarin aan ondernemersverenigingen opgelegde verbod slechts subsidiair geldt, wanneer geen overeenkomst tussen ondernemingen kon worden aangetoond.

25
In artikel 65, lid 1, EGKS-Verdrag is evenmin gepreciseerd, dat deze bepaling slechts op de activiteit van een ondernemersvereniging betrekking heeft wanneer deze vereniging zich als een onderneming gedraagt. Mocht een ondernemersvereniging zich als een onderneming gedragen, dan zou zij in elk geval bij de toepassing van deze bepaling als zodanig worden behandeld, zodat een specifiek verbod voor ondernemersverenigingen overbodig zou zijn.

26
Bijgevolg heeft het Gerecht in de punten 130 tot en met 133 van het bestreden arrest terecht geoordeeld, dat een ondernemersvereniging onder het verbod van artikel 65, lid 1, EGKS-Verdrag kan vallen, en in de punten 137 tot en met 139 van het arrest het argument van rekwirante verworpen, dat de Commissie niet bevoegd was om artikel 2 van de litigieuze beschikking vast te stellen.

27
Tot de conclusie dat er een aan rekwirante toerekenbaar besluit van een ondernemersvereniging bestond, is het Gerecht gekomen nadat het in het bestreden arrest het maatschappelijk doel van rekwirante (punt 111), alsook haar activiteit ─ bestaande in het verzamelen, samenstellen en verspreiden van de betrokken gegevens (punt 112) ─ had onderzocht, nadat het uit de activiteit van haar personeel had afgeleid dat de ter zake bevoegde organen hun toestemming hadden gegeven of dat ten minste haar leden hiermee uitdrukkelijk of stilzwijgend hadden ingestemd (punt 113), en nadat het had opgemerkt dat de ondernemingen die aan de betrokken informatie-uitwisseling hadden deelgenomen, bij rekwirante waren aangesloten (punt 114).

28
Gelet op al deze punten, heeft het Gerecht in punt 115 van het bestreden arrest terecht geoordeeld, dat de Commissie in de litigieuze beschikking tot de conclusie kon komen dat de betrokken informatie-uitwisseling niet zonder een besluit van rekwirante kon hebben plaatsgevonden.

29
Bijgevolg is het eerste middel ongegrond.

Het tweede en het vierde middel

30
Met het tweede middel stelt rekwirante schending van artikel 15, eerste alinea, EGKS-Verdrag door onjuiste, tegenstrijdige en buiten de grenzen van de materiële bevoegdheidssfeer van het Gerecht tredende motivering met betrekking tot de vaststelling in artikel 2 van de litigieuze beschikking, dat rekwirante een uitwisseling van vertrouwelijke informatie in verband met de inbreuken van haar leden heeft georganiseerd.

31
Met het vierde middel klaagt zij dat de artikelen 15, eerste alinea, en 65, lid 1, EGKS-Verdrag zijn geschonden door onjuiste uitlegging van de in laatstgenoemde bepaling gestelde voorwaarde de normale werking van de mededinging [...] beperken of vervalsen, en door tegenstrijdige motivering bij de toepassing van deze bepaling op de door rekwirante georganiseerde informatie-uitwisseling.

32
Deze middelen dienen tezamen te worden onderzocht.

33
Het tweede middel is gericht tegen de punten 169 tot en met 208 van het bestreden arrest en meer in het bijzonder tegen punt 191, dat luidt als volgt: Het feit dat het betrokken systeem uiterlijk in 1986 is ingevoerd in het kader van een quotastelsel dat op dat ogenblik door verzoekster werd beheerd, wijst erop, dat dit systeem aanvankelijk was bedoeld om de naleving van de aan elk van de deelnemende ondernemingen toegekende quota te bewaken in een context waarin de Commissie een beleid van stabilisering van de traditionele handelsstromen voerde [...]. Doordat de betrokken uitwisseling na afloop van het quotastelsel op 30 juni 1988 is voortgezet (zie stukken nrs. 3482 en 3483), waren de ondernemingen in staat te controleren, in hoeverre ieder van hen zich bleef houden aan de traditionele markten die als basis van het quotastelsel hadden gediend. Een dergelijke informatie-uitwisseling diende er naar haar aard toe, de verdeling van de markt op basis van de traditionele handelsstromen te handhaven.

34
Rekwirante verwijt het Gerecht, dat het in punt 191 van het bestreden arrest de grenzen van zijn materiële bevoegdheid heeft overschreden, door nieuwe feiten aan te halen en in het bijzonder door vast te stellen dat het quotastelsel was voortgezet, hoewel dat systeem op 30 juni 1988 was beëindigd en deze vaststelling geen steun vond in de feiten zoals uiteengezet in de litigieuze beschikking of in het bestreden arrest zelf.

35
Zij verwijt het Gerecht ook, dat het zichzelf heeft tegengesproken door in de punten 179 en 202 van het bestreden arrest vast te stellen, dat de door rekwirante georganiseerde informatie-uitwisseling een zelfstandige inbreuk vormde, en in punt 191 van het arrest, dat deze uitwisseling diende om de naleving van de quota te controleren.

36
Met het vierde middel, dat tegen de punten 185 tot en met 196 van het bestreden arrest is gericht, verwijt rekwirante het Gerecht andermaal dat het in punt 202 van het arrest de door rekwirante georganiseerde informatie-uitwisseling als een zelfstandige inbreuk heeft aangemerkt, maar in punt 191 van het arrest het bestaan van een mededingingsbeperking heeft vastgesteld op grond van het feit dat deze informatie-uitwisseling werd gebruikt om toe te zien op de naleving van een mededingingsregeling die gericht was op de instandhouding van de nationale markten, en aldus heeft erkend dat deze uitwisseling een ondergeschikte en niet een autonome handeling was.

37
Rekwirante betwist bovendien, dat de informatie-uitwisseling als zodanig de mededinging heeft kunnen beperken. De uitgewisselde gegevens waren immers niet voldoende recent en gedetailleerd, met name wat de producten en de betrokken kopers betreft, om de handelingsvrijheid van de betrokken ondernemingen te kunnen beperken.

38
De Commissie stelt om te beginnen, dat rekwirante punt 191 van het bestreden arrest verkeerd heeft begrepen. Daarin staat niet dat de ondernemingen het quotastelsel na 30 juni 1988 hebben voortgezet. Er staat enkel dat de betrokken informatie-uitwisseling de ondernemingen in staat stelde, te controleren in hoeverre elk van hen zich verder hield aan de traditionele markten die als basis voor dit stelsel hadden gediend.

39
Verder stelt de Commissie dat het argument van rekwirante, dat het Gerecht zich heeft vergist waar het de betrokken informatie-uitwisseling als een zelfstandige inbreuk heeft aangemerkt, niet-ontvankelijk is, aangezien het tegen de vaststelling en de beoordeling van feiten is gericht, met name met betrekking tot de homogeniteit van de producten, op basis waarvan het Gerecht in de punten 185 tot en met 194 van het bestreden arrest heeft vastgesteld dat de uitgewisselde informatie het gedrag van de deelnemers aanzienlijk kon beïnvloeden.

40
Ten slotte stelt de Commissie dat rekwirantes verwijt dat het arrest tegenstrijdig is gemotiveerd, slechts betrekking heeft op punt 191 daarvan, dat zij verkeerd heeft begrepen. Ongeacht of er een prijs- en een marktverdelingskartel bestond, kon de betrokken informatie-uitwisseling als zodanig het gedrag van de ondernemingen op de markt aanzienlijk beïnvloeden.

Beoordeling door het Hof

41
Volgens de rechtspraak inzake de markt van landbouwtrekkers (arresten Gerecht van 27 oktober 1994, Fiatagri en New Holland Ford/Commissie, T-34/92, Jurispr. blz. II-905, en Deere/Commissie, T-35/92, Jurispr. blz. II-957, en arresten Hof van 28 mei 1998, Deere/Commissie, C-7/95 P, Jurispr. blz. I-3111, en New Holland Ford/Commissie, C-8/95 P, Jurispr. blz. I-3175), waarin het Gerecht en het Hof voor het eerst een overeenkomst inzake informatie-uitwisseling aan het EG-Verdrag hebben getoetst en waarvan de algemene redenering ook op het EGKS-Verdrag kan worden toegepast, is een dergelijke overeenkomst in strijd met de mededingingsregels wanneer zij de onzekerheid over de werking van de relevante markt vermindert of wegneemt waardoor de mededinging tussen de ondernemingen wordt beperkt (zie in het bijzonder arrest Hof, Deere/Commissie, reeds aangehaald, punt 90).

42
De criteria coördinatie en samenwerking, die als voorwaarden gelden voor onderling samenhangende gedragingen, houden immers niet in dat er een werkelijk plan moet zijn opgesteld, maar dienen te worden verstaan in het licht van de aan de bepalingen van het EG- en het EGKS-Verdrag inzake de mededinging ten grondslag liggende idee, dat iedere ondernemer zelfstandig moet bepalen welk beleid hij op de gemeenschappelijke markt zal voeren en welke condities hij zijn klanten zal bieden (arrest Hof, Deere/Commissie, reeds aangehaald, punt 86, en aldaar aangehaalde rechtspraak).

43
Deze eis van zelfstandigheid sluit weliswaar niet uit, dat de ondernemer gerechtigd is zijn beleid intelligent aan het vastgestelde of te verwachten marktgedrag van de concurrenten aan te passen, doch staat onverbiddelijk in de weg aan enigerlei al dan niet rechtstreeks contact tussen zulke ondernemers, dat tot doel of ten gevolge heeft dat mededingingsvoorwaarden ontstaan die, gelet op de aard van de producten of verleende diensten, de grootte en het aantal van de ondernemingen en de omvang van de betrokken markt, niet met de normaal te achten voorwaarden van die markt overeenkomen (arrest Hof, Deere/Commissie, reeds aangehaald, punt 87, en aldaar aangehaalde rechtspraak).

44
Om na te gaan of het in casu door rekwirante georganiseerde systeem van informatie-uitwisseling een mededingingsbeperkend effect had, heeft het Gerecht verschillende punten onderzocht. Zo heeft het in het bestreden arrest gewezen op de vertrouwelijke aard van de verstrekte gegevens (punt 186), op het feit dat deze gegevens slechts aan een bepaald aantal producenten werden verstrekt (punt 187), op het homogene karakter van de betrokken producten (punt 188), op de oligopolistische structuur van de markt (punt 189), op het feit dat de betrokken informatie het mogelijk maakte zich een nauwkeurig beeld te vormen van de marktaandelen van elk van de concurrenten (punt 190) en dus toezicht te houden op hun activiteiten (punt 191), op het feit dat op grond van deze gegevens besprekingen werden gehouden en kritiek werd geuit (punt 192), alsook op het actuele karakter van de gegevens (punt 194).

45
In punt 195 van het bestreden arrest heeft het Gerecht uit deze punten afgeleid, dat de informatie die de ondernemingen in het kader van het betrokken systeem van informatie-uitwisseling ontvingen, hun gedrag aanzienlijk kon beïnvloeden.

46
De vaststellingen in de punten 186 tot en met 195 van het bestreden arrest berusten op feitelijke beoordelingen, die niet ter beoordeling staan van het Hof in het kader van de hogere voorziening. Volgens artikel 32 quinquies, lid 1, KS en artikel 51 van 's Hofs Statuut-EGKS is hogere voorziening immers beperkt tot rechtsvragen. Het Gerecht is dus bij uitsluiting bevoegd om de relevante feiten vast te stellen en te beoordelen, alsook om de bewijselementen te beoordelen, behoudens in het geval van een verdraaiing van deze feiten en bewijselementen (zie in die zin arresten van 1 juni 1994, Commissie/Brazzelli Lualdi e.a., C-136/92 P, Jurispr. blz. I-1981, punten 49 en 66; 15 oktober 2002, Limburgse Vinyl Maatschappij e.a./Commissie, C-238/99 P, C-244/99 P, C-245/99 P, C-247/99 P, C-250/99 P─C-252/99 P en C-254/99 P, Jurispr. blz. I-8375, punt 194, en 10 december 2002, Commissie/Camar en Tico, C-312/00 P, Jurispr. blz. I-11355, punt 69).

47
Gelet op deze feitelijke beoordelingen, is het Gerecht in punt 196 van het bestreden arrest terecht tot de conclusie gekomen, dat het betrokken systeem van informatie-uitwisseling erop gericht was, de normale werking van de mededinging in de zin van artikel 65, lid 1, EGKS-Verdrag te beletten, te beperken of te vervalsen, doordat het de deelnemende producenten de mogelijkheid bood om de normale mededingingsrisico's te vervangen door een onderlinge praktische samenwerking.

48
Meer bepaald kan, anders dan rekwirante stelt, uit punt 191 van het bestreden arrest niet worden afgeleid, dat het Gerecht daarin heeft vastgesteld dat het quotastelsel na 30 juni 1988 was voortgezet. In dat punt merkt het Gerecht immers enkel op, dat de betrokken informatie-uitwisseling de ondernemingen de mogelijkheid bood onderling toezicht uit te oefenen, en dat deze informatie-uitwisseling op zich er naar haar aard toe diende, de verdeling van de markt op basis van de traditionele handelsstromen te handhaven.

49
Aangezien in dit punt geenszins sprake is van een overeenkomst inzake quota en hierin enkel de gevolgen van de informatie-uitwisseling als zodanig zijn behandeld, is het Gerecht zonder zichzelf tegen te spreken in punt 202 van het bestreden arrest tot de conclusie gekomen, dat de betrokken informatie-uitwisseling een zelfstandige inbreuk vormde.

50
Uit het voorgaande volgt dat het tweede en het vierde middel deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond zijn.

Het derde middel

51
Met het derde middel stelt rekwirante schending van artikel 65, lid 1, EGKS-Verdrag en van de materiële bevoegdheidssfeer van het Gerecht, doordat de in deze bepaling gestelde voorwaarde die voortvloeit uit het gebruik van de woorden er [...] toe zouden kunnen leiden, onjuist is uitgelegd bij de toepassing van deze bepaling op de vermeende mededingingsverstorende gevolgen van de door rekwirante georganiseerde informatie-uitwisseling.

52
Volgens rekwirante heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de gevolgen van de informatie-uitwisseling op de mededinging in aanmerking te nemen (punten 191, 195 en 196 van het bestreden arrest), nu artikel 65 EGKS-Verdrag slechts betrekking heeft op overeenkomsten die er [...] toe zouden kunnen leiden om de werking van de mededinging te beperken, en zowel de Duitse versie van het Verdrag ( abzielen) als de Franse versie ( tendraient [...] à) het nastreven van een doel veronderstelt. Aldus heeft het Gerecht artikel 65, lid 1, van dit Verdrag geschonden.

53
Verder stelt rekwirante dat het Gerecht de grenzen van zijn materiële bevoegdheid heeft overschreden, waar het het in punt 283 van de bestreden beschikking gebruikte woord gevolgen van de informatie-uitwisseling heeft vervangen door de uitdrukking dat de informatie-uitwisseling erop gericht was de normale werking van de mededinging aan te tasten, en aldus een juridische kwalificatie heeft gewijzigd.

54
De Commissie stelt dat het Gerecht in de punten 191 en 196 van het bestreden arrest de voordien vastgestelde feiten beoordeelt.

55
Zij betwist dat het Gerecht artikel 65, lid 1, EGKS-Verdrag heeft geschonden. Volgens haar stemt de uitdrukking er [...] toe zouden kunnen leiden overeen met de uitdrukking ertoe strekken of ten gevolge hebben in artikel 85 EG-Verdrag (thans artikel 81 EG). Verder heeft de uitdrukking tendre à ook de betekenis avoir tendance à of évoluer de façon à. Voor de toepasselijkheid van deze bepaling van het EGKS-Verdrag volstaat het dus, dat een gedraging objectief tot een mededingingsbeperking kan leiden.

56
Volgens de Commissie kan het Gerecht niet worden verweten, dat het zich niet heeft beperkt tot de vaststelling dat de betrokken informatie-uitwisseling eenvoudigweg het gedrag van de ondernemingen aanzienlijk kon beïnvloeden, maar een stap verder is gegaan in zijn analyse en uit de vastgestelde omstandigheden heeft afgeleid, dat deze uitwisseling er specifiek toe diende om de markt te verdelen (punt 191 van het bestreden arrest), en er in het algemeen op gericht was de normale werking van de mededinging te beletten, te beperken of te vervalsen (punt 196 van het arrest).

Beoordeling door het Hof

57
Zoals blijkt uit punt 145 van het bestreden arrest, heeft rekwirante voor het Gerecht betoogd, dat het gelaakte besluit van de ondernemersvereniging tot doel had om via een informatie-uitwisseling een grotere markttransparantie te bereiken, en dat dit doel niet als mededingingsbeperkend kon worden aangemerkt.

58
De door rekwirante verdedigde inhoudsomschrijving van de uitdrukking er [...] toe zouden kunnen leiden in artikel 65, lid 1, EGKS-Verdrag is evenwel te beperkt. Zowel met de Franse uitdrukking als met de overeenkomstige uitdrukking van de Duitse versie van deze bepaling kan immers niet alleen het nastreven van een bepaald doel worden uitgedrukt, maar kan ook de objectieve situatie worden beschreven van een element dat, bedoeld of niet, in een bepaalde richting evolueert.

59
Zoals blijkt uit de in de punten 41 en 42 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte rechtspraak, moet het gestelde doel dat erin bestaat tot een grotere markttransparantie te komen, ook dan als mededingingsbeperkend worden aangemerkt, wanneer de gelaakte gedraging de onzekerheid over de werking van de betrokken markt vermindert of wegneemt, en voorwaarden creëert waaronder een marktdeelnemer niet zelfstandig bepaalt welk beleid hij op de markt wil voeren.

60
Bijgevolg heeft het Gerecht in de punten 191 en 195 van het bestreden arrest terecht, en zonder de grenzen van zijn bevoegdheid te overschrijden, de gevolgen onderzocht van de betrokken informatie-uitwisseling op het gedrag van de marktdeelnemers die aan dit systeem hebben deelgenomen, en in punt 196 van het arrest vastgesteld, dat het systeem van informatie-uitwisseling erop gericht was, de normale werking van de mededinging in de zin van artikel 65, lid 1, EGKS-Verdrag te beletten, te beperken of te vervalsen.

61
Bijgevolg is het derde middel ongegrond.

62
Gelet op een en ander, moet de hogere voorziening worden afgewezen.


Kosten

63
Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering, dat krachtens artikel 118 van dat Reglement van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voorzover dit is gevorderd. Aangezien rekwirante volledig in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de conclusies van de Commissie in de kosten te worden verwezen.

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

rechtdoende:

1)
Wijst de hogere voorziening af.

2)
Verwijst Eurofer ASBL in de kosten.

Wathelet

Edward

La Pergola

Jann

von Bahr

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 2 oktober 2003.

De griffier

De president van de Vijfde kamer

R. Grass

M. Wathelet


1
Procestaal: Duits.