1. Fiscale bepalingen - Harmonisatie van wetgevingen - Omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde - Aftrek van voorbelasting - Invoering van bijzondere afwijkende maatregelen - Bestrijding van belastingfraude- of ontwijking - Beschikking 89/487 - Uitsluiting van recht op aftrek van belasting over bepaalde uitgaven voor verblijf, ontvangsten, spijzen of dranken en ontspanning - Schending van evenredigheidsbeginsel - Onwettigheid
(Richtlijn 77/388 van de Raad, art. 27; beschikking 89/487 van de Raad)
1. Beschikking 89/487 van de Raad - vastgesteld op de grondslag van artikel 27 van de Zesde richtlijn 77/388 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting, volgens hetwelk de lidstaten kunnen worden gemachtigd, bijzondere, van de bepalingen van deze richtlijn afwijkende maatregelen te treffen teneinde de belastingheffing te vereenvoudigen of bepaalde vormen van belastingfraude of -ontwijking te voorkomen - waarbij de Franse Republiek wordt gemachtigd een van artikel 17, lid 6, tweede alinea, van de Zesde richtlijn afwijkende maatregel toe te passen, is ongeldig gelet op het algemene evenredigheidsbeginsel, voorzover deze lidstaat hierbij wordt gemachtigd om de marktdeelnemers het recht te ontzeggen op aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde over uitgaven waarvan zij het strikt beroepsmatige karakter kunnen aantonen.
De maatregel waarbij alle uitgaven voor verblijf, ontvangsten, spijzen of dranken en ontspanning in beginsel zijn uitgesloten van het recht op aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde, dat een fundamenteel beginsel van het bij de Zesde richtlijn ingevoerde stelsel van de belasting over de toegevoegde waarde is, terwijl passende middelen die minder afbreuk doen aan dit beginsel dan een uitsluiting van het recht op aftrek voor bepaalde uitgaven, mogelijk zijn of in de nationale rechtsorde reeds bestaan, is immers niet noodzakelijk ter bestrijding van belastingfraude en -ontwijking, is in de huidige stand van het gemeenschapsrecht geen passend middel ter bereiking van dit doel en doet op buitensporige wijze afbreuk aan de doelstellingen en beginselen van de Zesde richtlijn.
( cf. punten 35, 57, 61-62 en dictum )
2. Een lidstaat kan zich niet met een beroep op het vertrouwensbeginsel, dat het rechtstreekse uitvloeisel van het rechtszekerheidsbeginsel is en gewoonlijk wordt aangevoerd door particulieren (marktdeelnemers) die zich in een situatie van door de overheid gecreƫerd gewettigd vertrouwen bevinden, onttrekken aan de gevolgen van een beslissing van het Hof waarbij de ongeldigheid van een communautaire handeling wordt vastgesteld, aangezien dit zou afdoen aan de mogelijkheid voor particulieren om te worden beschermd tegen een op onwettige regels gebaseerde gedraging van de overheid.
( cf. punt 67 )