Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 14 maart 2002. - Koninkrijk der Nederlanden tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen. - EOGFL - Goedkeuring van rekeningen - Begrotingsjaar 1995 - Productiesteun voor hennep. - Zaak C-132/99.
Jurisprudentie 2002 bladzijde I-02709
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum
In zaak C-132/99,
Koninkrijk der Nederlanden, vertegenwoordigd door M. A. Fierstra en J. van Bakel als gemachtigden,
verzoeker,
ondersteund door
Koninkrijk Spanje, vertegenwoordigd door M. López-Monís Gallego als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,
interveniënt,
tegen
Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door T. van Rijn en C. van der Hauwaert als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,
verweerster,
betreffende een beroep tot gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking 1999/187/EG van de Commissie van 3 februari 1999 betreffende de goedkeuring van de rekeningen die de lidstaten voor het begrotingsjaar 1995 hebben ingediend in verband met de door het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw, afdeling Garantie, gefinancierde uitgaven (PB L 61, blz. 37), voorzover daarbij aan het Koninkrijk der Nederlanden een correctie van 50 % van de gedeclareerde uitgaven voor steun aan de hennepproductie, te weten een correctie van 117 277 NLG, wordt opgelegd,
wijst HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),
samengesteld als volgt: P. Jann (rapporteur), kamerpresident, D. A. O. Edward, A. La Pergola, M. Wathelet en C. W. A. Timmermans, rechters,
advocaat-generaal: D. Ruiz-Jarabo Colomer,
griffier: R. Grass,
gezien het rapport van de rechter-rapporteur,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 13 november 2001,
het navolgende
Arrest
1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 17 april 1999, heeft het Koninkrijk der Nederlanden krachtens artikel 173, eerste alinea, EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 230, eerste alinea, EG) verzocht om gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking 1999/187/EG van de Commissie van 3 februari 1999 betreffende de goedkeuring van de rekeningen die de lidstaten voor het begrotingsjaar 1995 hebben ingediend in verband met de door het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw, afdeling Garantie, gefinancierde uitgaven (PB L 61, blz. 37; hierna: "bestreden beschikking"), voorzover daarbij aan het Koninkrijk der Nederlanden een correctie van 50 % van de gedeclareerde uitgaven voor steun aan de hennepproductie, te weten een correctie van 117 277 NLG, wordt opgelegd.
2 Bij beschikking van de President van het Hof van 26 januari 2000 werd het Koninkrijk Spanje toegelaten tot interventie ter ondersteuning van de conclusies van het Koninkrijk der Nederlanden.
Rechtskader
3 Verordening (EEG) nr. 729/70 van de Raad van 21 april 1970 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PB L 94, blz. 13) bepaalt, welke uitgaven van de lidstaten ten laste van de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) komen en onder welke voorwaarden deze financiering kan plaatsvinden. Artikel 8, lid 1, van deze verordening luidt:
"De lidstaten treffen, overeenkomstig de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, de nodige maatregelen om:
- zich ervan te vergewissen dat de door het Fonds gefinancierde maatregelen daadwerkelijk en op regelmatige wijze werden uitgevoerd,
- onregelmatigheden te voorkomen en te vervolgen,
- de ingevolge onregelmatigheden of nalatigheden verloren gegane bedragen terug te vorderen.
De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de daartoe getroffen maatregelen en met name van de stand van de administratieve en gerechtelijke procedures."
4 Artikel 5, lid 2, van verordening nr. 729/70 bepaalt:
"De Commissie, na raadpleging van het in artikel 11 bedoelde Comité van het Fonds,
a) beslist:
- bij de aanvang van het jaar, aan de hand van de in lid 1, sub a, genoemde documenten, over het toekennen, voor de diensten en organen, van een voorschot ten bedrage van maximaal een derde van de op de begroting opgevoerde kredieten;
- in de loop van het jaar, over aanvullende stortingen ter dekking van de uitgaven die door een dienst of orgaan moeten worden verricht;
b) keurt voor het einde van het volgende jaar, aan de hand van de in lid 1, sub b, genoemde documenten, de rekeningen van de diensten en organen goed."
5 De gemeenschappelijke ordening der markten in de sector hennep wordt geregeld bij verordening (EEG) nr. 1308/70 van de Raad van 29 juni 1970 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector vlas en hennep (PB L 146, blz. 1). Bij artikel 4 van deze verordening wordt een steun ingevoerd voor in de Gemeenschap geproduceerde vlas en hennep, waarvan het bedrag per ingezaaide en geoogste hectare wordt vastgesteld.
6 Artikel 4 van verordening (EEG) nr. 1164/89 van de Commissie van 28 april 1989 houdende uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de steun voor vezelvlas en hennep (PB L 121, blz. 4), luidde aanvankelijk:
"De steun wordt slechts toegekend voor de oppervlakten:
a) die volledig zijn ingezaaid en geoogst en waarop de normale teeltwerkzaamheden zijn uitgevoerd;
b) waarvoor overeenkomstig artikel 5 een aangifte van de ingezaaide oppervlakten is ingediend."
7 Bij verordening (EG) nr. 1469/94 van de Commissie van 27 juni 1994 tot wijziging van verordening nr. 1164/89 (PB L 159, blz. 12), die op 5 juli 1994 in werking is getreden, werd in artikel 4, sub a, van verordening nr. 1164/89 de volgende tekst toegevoegd:
- in de Nederlandse versie
"Het vlas op een bepaalde oppervlakte wordt als geoogst beschouwd wanneer op die oppervlakte een bewerking is geschied die:
- na de zaadvorming is uitgevoerd,
- op beëindiging van de groeicyclus van de plant was gericht, en
- ten doel had te bereiken dat de bruikbaarheid van de vlasstengel, in voorkomend geval zonder het zaad, wordt vergroot.
De in het derde streepje bedoelde voorwaarde wordt geacht te zijn vervuld indien de plant uit de grond is getrokken of is gemaaid met een voor vlas op maximaal 10 cm en voor hennep op maximaal 20 cm boven de grond afgestelde maaibalk.
(...)"
- in de Franse versie
"pour être considérées comme récoltées, les superficies ont dû subir une opération:
- effectuée après la formation des graines, - visant à mettre fin au cycle végétatif de la plante
et
- effectuée dans le but de valoriser la tige le cas échéant sans les graines.
La valorisation visée au troisième tiret est considérée comme ayant été recherchée si la plante a été arrachée ou si elle a été fauchée par une barre de coupe se trouvant à un maximum de dix centimètres du sol pour le lin et vingt centimètres pour le chanvre.
(...)"
8 Bij verordening (EG) nr. 466/96 van de Commissie van 14 maart 1996 tot wijziging van verordening nr. 1164/89 (PB L 65, blz. 6), die op 22 maart 1996 in werking is getreden, werd na artikel 4, sub a, derde streepje, de volgende tekst ingevoegd:
"De in het eerste streepje bedoelde zaadvorming wordt als voltooid beschouwd, wanneer een voor het betrokken perceel representatief monster meer volgroeide dan andere vlasknoppen of hennepzaden bevat."
De procedure inzake de goedkeuring van de rekeningen
9 In september 1995 hebben de diensten van het EOGFL een controlebezoek gebracht aan Nederland om te verifiëren of de regeling die geldt voor de communautaire steunregeling voor vlas en hennep, in acht werd genomen. Zij kwamen tot de conclusie dat het Nederlandse hennepareaal niet voor steun in aanmerking kon komen, op grond dat de planten vóór de zaadvorming waren geoogst in strijd met artikel 4, sub a, van verordening nr. 1164/89, in de versie van verordening nr. 1469/94 (hierna: "verordening nr. 1164/89, zoals gewijzigd"). De planten waren tijdens of kort na de bloei geoogst, toen het zaad zich nog in het stadium van melkrijpheid bevond. Gelet op het risico van oneigenlijk gebruik van een hennepoogst voor de productie van verdovende middelen, moesten de vereisten van de geldende regeling volgens deze diensten echter scrupuleus worden nageleefd. Voorts waren de diensten van het EOGFL van mening, dat de Nederlandse autoriteiten waren tekortgeschoten in hun verplichtingen inzake de controle op de invoer van hennepzaad uit derde landen.
10 Daarop heeft overleg tussen de Nederlandse regering en de Commissie plaatsgevonden. Deze regering heeft niet betwist dat de hennep was geoogst vóór de volledige vorming van het zaad, terwijl het zich nog in het stadium van melkrijpheid bevond. Zij heeft evenwel aangevoerd dat, aangezien de betrokken teelt van hennep uitsluitend gericht is op de vezelproductie en de kwaliteit van de vezel optimaal is wanneer de bloei net is beëindigd, het economisch rendabeler is de planten te oogsten op een tijdstip dat zij nog niet volgroeid zijn.
11 Niet tevreden met deze verklaring heeft de Commissie de Nederlandse regering bij brief van 29 oktober 1997 meegedeeld, dat zij van plan was een forfaitaire correctie van 50 % toe te passen op de uit hoofde van begrotingspost 1402 (hennep) gedeclareerde uitgaven voor het begrotingsjaar 1995, op grond dat de hennepoogst vóór de zaadvorming had plaatsgevonden.
12 Het Koninkrijk der Nederlanden heeft nadien een formeel verzoek om bemiddeling ingediend. Het bemiddelingsorgaan heeft in zijn rapport van 15 mei 1998 geconstateerd, dat het niet in staat was geweest met zekerheid vast te stellen, of er een door alle experts geaccepteerde definitie bestaat van wat precies een "gevormd" zaadje is.
13 Op 12 januari 1999 heeft de Commissie haar syntheseverslag over de resultaten van de controles voor de goedkeuring van de rekeningen betreffende het EOGFL, afdeling Garantie, voor het begrotingsjaar 1995 (hierna: "syntheseverslag") vastgesteld. Zij heeft daarin haar standpunt herhaald dat het hennepareaal in Nederland niet voor steun in aanmerking kon komen. Zij heeft tot een correctie van 50 % op de gedeclareerde uitgaven besloten in verband met het feit dat de steunverlening gewoonlijk betrekking had op twee aspecten, namelijk de vezelproductie en de zaadproductie, dat alle betrokken oppervlakten te vroeg waren afgeoogst en dat de zaadvorming als voltooid moest worden beschouwd wanneer 50 % van het zaad was volgroeid.
Het eerste middel: schending van verordening nr. 1308/70
Het eerste onderdeel van het eerste middel: onjuiste uitlegging van verordening nr. 1308/70
14 Met het eerste onderdeel van het eerste middel betoogt de Nederlandse regering, hierin gesteund door de Spaanse regering, dat de Commissie verordening nr. 1308/70 onjuist heeft uitgelegd door zich op het standpunt te stellen dat een correctie van 50 % kon worden gerechtvaardigd door het feit dat de verlening van productiesteun voor hennep betrekking had op twee aspecten, namelijk de vezel- en de zaadproductie. De verordening verplicht volgens haar niet tot het oogsten van vezels en zaad van dezelfde plant en bevat geen afzonderlijke verwijzing naar de productie van hennepzaad. De Commissie heeft derhalve een vereiste ingevoerd dat in deze verordening niet voorkwam, en aldus het gemeenschapsrecht geschonden.
15 De Commissie antwoordt dat de Nederlandse regering de voorwaarden voor steunverlening verwart met de variabele hoogte van de financiële sanctie die van toepassing is wanneer niet aan deze voorwaarden is voldaan. In feite had zij alle uitgaven kunnen weigeren. Aangezien er ontegenzeglijk vezels waren geproduceerd, heeft zij gezocht naar een criterium op grond waarvan de sanctie kon worden verminderd, en is zij zodoende tot de conclusie gekomen, dat een correctie van 50 % moest worden toegepast. Deze vermindering kan evenwel niet als een uitlegging of een toepassing van verordening nr. 1308/70 worden aangemerkt.
16 In dit verband volstaat de vaststelling dat de Commissie in de bestreden beschikking noch in het syntheseverslag heeft aangevoerd, dat de betrokken regeling verplicht tot het oogsten van vezels en zaad van dezelfde plant. Daar de Commissie in haar ogen een correctie van 100 % van de gedeclareerde uitgaven mocht toepassen, maar een dergelijke sanctie buitensporig zwaar vond, heeft zij in werkelijkheid een criterium gezocht op grond waarvan de correctie kon worden aangepast. De grief van de Nederlandse regering is dus ongegrond.
17 Bijgevolg moet het eerste onderdeel van het eerste middel worden afgewezen.
Tweede onderdeel van het eerste middel: schending van artikel 8 van verordening nr. 1308/70
18 Met het tweede onderdeel van het eerste middel betoogt de Nederlandse regering, dat de Commissie in het syntheseverslag ten onrechte heeft gesteld, dat de invoer van hennepzaad uit derde landen in Nederland niet overeenkomstig de bepalingen van verordening nr. 1308/70 was gecontroleerd. In werkelijkheid waren deze controles altijd correct uitgevoerd.
19 De Commissie voert dienaangaande aan, dat de in het syntheseverslag vermelde ontoereikende controles in elk geval geen invloed op de bestreden beschikking hebben gehad. Zij heeft daaraan geen financiële sanctie verbonden en had dat overigens ook niet kunnen doen omdat het niet een voorwaarde voor verkrijging van de productiesteun was. De vermelding van deze tekortkoming was slechts een van de vele constateringen die evenwel geen enkele invloed op de litigieuze correctie heeft gehad.
20 In dit verband zij enkel vastgesteld dat blijkens de bestreden beschikking en het syntheseverslag de litigieuze correctie is toegepast wegens de gestelde niet-naleving van de voorwaarden voor steunverlening, te weten het oogsten van hennep vóór de zaadvorming, en niet wegens niet-naleving van verplichtingen inzake controle op invoer uit derde landen. Derhalve moet worden vastgesteld dat het verwijt van de Commissie, ongeacht of het al dan niet gegrond is, geen negatieve gevolgen voor het Koninkrijk der Nederlanden heeft gehad en dus niet bezwarend voor hem kan zijn.
21 Bijgevolg is het tweede onderdeel van het eerste middel niet-ontvankelijk, en moet het worden afgewezen.
Het tweede middel: schending van verordening nr. 1164/89, zoals gewijzigd
Het eerste onderdeel van het tweede middel: miskenning van de Nederlandse tekst van artikel 4, sub a, van verordening nr. 1164/89, zoals gewijzigd
22 Met het eerste onderdeel van het tweede middel stelt de Nederlandse regering, dat het verwijt van de Commissie dat de hennep was afgeoogst voordat het zaad volledig rijp was, moet worden onderzocht in het licht van de Nederlandse versie van artikel 4, sub a, van verordening nr. 1164/89, zoals gewijzigd. Haars inziens is het vereiste van oogsten na de zaadvorming in deze versie uitdrukkelijk beperkt tot vlas, zodat de Commissie deze bepaling heeft geschonden door die eis ook voor hennep te stellen.
23 Volgens de Commissie kan dit argument niet worden aanvaard. De Nederlandse versie bevat een aperte fout waarop het Koninkrijk der Nederlanden zich niet kan beroepen. Weliswaar verwijzen in deze versie de eerste volzin en het derde streepje van artikel 4, sub a, van verordening nr. 1164/89, zoals gewijzigd, uitdrukkelijk naar vlas, maar dat neemt niet weg dat in het vervolg van deze bepaling zowel van vlas als van hennep wordt gesproken. Een redelijk oplettende lezer had derhalve daaruit moeten afleiden, dat er een duidelijk probleem was dat moest worden opgelost.
24 Volgens haar zijn de Nederlandse autoriteiten nauw betrokken geweest bij de totstandkoming van verordening nr. 1469/94. Door de Nederlandse versie met de andere taalversies te vergelijken, hadden zij dus meteen moeten beseffen, dat er sprake was van een fout. In elk geval hadden zij met de vertegenwoordigers van de Commissie contact moeten opnemen om dit probleem te bespreken en daarvoor een oplossing te vinden.
25 In dit verband zij vastgesteld dat de Nederlandse versie van artikel 4, sub a, van verordening nr. 1164/89, zoals gewijzigd, van de andere taalversies van deze bepaling verschilt, in dier voege dat zij aan het begin van de eerste volzin enkel verwijst naar vlas en niet naar hennep, terwijl de andere versies algemeen zijn geformuleerd en geen van deze beide gewassen uitdrukkelijk vermelden. Hetzelfde geldt voor het derde streepje, behalve wat de Duitse versie betreft. Daarentegen wordt in de Nederlandse versie, evenals in alle andere taalversies, in de volzin van deze bepaling die onmiddellijk op het derde streepje volgt, een verschillende maximale maaihoogte voor vlas en voor hennep vermeld.
26 Ook moet worden vastgesteld dat verordening nr. 1164/89 in haar titel en in nagenoeg al haar bepalingen op dezelfde wijze naar beide gewassen verwijst en deze grotendeels parallel behandelt. In de gevallen waarin een verschillende behandeling geboden is, blijkt dat, zoals in de artikelen 2 en 3 van deze verordening, met zoveel woorden uit de tekst.
27 Zoals de advocaat-generaal in punt 33 van zijn conclusie opmerkt, is in die omstandigheden de verwijzing enkel naar vlas in artikel 4, sub a, eerste volzin en derde streepje, van de Nederlandse versie van verordening nr. 1164/89, zoals gewijzigd, een fout die gemakkelijk kon worden opgemerkt. De Nederlandse regering kan zich dus niet beroepen op een uitlegging die alleen op deze versie gegrond is.
28 Het eerste onderdeel van het tweede middel moet derhalve worden afgewezen.
Tweede onderdeel van het tweede middel: onjuiste uitlegging van het begrip zaadvorming in artikel 4, sub a, van verordening nr. 1164/89, zoals gewijzigd
29 Met het tweede onderdeel van het tweede middel stelt de Nederlandse regering, hierin gesteund door de Spaanse regering, dat de Commissie heeft gedwaald ten aanzien van het recht doordat zij artikel 4, sub a, van verordening nr. 1164/89, zoals gewijzigd, aldus heeft uitgelegd, dat de zaadvorming pas als voltooid geldt, indien ten minste 50 % van het zaad rijp is. Dit vereiste is pas bij een latere wijziging van deze bepaling ingevoerd, namelijk die van verordening nr. 466/96, die evenwel in casu niet van toepassing is.
30 Artikel 4, sub a, van verordening nr. 1164/89, zoals gewijzigd, is volgens haar van toepassing op het betrokken verkoopseizoen en bepaalt alleen op algemene wijze dat de oogst na de zaadvorming moet plaatsvinden. Dat is in casu gebeurd. Hoewel het zaad tijdens de oogst nog in het stadium van melkrijpheid was, was het niettemin gevormd. Hennepzaad wordt namelijk reeds tijdens de bloei gevormd, maar is nog niet volgroeid. Daar de plantenvezels na de bloei aan kwaliteit verliezen, kan beter tijdens of kort na de bloei worden geoogst. Deze gang van zaken strookt volledig met artikel 4, sub a, van verordening nr. 1164/89, zoals gewijzigd.
31 De Commissie wijst in het algemeen op een zeer gevoelig aspect van hennep, een gewas dat wegens zijn bedwelmende eigenschappen een aanzienlijk gevaar voor de volksgezondheid oplevert. Derhalve moet een evenwicht worden gezocht tussen het verlangen om dit gevaar uit te sluiten en het niet te verwaarlozen belang van de hennepteelt in bepaalde regio's van de Gemeenschap. Voorzover de communautaire regeling in steun voor de aanplant van hennep voorziet, moeten de voorwaarden voor toekenning daarvan zeer strikt worden toegepast om misbruik te voorkomen.
32 Een van die voorwaarden is dat de oogst na de zaadvorming plaatsvindt. Zelfs bij toepassing van artikel 4, sub a, van verordening nr. 1164/89, zoals gewijzigd, houdt deze voorwaarde in, dat tijdens de oogst het zaad volledig gevormd moet zijn en zich niet meer in het stadium van melkrijpheid kan bevinden. Dit vereiste houdt met name verband met het gevaar van oneigenlijk gebruik van hennep wegens zijn bedwelmende eigenschappen. Het gehalte aan tetrahydrocannabinol bereikt namelijk zijn hoogtepunt aan het einde van de bloeitijd, dat wil zeggen precies in de periode waarin de hennep in casu is geoogst, en vermindert met de zaadvorming.
33 Vaststaat dat hennep een gewas is dat een gevaar voor de volksgezondheid kan vormen. Verder staat vast dat de regeling met betrekking tot de productiesteun voor hennep met het gevoelige aspect van dit gewas rekening houdt, voorzover daarin zeer strenge eisen worden gesteld met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning van de steun en de terzake te verrichten controles. Zoals in de derde overweging van de considerans van verordening nr. 1164/89 wordt gepreciseerd, moet met name het risico van frauduleuze transacties worden vermeden.
34 Bijgevolg moeten de in artikel 4, sub a, van verordening nr. 1164/89, zoals gewijzigd, gestelde eisen bijzonder restrictief worden uitgelegd. Het begrip oogsten na zaadvorming moet om de in de punten 38 tot en met 42 van de conclusie van de advocaat-generaal uiteengezette redenen aldus worden uitgelegd, dat zoveel mogelijk wordt voorkomen dat de plant wordt geoogst wanneer haar gehalte aan tetrahydrocannabinol nog een gevaar voor de volksgezondheid kan opleveren. Het oogsten van hennepzaad in het stadium van melkrijpheid, vóór het einde van de bloei van de planten of direct daarna, kan dus niet worden geacht te voldoen aan de voorwaarde van oogsten na de zaadvorming, als bedoeld in artikel 4, sub a, van verordening nr. 1164/89, zoals gewijzigd.
35 Bijgevolg moet het tweede onderdeel van het tweede middel worden afgewezen.
Het derde middel: schending van de motiveringsplicht
36 Met het derde middel stelt de Nederlandse regering, dat de bestreden beschikking niet toereikend is gemotiveerd, zodat zij in strijd is met artikel 190 EG-Verdrag (thans artikel 253 EG). Uit de overwegingen van de bestreden beschikking kan volgens haar niet worden opgemaakt, op basis van welke gedachtegang de Commissie de litigieuze correctie van 50 % heeft toegepast. Om deze gedachtegang te begrijpen moet te rade worden gegaan met het syntheseverslag, waarin verordening nr. 1308/70 en de door de Commissie in juni 1993 geformuleerde richtsnoeren voor de in het kader van de goedkeuring van de EOGFL-rekeningen (hierna: "richtsnoeren") toe te passen financiële correcties worden vermeld. Noch in de verordening noch in de richtsnoeren is sprake van een financiële correctie van 50 %. De richtsnoeren geven uitdrukkelijk en uitputtend aan in welke gevallen een forfaitaire correctie kan worden opgelegd, en de daarin vermelde percentages zijn 2 %, 5 % en 10 %. Een percentage van 50 % komt daarin niet voor.
37 De Commissie stelt dat de bestreden beschikking in de overwegingen en in het syntheseverslag toereikend is gemotiveerd. Bovendien is het Koninkrijk der Nederlanden nauw betrokken geweest bij de voorbereiding van de bestreden beschikking en was het, dankzij een uitvoerige briefwisseling, volledig bekend met de redenen waarom voor een correctie van 50 % was gekozen.
38 De Commissie voert ook nog aan, dat noch in het syntheseverslag noch in enig ander document van het dossier ter rechtvaardiging van de opgelegde correctie wordt verwezen naar de richtsnoeren. De richtsnoeren hebben immers betrekking op de consequenties die aan de gebrekkige controles van de lidstaten moeten worden verbonden, een probleem dat zich in casu niet heeft voorgedaan.
39 Volgens vaste rechtspraak, zoals deze in punt 48 van de conclusie van de advocaat-generaal is samengevat, behoeven beschikkingen van de Commissie inzake de goedkeuring van EOGFL-rekeningen geen gedetailleerde motivering, voorzover zij op grond van een syntheseverslag en van een briefwisseling tussen de betrokken lidstaat en de Commissie zijn vastgesteld.
40 In casu zet het syntheseverslag in het meerdere bladzijden tellende punt 4.7.4.1.2. duidelijk uiteen waarom de litigieuze correctie is opgelegd, namelijk omdat uit de bevindingen bij de ter plaatse bezochte bedrijven en bij de voor de verwerking van hennep verantwoordelijke onderneming is gebleken dat het gehele hennepareaal in Nederland vóór de zaadvorming was afgeoogst. Uit het syntheseverslag en uit de memories van partijen blijkt eveneens, dat de Nederlandse regering nauw betrokken is geweest bij de totstandkoming van de bestreden beschikking en bekend was met de redenen waarom de Commissie meende, niet alle door het Koninkrijk der Nederlanden als steun voor de hennepproductie gedeclareerde uitgaven ten laste van het EOGFL te moeten brengen. Juist omdat de Nederlandse regering niet met deze redenen instemde, heeft zij zich tot het bemiddelingsorgaan gewend.
41 Bijgevolg kan het Koninkrijk der Nederlanden in het kader van dit beroep geen schending van de motiveringsplicht van de bestreden beschikking stellen. Bijgevolg moet het derde middel worden afgewezen.
Het vierde middel: schending van het gelijkheidsbeginsel
42 Met haar vierde, niet nader uitgewerkte middel stelt de Nederlandse regering dat de Commissie, door zonder opgaaf van redenen van de richtsnoeren af te wijken, het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden.
43 Volgens de Commissie treft dit middel geen doel. Zoals zij reeds heeft aangetoond, waren de richtsnoeren in casu niet van toepassing; zij heeft deze dan ook niet toegepast noch is zij ervan afgeweken.
44 In dit verband volstaat de vaststelling dat, aangezien de Commissie de richtsnoeren niet behoefde toe te passen op een geval waarvoor zij niet golden, de grief van ongelijke behandeling kennelijk ongegrond is. Bijgevolg moet het vierde middel worden afgewezen.
45 Gelet op het voorgaande, moet het beroep van het Koninkrijk der Nederlanden in zijn geheel worden verworpen.
Kosten
46 Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, indien zulks is gevorderd. Aangezien het Koninkrijk der Nederlanden in het ongelijk is gesteld, moet het overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten worden verwezen. Volgens artikel 69, lid 4, eerste alinea, van dit Reglement draagt het Koninkrijk Spanje als interveniënt zijn eigen kosten.
HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),
rechtdoende:
1) Verwerpt het beroep.
2) Verwijst het Koninkrijk der Nederlanden in de kosten.
3) Verstaat dat het Koninkrijk Spanje zijn eigen kosten zal dragen.