Conclusie van advocaat-generaal Jacobs van 25 januari 2001. - Bacardi GmbH tegen Hauptzollamt Bremerhaven. - Verzoek om een prejudiciële beslissing: Finanzgericht Bremen - Duitsland. - Communautair douanewetboek en uitvoeringsverordening - Terugbetaling van rechten bij invoer - Gunstige tariefbehandeling - Indiening achteraf van certificaat van echtheid - Wijziging van in douaneaangifte vermelde tariefindeling - Begrip "bijzondere situatie". - Zaak C-253/99.
Jurisprudentie 2001 bladzijde I-06493
1. In deze zaak heeft de importeur van een zending Jack-Danielswhisky in de douaneaangifte postonderverdeling 2208 30 82 van de gecombineerde nomenclatuur vermeld, die betrekking heeft op whisky andere" dan bourbonwhisky of Schotse whisky. Nadat de zending was toegelaten in het vrije verkeer, heeft hij een geldig certificaat van echtheid overgelegd en verzocht om herindeling onder postonderverdeling 2208 30 11, die betrekking heeft op bourbonwhisky, wat volgens hem zou moeten leiden tot toepassing van een lager douanerecht. Het Finanzgericht Bremen wenst in wezen te vernemen of in een dergelijke situatie artikel 236 van het douanewetboek vereist dat de rechten bij invoer die zijn betaald op grond van de oorspronkelijke aangifte, worden terugbetaald omdat zij niet wettelijk verschuldigd" waren. Subsidiair wenst het te vernemen of de omstandigheden van het hoofdgeding een bijzondere situatie" vormen, die kan leiden tot terugbetaling van de rechten bij invoer ingevolge artikel 239, lid 1, van het douanewetboek juncto artikel 905, lid 1, van de uitvoeringsverordening van genoemd wetboek.
Toepasselijke gemeenschapswetgeving
2. De volgende bepalingen inzake de terugbetaling en kwijtschelding van rechten, de gunstige tariefbehandeling van goederen uit hoofde van hun aard, de preferentiële tariefbehandeling voor bepaalde landen, de douaneaangiften en het ontstaan en de vaststelling van een douaneschuld zijn van belang. Verwijzingen in het douanewetboek naar voorwaarden welke volgens de procedure van het Comité moeten worden vastgesteld, doelen in feite voornamelijk op de uitvoeringsverordening, die volgens die procedure is vastgesteld.
Bepalingen inzake de terugbetaling en kwijtschelding van rechten
- Terugbetaling of kwijtschelding wanneer de rechten niet wettelijk verschuldigd waren
3. Artikel 236 bepaalt:
1. Tot terugbetaling van rechten bij invoer of van rechten bij uitvoer wordt overgegaan wanneer wordt vastgesteld dat het bedrag van de rechten op het tijdstip van betaling niet wettelijk verschuldigd was [...]
[...]
2. Terugbetaling of kwijtschelding van rechten bij invoer of van rechten bij uitvoer wordt verleend indien bij het betrokken douanekantoor vóór het verstrijken van een termijn van drie jaren te rekenen vanaf de datum waarop genoemde rechten aan de schuldenaar zijn medegedeeld, een daartoe strekkend verzoek wordt ingediend.
[...]"
4. Artikel 890 van de uitvoeringsverordening, betreffende een bijzonder geval dat onder artikel 236, lid 1, van het douanewetboek, valt, bepaalt:
Indien ter staving van het verzoek om terugbetaling of kwijtschelding een certificaat van oorsprong, een certificaat inzake goederenverkeer, een document inzake intern communautair douanevervoer, dan wel enig ander passend document wordt overgelegd waaruit blijkt dat de ingevoerde goederen op het tijdstip van aanvaarding van de aangifte voor het vrije verkeer in aanmerking hadden kunnen komen voor een communautaire behandeling of een preferentiële tariefbehandeling, geeft de beschikkende douaneautoriteit aan dit verzoek slechts gevolg voorzover naar behoren is vastgesteld dat:
- het aldus overgelegde document uitsluitend betrekking heeft op de desbetreffende goederen en alle voorwaarden voor de aanvaarding van dit document vervuld zijn;
- aan alle overige voorwaarden voor het verlenen van de preferentiële tariefbehandeling is voldaan.
Terugbetaling of kwijtschelding vindt plaats mits de goederen worden aangeboden. Indien de goederen niet bij het uitvoerende douanekantoor kunnen worden aangeboden, staat dit kantoor de terugbetaling of de kwijtschelding slechts toe indien uit de controlegegevens waarover het beschikt, blijkt dat het achteraf overgelegde certificaat of document zonder enige twijfel betrekking heeft op de genoemde goederen."
- Terugbetaling wanneer een douaneaangifte ongeldig wordt gemaakt
5. Artikel 237 van het douanewetboek bepaalt:
Tot terugbetaling van de rechten bij invoer of van de rechten bij uitvoer wordt overgegaan wanneer een douaneaangifte ongeldig wordt gemaakt en de rechten zijn betaald. Terugbetaling wordt toegestaan indien de belanghebbende, binnen de voor de indiening van de verzoeken tot ongeldigmaking van de douaneaangifte vastgestelde termijn, een daartoe strekkend verzoek indient."
- Terugbetaling of kwijtschelding in andere gevallen
6. Artikel 239 bepaalt:
1. Tot terugbetaling of kwijtschelding van de rechten bij invoer of van de rechten bij uitvoer kan ook worden overgegaan in de gevallen andere dan bedoeld in de artikelen 236, 237 en 238:
- welke volgens de procedure van het Comité worden vastgesteld;
- welke het gevolg zijn van omstandigheden die van de zijde van de belanghebbende geen frauduleuze handeling noch klaarblijkelijke nalatigheid inhouden. De gevallen waarin op deze bepaling een beroep kan worden gedaan en de te dien einde toe te passen procedures, worden vastgesteld volgens de procedure van het Comité. Aan de terugbetaling of de kwijtschelding kunnen bijzondere voorwaarden worden verbonden.
2. Terugbetaling of kwijtschelding van de rechten om de in lid 1 genoemde redenen wordt toegestaan indien bij het betrokken douanekantoor vóór het verstrijken van een termijn van twaalf maanden te rekenen vanaf de datum waarop genoemde rechten aan de schuldenaar zijn medegedeeld, een daartoe strekkend verzoek wordt ingediend [...]"
7. De bepalingen met betrekking tot de uitvoering van artikel 239 van het douanewetboek zijn opgenomen in de artikelen 899 tot en met 909 van de uitvoeringsverordening.
8. Artikel 899 hiervan bepaalt:
Onverminderd overige omstandigheden die geval per geval worden beoordeeld in het kader van de in de artikelen 905 tot en met 909 bedoelde procedure, wanneer de beschikkende douaneautoriteit na ontvangst van het in artikel 239, lid 2, van het wetboek bedoelde verzoek om terugbetaling of kwijtschelding vaststelt:
- dat de tot staving van dit verzoek aangevoerde argumenten beantwoorden aan één van de omstandigheden bedoeld in de artikelen 900 tot en met 903 en deze geen manipulatie noch kennelijke nalatigheid van de zijde van de belanghebbende inhouden, staat zij de teruggave of de kwijtschelding van het bedrag van de rechten bij invoer toe.
[...]
- dat de tot staving van dit verzoek aangevoerde argumenten beantwoorden aan één van de omstandigheden bedoeld in artikel 904, staat zij de teruggave of de kwijtschelding van het bedrag van de rechten bij invoer niet toe."
9. Artikel 900, lid 1, sub o, bepaalt:
1. Tot terugbetaling of kwijtschelding van de rechten bij invoer wordt overgegaan wanneer:
[...]
o) de douaneschuld op een andere wijze is ontstaan dan op basis van artikel 201 van het wetboek en de betrokkene een certificaat van oorsprong, een certificaat inzake goederenverkeer, een document inzake intern communautair douanevervoer, dan wel enig ander passend document kan overleggen, waaruit blijkt dat de ingevoerde goederen, indien zij voor het vrije verkeer waren aangegeven, voor een communautaire behandeling of een preferentiële tariefbehandeling in aanmerking hadden kunnen komen, mits aan de andere voorwaarden bedoeld in artikel 890 is voldaan."
10. Artikel 905, lid 1, van de uitvoeringsverordening, zoals dat gold ten tijde van de feiten, bepaalde:
Wanneer de beschikkende douaneautoriteit, die een verzoek om terugbetaling of kwijtschelding uit hoofde van artikel 239, lid 2, van het Wetboek ontvangt, niet in staat is om op grond van artikel 899 te beslissen èn indien de aanvraag vergezeld is van bewijsstukken waarmee het bestaan kan worden aangetoond van een bijzondere situatie die het gevolg is van omstandigheden die geen manipulatie of klaarblijkelijke nalatigheid van de zijde van de belanghebbende inhouden, legt de lidstaat waaronder deze autoriteit ressorteert het geval voor aan de Commissie ter behandeling overeenkomstig de procedure bedoeld in de artikelen 906 tot en met 909.
[...]
In alle andere gevallen wijst de beschikkende douaneautoriteit het verzoek af."
Bepalingen inzake de gunstige tariefbehandeling van goederen uit hoofde van hun aard
11. De tariefbehandeling van ingevoerde bourbonwhisky is geregeld in een reeks bepalingen met betrekking tot de gunstige tariefbehandeling waarvoor bepaalde goederen uit hoofde van hun aard in aanmerking kunnen komen". De basisbepaling op dit gebied, artikel 21 van het douanewetboek, luidt als volgt:
1. De gunstige tariefbehandeling waarvoor bepaalde goederen uit hoofde van hun aard [...] in aanmerking kunnen komen, is onderworpen aan voorwaarden die volgens de procedure van het Comité worden vastgesteld. [...]
2. In de zin van lid 1 wordt onder ,gunstige tariefbehandeling verstaan, elke verlaging of schorsing, ook in het kader van een tariefcontingent, van een recht bij invoer [...]"
12. De uitvoeringsbepalingen van artikel 21 van het douanewetboek zijn opgenomen in titel III (artikelen 16 tot en met 34) van de uitvoeringsverordening, Gunstige tariefbehandeling in verband met de aard van de goederen". De bepalingen met betrekking tot bourbonwhisky zijn opgenomen in hoofdstuk 4 (artikelen 26 tot en met 34), Goederen waarvoor een certificaat van echtheid, een kwaliteitscertificaat of een ander certificaat dient te worden overgelegd".
13. Artikel 26, lid 1, van de uitvoeringsverordening bepaalt:
De tariefindeling, onder de onderverdelingen van kolom 2 van de hierna volgende tabel, van de goederen die in kolom 3 van deze tabel naast de genoemde onderverdelingen zijn vermeld en die worden ingevoerd uit de in kolom 5 van deze tabel genoemde landen, is afhankelijk van de indiening van certificaten die aan de in de artikelen 27 tot en met 34 gestelde eisen voldoen.
[...]
Het gaat om zogenaamde certificaten ,van echtheid voor druiven, whisky, wodka en tabak, ,van benaming van oorsprong voor wijn en ,van kwaliteit voor natriumnitraat."
14. De tabel bij artikel 26 bestaat uit zeven kolommen. Kolom 1 geeft de volgnummers aan. Kolom 2 bevat de postonderverdeling van de goederen die in kolom 3 zijn vermeld. Kolom 5 vermeldt de landen waaruit de betrokken goederen moeten worden ingevoerd. In kolom 6 worden de instanties in die landen genoemd die het vereiste certificaat moeten hebben afgegeven en geviseerd.
15. Blijkens artikel 26, lid 1, in samenhang met de tabel (volgnummer 4), kan uit de Verenigde Staten van Amerika ingevoerde bourbonwhisky, in verpakkingen inhoudende niet meer dan 2 liter", worden ingedeeld onder postonderverdeling 2208 30 11 van de gecombineerde nomenclatuur (de door verzoekster in het hoofdgeding gevraagde indeling), wanneer de importeur een geldig certificaat van echtheid indient dat is afgegeven door het United States Department of the Treasury, Bureau of Alcohol, Tobacco and Firearms. Als gevolg van die regeling bepaalt een voetnoot bij tariefonderverdeling 2208 30 11 van de gecombineerde nomenclatuur (Bourbonwhisky, in verpakkingen inhoudende niet meer dan 2 liter"): Indeling onder deze onderverdeling is onderworpen aan de voorwaarden en bepalingen, vastgesteld bij de op dit gebied geldende communautaire bepalingen".
16. De andere goederen die in de tabel bij artikel 26 van de uitvoeringsverordening zijn vermeld en onder een soortgelijke regeling vallen, zijn druiven uit de Verenigde Staten, kaasfondue uit Zwitserland, Tokay wijn uit Hongarije, bepaalde tabakspreparaten en variëteiten uit landen zoals de Verenigde Staten, Brazilië en Cuba en natriumnitraat uit Chili.
17. De artikelen 27 en 28 van de uitvoeringsverordening bevatten gedetailleerde en strikte vormvoorschriften met betrekking tot de vereiste certificaten.
18. Artikel 29, lid 1, van de uitvoeringsverordening bepaalt:
Het certificaat [...] wordt binnen de hierna genoemde termijnen, te rekenen vanaf de dag van afgifte van het certificaat, aan de douaneautoriteiten van de lidstaat van invoer overgelegd, samen met de goederen waarop dit certificaat [...] betrekking heeft:
[...]
- drie maanden voor de goederen van de volgnummers 1, 3 en 4 van genoemde tabel;
[...]".
19. Artikel 30 regelt het viseren van de certificaten, artikel 31 de eisen voor met de afgifte van de verschillende certificaten belaste instanties en artikel 34 de splitsing van zendingen druiven, tabak en natriumnitraat.
Bepalingen inzake preferentiële tariefbehandeling voor bepaalde landen
20. Al degenen die schriftelijke opmerkingen hebben ingediend, bespreken de mogelijkheid om in het onderhavige geval, bij analogie of zelfs rechtstreeks, een aantal bepalingen toe te passen - formeel verschillend van die betreffende een gunstige tariefbehandeling uit hoofde van de aard van goederen - betreffende preferentiële tariefmaatregelen ten aanzien van bepaalde landen en de certificaten van oorsprong die moeten worden overgelegd om voor die preferentiële maatregelen in aanmerking te komen.
21. Artikel 20 van het douanewetboek bepaalt:
1. De bij het ontstaan van een douaneschuld wettelijk verschuldigde rechten zijn op het douanetarief van de Europese Gemeenschappen gebaseerd.
[...]
3. Het douanetarief van de Europese Gemeenschappen omvat:
a) de gecombineerde nomenclatuur van de goederen;
[...]
c) de percentages [...] die op goederen welke in de gecombineerde nomenclatuur zijn opgenomen normaal van toepassing zijn [...];
d) de preferentiële tariefmaatregelen in de overeenkomsten die de Gemeenschap met bepaalde landen of groepen van landen heeft gesloten en die in een preferentiële tariefbehandeling voorzien;
e) de preferentiële tariefmaatregelen die door de Gemeenschap ten gunste van bepaalde landen, groepen van landen of gebieden unilateraal zijn vastgesteld;
f) de autonome schorsingsmaatregelen waarbij voor bepaalde goederen in een verlaging of een vrijstelling van de rechten bij invoer is voorzien;
[...]
4. Onverminderd de voorschriften met betrekking tot de forfaitaire heffing, treden de in lid 3, onder d), e) en f), bedoelde maatregelen op verzoek van de aangever in de plaats van de onder c) genoemde, wanneer de betrokken goederen aan de in de eerstgenoemde maatregelen vervatte voorwaarden voldoen. Het verzoek kan achteraf worden ingediend zolang aan de voorwaarden ter zake is voldaan.
[...]".
22. Artikel 27 bepaalt:
De regels betreffende de preferentiële oorsprong behelzen de voorwaarden waaraan de goederen moeten voldoen om de preferentiële oorsprong te verkrijgen ten einde voor de in artikel 20, lid 3, onder d) of e), bedoelde maatregelen in aanmerking te komen. Deze regels worden vastgesteld:
a) voor de goederen die onder de overeenkomsten bedoeld in artikel 20, lid 3, onder d), vallen, bij deze overeenkomsten;
b) voor de goederen die voor de in artikel 20, lid 3, onder e), bedoelde preferentiële tariefmaatregelen in aanmerking komen, volgens de procedure van het Comité."
23. De uitvoeringsbepalingen van artikel 27, sub b, van het douanewetboek zijn opgenomen in titel IV Oorsprong van goederen", hoofdstuk 2 Preferentiële oorsprong", van de uitvoeringsverordening. Afdeling 1 van dat hoofdstuk, getiteld Algemeen preferentiesysteem", bevat in onderafdeling 2 specifieke bepalingen met betrekking tot het bewijs van de preferentiële oorsprong voor de toepassing van het algemeen preferentiesysteem". Ten tijde van de feiten waren de volgende relevante regels van kracht.
24. Artikel 77 bepaalde:
1. ,Producten van oorsprong in de zin van deze afdeling komen bij invoer in de Gemeenschap in aanmerking voor [...] tariefpreferenties [...] tegen overlegging van een door de douaneautoriteiten of door andere bevoegde overheidsinstanties van het begunstigde land van uitvoer afgegeven certificaat van oorsprong, formulier A [...].
5. Het certificaat wordt afgegeven door de bevoegde overheidsinstantie van het begunstigde land indien de uit te voeren producten als van oorsprong in de zin van onderafdeling 1 kunnen worden beschouwd. Het certificaat staat de exporteur ter beschikking zodra de uitvoer daadwerkelijk geschiedt of gewaarborgd is."
25. Artikel 84 bepaalde:
1. Het certificaat van oorsprong, formulier A, kan bij uitzondering worden afgegeven na de daadwerkelijke uitvoer van de producten waarop het betrekking heeft, wanneer die afgifte door onopzettelijke vergissingen, onopzettelijk verzuim of enigerlei andere bijzondere omstandigheid niet bij die uitvoer is gebeurd, en op voorwaarde dat de goederen niet zijn uitgevoerd alvorens de bij artikel 92 vereiste inlichtingen aan de Commissie werden medegedeeld.
2. De bevoegde overheidsinstantie kan eerst tot afgifte achteraf van een certificaat overgaan, na te hebben nagegaan dat de gegevens in het verzoek van de exporteur met die in het desbetreffende uitvoerdossier overeenstemmen en dat bij de uitvoer van de betrokken producten geen geldig certificaat van oorsprong, formulier A, is afgegeven.
[...]"
26. Artikel 82 bepaalde:
1. Het certificaat van oorsprong, formulier A, wordt, binnen tien maanden na de afgifte door de bevoegde overheidsinstantie van het begunstigde land van uitvoer, ingediend bij de douaneautoriteiten van de lidstaat van invoer waar de goederen worden aangebracht.
2. Certificaten van oorsprong, formulier A, die na het verstrijken van de in lid 1 bedoelde geldigheidstermijn bij de douaneautoriteiten in de Gemeenschap worden overgelegd, kunnen [...] worden aanvaard wanneer de niet-inachtneming van die termijn aan overmacht of aan buitengewone omstandigheden is toe te schrijven.
3. In andere gevallen van laattijdige indiening, kunnen de douaneautoriteiten van de lidstaat van invoer deze certificaten aanvaarden wanneer de producten vóór het verstrijken van de in lid 1 genoemde termijn bij hen zijn aangebracht."
Bepalingen inzake douaneaangiften
27. Volgens artikel 59, lid 1, van het douanewetboek moet voor goederen die bestemd zijn om onder een douaneregeling te worden geplaatst, [...] een aangifte tot plaatsing onder deze douaneregeling worden gedaan."
- De normale procedure
28. De normale procedure voor schriftelijke douaneaangiften is beschreven in artikel 62 en volgende van het douanewetboek. Artikel 62 bepaalt:
1. Schriftelijke aangiften moeten zijn gesteld op een formulier dat overeenkomt met het daartoe vastgestelde officiële model. Zij moeten [...] alle vermeldingen bevatten die nodig zijn voor de toepassing van de bepalingen welke gelden voor de douaneregeling waarvoor de goederen worden aangegeven.
2. Bij de aangifte moeten alle bescheiden worden gevoegd die moeten worden overgelegd om de toepassing mogelijk te maken van de bepalingen welke gelden voor de douaneregeling waarvoor de goederen zijn aangegeven."
29. Artikel 218, lid 1, van de uitvoeringsverordening bepaalt met betrekking tot de aangiften voor het vrije verkeer:
1. Bij de aangifte voor het vrije verkeer dienen de volgende stukken te worden gevoegd:
[...]
c) de documenten die vereist zijn voor de toepassing van een preferentiële tariefregeling of van iedere andere van de normale voorschriften afwijkende regeling die op de aangegeven goederen van toepassing is;
d) alle andere bescheiden die noodzakelijk zijn voor de toepassing van de bepalingen betreffende het in het vrije verkeer brengen van de aangegeven goederen."
30. Artikel 63 van het douanewetboek bepaalt:
De aangiften die aan de voorwaarden van artikel 62 voldoen, worden onmiddellijk door de douaneautoriteiten aanvaard, voorzover de desbetreffende goederen bij de douane zijn aangebracht."
31. Artikel 67 van genoemd wetboek bepaalt:
Behoudens andersluidende specifieke bepalingen geldt de datum van aanvaarding van de aangifte door de douaneautoriteiten als datum die in aanmerking moet worden genomen voor de toepassing van alle bepalingen welke gelden voor de douaneregeling waarvoor de goederen zijn aangegeven."
32. Nadat een aangifte door de douaneautoriteiten is aanvaard, kan zij ongeldig worden gemaakt. Artikel 66 van het douanewetboek bepaalt:
1. Op verzoek van de aangever maken de douaneautoriteiten een reeds aanvaarde aangifte ongeldig wanneer de aangever aantoont dat de goederen bij vergissing voor de in deze aangifte genoemde douaneregeling zijn aangegeven of dat, ten gevolge van bijzondere omstandigheden, de plaatsing van de goederen onder de douaneregeling waarvoor zij zijn aangegeven, niet meer gerechtvaardigd is. [...]
2. Behalve in de volgens de procedure van het Comité vastgestelde gevallen wordt de aangifte niet ongeldig gemaakt nadat de goederen zijn vrijgegeven.
[...]"
33. Artikel 251 van de uitvoeringsverordening bepaalt de gevallen waarin een douaneaangifte ongeldig kan worden gemaakt nadat de goederen zijn vrijgegeven.
- De procedure voor onvolledige aangiften
34. Partijen bespreken eveneens, of de onderhavige situatie een onvolledige douaneaangifte zou (hebben kunnen) inhouden.
35. Artikel 76, lid 1, van het douanewetboek bepaalt:
Ten einde, met inachtneming van de regelmatigheid van de verrichtingen, het vervullen van de formaliteiten en de procedures zoveel mogelijk te versoepelen, staan de douaneautoriteiten onder de volgens de procedure van het Comité vastgestelde voorwaarden toe dat:
a) de in artikel 62 bedoelde aangifte bepaalde van de in lid 1 van dat artikel bedoelde vermeldingen niet bevat of dat bepaalde van de in lid 2 van genoemd artikel bedoelde documenten niet bij deze aangifte worden gevoegd;
[...]
De vereenvoudigde aangifte [...] [dient] ten minste de voor de identificatie van de goederen noodzakelijke gegevens te bevatten. [...]"
36. Artikel 253, lid 1, van de uitvoeringsverordening bepaalt:
1. De procedure van de onvolledige aangifte houdt in dat de douaneautoriteiten, in naar behoren gerechtvaardigde gevallen, een aangifte aanvaarden die niet alle vereiste vermeldingen bevat of waarbij niet alle, voor de desbetreffende douaneregeling benodigde bescheiden zijn gevoegd."
37. Artikel 255 bepaalt:
1. De aangiften voor het vrije verkeer die de douaneautoriteiten op verzoek van de aangever kunnen aanvaarden hoewel daarbij bepaalde bescheiden die moeten worden overgelegd ter staving van de aangifte niet zijn gevoegd, dienen ten minste vergezeld te gaan van die documenten waarvan de overlegging noodzakelijk is voor het in het vrije verkeer brengen van de goederen.
2. In afwijking van lid 1 kan een aangifte waaraan één van de voor het in het vrije verkeer brengen noodzakelijke bescheiden ontbreekt, worden aanvaard indien ten genoegen van de douaneautoriteiten wordt aangetoond:
a) dat het betrokken document bestaat en dat de geldigheidsduur hiervan niet is verstreken;
b) dat het feit dat dit bescheid niet bij de aangifte kon worden gevoegd, te wijten is aan omstandigheden buiten de wil van de aangever;
en dat
c) iedere vertraging bij de aanvaarding van de aangifte ertoe zou leiden dat de goederen niet in het vrije verkeer zouden kunnen worden gebracht of ten gevolge zou hebben dat deze goederen aan hogere rechten zouden worden onderworpen.
De gegevens met betrekking tot de ontbrekende bescheiden dienen in ieder geval op de aangifte te worden vermeld."
Bepalingen inzake het ontstaan en de vaststelling van een douaneschuld
38. Artikel 201 van het douanewetboek bepaalt:
1. Een douaneschuld bij invoer ontstaat:
a) wanneer aan rechten bij invoer onderworpen goederen in het vrije verkeer worden gebracht
[...]
2. De douaneschuld ontstaat op het tijdstip waarop de desbetreffende douaneaangifte wordt aanvaard. [...]"
39. Artikel 214, lid 1, bepaalt:
1. Behoudens andersluidende specifieke bepalingen die in dit wetboek zijn vastgesteld en onverminderd lid 2, wordt het bedrag van de rechten bij invoer of van de rechten bij uitvoer waaraan goederen zijn onderworpen, vastgesteld op grond van de voor deze goederen geldende heffingsgrondslagen op het tijdstip waarop de desbetreffende douaneschuld ontstaat."
De feiten en het hoofdgeding
40. Op 10 september 1996 deed verzoekster, Bacardi GmbH (hierna: Bacardi"), vertegenwoordigd door een expediteur, bij verweerder, het Hauptzollamt Bremerhaven, aangifte voor het vrije verkeer van 2 160 dozen Jack-Danielswhisky. Iedere doos bevatte zes flessen van 0,7 liter. Dat maakt 9 072 liter in totaal.
41. De expediteur heeft in het relevante vak 33 van het enig document postonderverdeling 2208 30 82 van de gecombineerde nomenclatuur ingevuld. Deze onderverdeling heeft betrekking op whisky andere" dan bourbonwhisky of Schotse whisky, in verpakkingen inhoudende niet meer dan 2 liter.
42. De douaneautoriteit aanvaardde de douaneaangifte en bepaalde de rechten bij invoer bij beschikking van 11 september 1996 op 2 786,92 DEM aan douanerechten bij invoer en 25 117,88 DEM aan omzetbelasting bij invoer, in totaal dus 27 904,80 DEM.
43. Bij brief van 2 oktober 1996 legde Bacardi een certificaat van echtheid voor de betrokken zending over en verzocht zij om herindeling van de goederen onder tariefpost 2208 30 11. Deze post heeft betrekking op bourbonwhisky, in verpakkingen inhoudende niet meer dan 2 liter. Uit de verwijzingsbeschikking en de schriftelijke en mondelinge opmerkingen van partijen blijkt dat Bacardi het certificaat van echtheid had aangevraagd in juli of augustus 1996, maar dat de Amerikaanse autoriteiten het pas hebben afgegeven op 17 september 1996, dat wil zeggen na de aanvaarding van de douaneaangifte. De door Bacardi gevraagde herindeling zou aanleiding geven tot een terugbetaling van 1 045,10 DEM aan douanerechten.
44. Het Hauptzollamt wees dit verzoek om terugbetaling af bij beschikking van 19 september 1997. Het bepaalde (waarschijnlijk op grond van artikel 29, lid 1, van de uitvoeringsverordening) dat certificaten van echtheid moeten worden overgelegd, samen met de goederen waarop zij betrekking hebben. Overlegging achteraf was niet toegestaan.
45. Bacardi diende tegen die beschikking een bezwaarschrift in, dat door het Hauptzollamt ongegrond werd verklaard.
46. Op 23 december 1997 heeft Bacardi het hoofdgeding ingeleid bij de verwijzende rechter. Zij concludeert dat het Finanzgericht de beschikkingen van het verwerende Hauptzollamt dient te vernietigen, en het dient te veroordelen om aan Bacardi 1 045,10 DEM aan douanerechten terug te betalen. Het verwerende Hauptzollamt concludeert tot verwerping van het beroep.
47. De argumentatie van Bacardi tijdens de administratieve procedure en voor de verwijzende rechter kan als volgt worden samengevat:
48. Anders dan het Hauptzollamt stelt, wordt de mogelijkheid van overlegging achteraf van certificaten van echtheid met het oog op een preferentiële tariefbehandeling, niet uitgesloten door de communautaire douanevoorschriften. Het is duidelijk dat in de bewoordingen van artikel 29, lid 1, van de uitvoeringsverordening een vergissing is geslopen. De verplichting om aan de douaneautoriteiten van de lidstaat van invoer de goederen over te leggen (in de Duitse versie vorlegen"), is niet consistent met de terminologie van het douanewetboek en de uitvoeringsverordening, en is evenmin praktisch uitvoerbaar. Overlegging achteraf van certificaten van echtheid dient derhalve op dezelfde wijze te worden behandeld als overlegging achteraf van certificaten van oorsprong, formulier A. Dit is omdat certificaten van echtheid in wezen dezelfde rol spelen en hetzelfde oogmerk hebben als certificaten van oorsprong, formulier A: beide bevestigen dat de betrokken goederen in bepaalde landen zijn vervaardigd overeenkomstig precieze criteria, en beide leiden tot een gunstige tariefbehandeling binnen de Gemeenschap. Volgens artikel 82, leden 1 en 3, van de uitvoeringsverordening hoeft het certificaat van oorsprong, formulier A, niet samen met de betrokken goederen te worden overgelegd aan de douaneautoriteiten van de lidstaat van invoer.
49. Voorts dient de douaneaangifte die op 10 september 1996 namens en voor rekening van Bacardi is ingediend, te worden beschouwd als een onvolledige aangifte, welke op 2 oktober 1996 rechtsgeldig is aangevuld. Volgens de artikelen 59 en 62, leden 1 en 2, van het douanewetboek en artikel 218, lid 1, sub c, van de uitvoeringsverordening dient een certificaat van echtheid in principe te worden gevoegd bij de douaneaangifte voor het in het vrije verkeer brengen. Volgens artikel 76, lid 1, sub a, van het douanewetboek en artikel 253, lid 1, van de uitvoeringsverordening is het echter mogelijk een onvolledige aangifte in te dienen. Artikel 255, lid 1, van de uitvoeringsverordening sloot de aanvaarding van de onvolledige douaneaangifte van Bacardi niet uit, aangezien (naar analogie van de regels met betrekking tot het certificaat van oorsprong, formulier A) een certificaat van echtheid niet hoeft te worden overgelegd voordat de aangegeven goederen in het vrije verkeer kunnen worden gebracht.
50. Bacardi voegt hieraan toe dat de betrokken invoerrechten op grond van artikel 236, lid 1, van het douanewetboek en artikel 890 van de uitvoeringsverordening moeten worden terugbetaald, aangezien zij wettelijk niet verschuldigd waren. Het certificaat van echtheid is een achteraf ingediend ander passend document" in de zin van artikel 890 van de uitvoeringsverordening. Hieruit volgt dat de terugbetaling van invoerrechten niet is uitgesloten wanneer het vereiste certificaat van echtheid kan worden overgelegd binnen de aanvraagtermijn van drie jaar te rekenen vanaf de datum van mededeling van het bedrag van die rechten.
51. Subsidiair vordert Bacardi terugbetaling van de invoerrechten op grond van artikel 239, lid 1, tweede streepje, van het douanewetboek juncto artikel 905, lid 1, van de uitvoeringsverordening, omdat deze zaak een bijzondere situatie" vormt die voortvloeit uit omstandigheden die geen frauduleuze handeling noch klaarblijkelijke nalatigheid van de zijde van verzoekster inhouden.
52. De argumentatie van het Hauptzollamt tijdens de administratieve procedure en voor de verwijzende rechter kan als volgt worden samengevat:
53. Bacardi is niet gerechtigd, op grond van artikel 236, lid 1, van het douanewetboek terugbetaling te vorderen. Krachtens artikel 26, lid 1, van de uitvoeringsverordening kan uit de Verenigde Staten ingevoerde whisky alleen onder postonderverdeling 2208 30 11 worden ingedeeld, wanneer een certificaat wordt overgelegd dat voldoet aan de voorwaarden van de artikelen 27 tot en met 34 van de uitvoeringsverordening. Artikel 29, lid 1, van de uitvoeringsverordening bepaalt dat certificaten van echtheid aan de douaneautoriteiten moeten worden overgelegd, samen met de goederen waarop zij betrekking hebben. Indien de gemeenschapswetgever van zins was geweest hierop uitzonderingen toe te staan, zou hij - zoals het geval is bij certificaten van oorsprong, formulier A - bepalingen van die strekking hebben vastgesteld. Hieruit volgt, dat een gunstige tariefbehandeling niet had kunnen worden toegekend bij het ontstaan van de douaneschuld op het tijdstip dat de aangifte werd aanvaard, en dat de betrokken douanerechten derhalve wettelijk verschuldigd waren in de zin van artikel 236, lid 1, van het douanewetboek.
54. Volgens het Hauptzollamt berusten de argumenten die zijn gebaseerd op de bepalingen betreffende onvolledige aangiften op een misvatting. De douaneaangifte zou slechts onvolledig zijn geweest indien de goederen als bourbonwhisky waren aangegeven, zonder overlegging van een certificaat van echtheid.
55. Met betrekking tot artikel 239, lid 1, van het douanewetboek is het niet noodzakelijk om de zaak op grond van artikel 905, lid 1, van de uitvoeringsverordening voor een beschikking aan de Commissie voor te leggen, aangezien uit de gronden van het verzoekschrift van Bacardi niet het bestaan van een bijzondere situatie kan worden afgeleid.
56. In de verwijzingsbeschikking verklaart de verwijzende rechter het volgende:
57. In de eerste plaats stelt het Hauptzollamt terecht, dat Bacardi geen onvolledige aangifte heeft ingediend, maar dat het eerder gaat om een volgens artikel 62 van het douanewetboek volledige schriftelijke aangifte, op een formulier dat overeenkomt met het enig document. De douaneschuld die voor Bacardi is ontstaan op grond van de artikelen 67 en 201 van het douanewetboek, was het rechtstreekse gevolg van de indeling van de goederen onder postonderverdeling 2208 30 82 door Bacardi zelf. Bovendien gaat de stelling van de onvolledige douaneaangifte reeds mank op grond van het feit dat Bacardi heeft verzuimd het certificaat te vermelden dat nog ontbrak (artikel 255, lid 2, tweede volzin, van de uitvoeringsverordening). Derhalve moet niet worden ingegaan op de vraag of er sprake kan zijn van een onvolledige aangifte, ondanks het feit dat het certificaat van echtheid zelfs nog niet was afgegeven ten tijde van het in het vrije verkeer brengen van de goederen (artikel 255, lid 2, sub a, van de uitvoeringsverordening).
58. In de tweede plaats is het Hauptzollamt eveneens terecht van mening, dat Bacardi uit een letterlijke uitlegging geen enkel recht op terugbetaling krachtens artikel 236 van het douanewetboek kan afleiden. De vraag rijst echter, of de indiening achteraf van het hier vereiste certificaat volgens dat artikel tot een terugbetaling kan leiden op grond van een analoge toepassing van artikel 890 van de uitvoeringsverordening (of andere bepalingen daarvan). Dat veronderstelt dat het certificaat van echtheid een ander passend document" in de zin van artikel 890 van de uitvoeringsverordening is. Volgens de verwijzende rechter staat het vast, dat het door Bacardi overgelegde certificaat van echtheid is afgegeven door de daartoe bevoegde autoriteit, en dat de daarin opgenomen gegevens het mogelijk maken de ingevoerde zending whisky zonder enige twijfel te identificeren. Aan de in artikel 236, lid 2, van het douanewetboek bedoelde termijn van drie jaren voor het indienen van het verzoek was eveneens voldaan. Anderzijds dient rekening te worden gehouden met het feit dat het document niet samen met de goederen is overgelegd. Voorts zou in het geval van het indienen achteraf van een certificaat van echtheid niet alleen de hoogte van het recht, maar ook de indeling in de gecombineerde nomenclatuur moeten worden gewijzigd. Ten slotte is het certificaat van echtheid in feite pas afgegeven nadat de ingevoerde goederen in het vrije verkeer waren gebracht.
59. In de derde plaats rijst de vraag, of artikel 239, lid 1, van het douanewetboek in combinatie met artikel 905, lid 1, van de uitvoeringsverordening van toepassing is. Er wordt niet voldaan aan de vereisten van artikel 239, lid 1, eerste gedachtestreepje, van het douanewetboek juncto de artikelen 899 tot en met 904 van de uitvoeringsverordening. Er zou echter een mogelijkheid tot terugbetaling zijn op grond van artikel 239, lid 1, tweede gedachtestreepje, van het douanewetboek juncto artikel 905, lid 1, van de uitvoeringsverordening, wanneer er geen sprake is van frauduleus handelen of klaarblijkelijke nalatigheid, en het verzoek berust op gronden die duiden op het bestaan van een bijzondere situatie. Aangezien de verwijzende rechter het Hof in een andere zaak heeft verzocht het begrip klaarblijkelijke nalatigheid" uit te leggen, onthoudt hij zich in het kader van het onderhavige verzoek voorlopig van een nader onderzoek van de kwestie. Gesteld, in het voordeel van Bacardi, dat er geen sprake was van klaarblijkelijke nalatigheid", dan zal de cruciale vraag zijn of het bestaan van een bijzondere situatie" in de zin van artikel 905, lid 1, van de uitvoeringsverordening kan worden aangenomen.
60. In het licht van deze overwegingen heeft het Finanzgericht besloten het Hof de volgende prejudiciële vragen te stellen:
1) Is terugbetaling van rechten bij invoer op grond van artikel 236 van het communautaire douanewetboek mogelijk, wanneer de importeur van uit de Verenigde Staten ingevoerde bourbonwhisky in de douaneaangifte van 10 september 1996 GN-code 2280 30 82 heeft aangegeven en pas op 2 oktober 1996 onder overlegging van een certificaat van echtheid overeenkomstig bijlage 5 bij de verordening ter uitvoering van het communautaire douanewetboek om indeling onder GN-code 2208 30 11 heeft verzocht ter verkrijging van een lager douanerecht?
2) Zo neen:
Kan onder deze omstandigheden worden gesproken van een ,bijzondere situatie die - indien aan de overige wettelijke voorwaarden is voldaan - ingevolge artikel 239 van het douanewetboek juncto artikel 905, lid 1, van de uitvoeringsverordening tot terugbetaling van de rechten bij invoer kan leiden?"
61. Bacardi en de Commissie hebben schriftelijke opmerkingen ingediend en waren ook vertegenwoordigd ter terechtzitting.
De eerste vraag: de terugbetaling op grond van artikel 236, lid 1, van het douanewetboek en artikel 890 van de uitvoeringsverordening
62. Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of in situaties zoals in het hoofdgeding rechten bij invoer moeten worden terugbetaald op grond van artikel 236, lid 1, van het douanewetboek, afzonderlijk bezien dan wel juncto artikel 890 van de uitvoeringsverordening.
Aan het Hof voorgelegde argumenten
63. Volgens Bacardi volgt uit deze bepalingen dat de betrokken rechten moeten worden terugbetaald.
64. Naar haar mening belet niets in de douanewetgeving van de Gemeenschap, dat een certificaat van echtheid wordt beschouwd als een ander passend document" in de zin van artikel 890, lid 1, van de uitvoeringsverordening. Bovendien blijkt duidelijk uit het door Bacardi overgelegde certificaat dat de betrokken zending Jack-Danielswhisky ten tijde van het aanvaarden van de aangifte voor het vrije verkeer" in aanmerking kwam voor preferentiële tariefbehandeling" in de zin van die bepaling. Inzonderheid uit de Duitse versie van de uitvoeringsverordening blijkt, dat de cruciale en enige vraag is of de betrokken goederen voor preferentiële tariefbehandeling in aanmerking zouden zijn gekomen (Anspruch gehabt hätten) indien het betrokken certificaat van echtheid tijdig was overgelegd.
65. Voorts sluit artikel 29, lid 1, van de uitvoeringsverordening de toepassing van artikel 890 daarvan niet uit. In de eerste plaats kan het overleggen van het certificaat van echtheid samen" met de goederen waarop het betrekking heeft, geen prealabele voorwaarde zijn voor de toepassing van artikel 890. Die bepaling is juist ingevoerd om een oplossing te bieden wanneer een document enige tijd na de aanvaarding van de douaneaangifte wordt overgelegd. In de tweede plaats heeft de termijn van drie maanden in artikel 29, lid 1, tweede gedachtestreepje, geen invloed op de toepasselijkheid van artikel 890. De vraag of die termijn überhaupt van toepassing is in het kader van artikel 890 behoeft niet te worden beantwoord, aangezien er in ieder geval aan was voldaan. Het betrokken certificaat is afgegeven op 17 september 1996 en aan de Duitse autoriteiten overgelegd op 2 oktober 1996. In de derde plaats is het feit dat het certificaat pas werd afgegeven nadat de goederen in het vrije verkeer waren gebracht, evenmin relevant. Het is juist, dat artikel 86 van de uitvoeringsverordening in bepaalde omstandigheden het afgeven van een certificaat van oorsprong, formulier A, toestaat nadat de goederen waarop het betrekking heeft, zijn uitgevoerd, en dat artikel 29, lid 1, van de uitvoeringsverordening niet uitdrukkelijk een soortgelijke mogelijkheid biedt met betrekking tot certificaten van echtheid. Artikel 890 van de uitvoeringsverordening dient echter te worden uitgelegd in het licht van artikel 86 van de uitvoeringsverordening en het doel van de bepalingen met betrekking tot de terugbetaling en kwijtschelding, een zekere mate van billijkheid in de douanewetgeving van de Gemeenschap te introduceren.
66. Ten slotte wordt de analogie met de certificaten van oorsprong, formulier A, en bijgevolg de toepassing van artikel 890 van de uitvoeringsverordening, niet uitgesloten door het feit dat als gevolg van het overleggen van het certificaat van echtheid door Bacardi de indeling van de goederen onder een postonderverdeling van de gecombineerde nomenclatuur (en niet alleen de hoogte van het recht) zou moeten worden gewijzigd. Het doorslaggevende vereiste is in beide gevallen (achteraf overgelegde certificaten van oorsprong, formulier A, en achteraf overgelegde certificaten van echtheid) slechts, dat de goederen waarop het document betrekking heeft, die zijn welke worden aangeboden aan de douaneautoriteiten van de lidstaat van invoer. Er zij aan herinnerd dat herindeling op grond van recent verstrekte bindende tariefinlichtingen eveneens leidt tot terugbetaling van rechten.
67. Volgens de Commissie dient de eerste vraag anders te worden geformuleerd. Aangezien impliciet wordt verondersteld dat artikel 890 van de uitvoeringsverordening van toepassing is, dient de vraag te luiden, of een certificaat van echtheid zoals bedoeld in artikel 26, lid 1, van de uitvoeringsverordening kan worden beschouwd als een ander passend document" in de zin van artikel 890 van de uitvoeringsverordening in verband met een verzoek om terugbetaling krachtens artikel 236, lid 1, van het douanewetboek.
68. Naar de mening van de Commissie dient die vraag bevestigend te worden beantwoord. Het begrip preferentiële tariefbehandeling" in artikel 890, lid 1, van de uitvoeringsverordening moet, gezien het doel van de bepaling aldus worden uitgelegd dat het zich uitstrekt tot het soort gunstige tariefbehandeling dat is verleend krachtens de artikelen 26 en volgende van de uitvoeringsverordening. Deze laatste reeks artikelen heeft hetzelfde doel en dezelfde functie als de regels met betrekking tot de preferentiële oorsprong in de artikelen 20, lid 3, sub d en e, en 27 van het douanewetboek. Noch de noodzaak de ingevoerde goederen herin te delen, noch het vereiste ingevolge artikel 29, lid 1, van de uitvoeringsverordening om het certificaat samen met de betrokken goederen over te leggen, is van invloed op die conclusie. De oorspronkelijke indeling was onjuist en dient te worden gecorrigeerd. Artikel 890, lid 1, heeft juist betrekking op situaties waarbij het passende document achteraf wordt overgelegd.
Analyse
69. Ter inleiding zou ik willen opmerken dat de autoriteiten van de Verenigde Staten klaarblijkelijk pas sedert 1996 certificaten hebben afgegeven die bevestigen dat Jack-Danielswhisky een bourbonwhisky is. Noch Bacardi, noch de Commissie was in staat de achtergrond van het oorspronkelijke beleid inzake certificaten en de wijziging ervan te verklaren.
- Onvolledige aangifte
70. Met het Hauptzollamt en de verwijzende rechter ben ik van mening dat de bepalingen met betrekking tot onvolledige aangiften niet relevant lijken voor de beantwoording van de eerste vraag. Uit de verwijzingsbeschikking blijkt dat Bacardi een volledige schriftelijke aangifte heeft ingediend op het enig document, waarin de betrokken goederen zijn aangegeven als whisky andere" dan Schotse whisky of bourbonwhisky. Alleen indien Bacardi de goederen zou hebben aangegeven als bourbonwhisky zonder onmiddellijk het noodzakelijke certificaat van echtheid over te leggen, zou de douaneaangifte onvolledig zijn geweest in de zin van artikel 76, lid 1, sub a, van het douanewetboek en de artikelen 253 en volgende van de uitvoeringsverordening.
- Gunstige tariefbehandeling van goederen uit hoofde van hun aard en preferentiële tariefbehandeling
71. Bij de analyse van de vraag of de betrokken rechten op grond van artikel 236, lid 1, van het douanewetboek moeten worden terugbetaald, dient allereerst te worden vastgesteld of artikel 890 van de uitvoeringsverordening, op grond van zijn bewoordingen en de systematiek van de douanewetgeving van de Gemeenschap, is bedoeld om van toepassing te zijn op maatregelen krachtens artikel 21 van het douanewetboek, zoals de gunstige tariefbehandeling van bourbonwhisky.
72. Er zij aan herinnerd dat artikel 890, voorzover relevant, bepaalt:
Indien ter staving van het verzoek om terugbetaling of kwijtschelding een certificaat van oorsprong, een certificaat inzake goederenverkeer, een document inzake intern communautair douanevervoer, dan wel enig ander passend document wordt overgelegd waaruit blijkt dat de ingevoerde goederen op het tijdstip van aanvaarding van de aangifte voor het vrije verkeer in aanmerking hadden kunnen komen voor een communautaire behandeling of een preferentiële tariefbehandeling, geeft de beschikkende douaneautoriteit aan dit verzoek slechts gevolg voorzover naar behoren is vastgesteld dat:
- het aldus overgelegde document uitsluitend betrekking heeft op de desbetreffende goederen en alle voorwaarden voor de aanvaarding van dit document vervuld zijn;
- aan alle overige voorwaarden voor het verlenen van de preferentiële tariefbehandeling is voldaan.
[...]"
73. Volgens zijn bewoordingen heeft artikel 890 dus betrekking op maatregelen op grond waarvan bepaalde goederen in aanmerking komen voor communautaire behandeling of preferentiële tariefbehandeling". De laatste term wordt herhaald waar artikel 890 vereist dat aan alle overige voorwaarden voor het verlenen van de preferentiële tariefbehandeling" is voldaan. Alle andere taalversies van artikel 890 (met uitzondering van de Duitse) gebruiken termen die overeenkomen met de Engelse term preferential tariff treatment" en de Franse term traitement tarifaire préférentiel".
74. Artikel 20, lid 3, sub d en e, van het douanewetboek verwijst naar preferentiële tariefmaatregelen" en artikel 21 naar [d]e gunstige tariefbehandeling waarvoor bepaalde goederen uit hoofde van hun aard [...] in aanmerking kunnen komen". Alle taalversies maken hetzelfde onderscheid.
75. Bovendien worden de maatregelen op grond van artikel 20, lid 3, sub d en e, en artikel 21 van het douanewetboek in de systematiek van het douanewetboek en zijn uitvoeringsverordening beheerst door twee onderscheiden reeksen bepalingen. Preferentiële tariefmaatregelen worden met name beheerst door artikel 27 van het douanewetboek en de artikelen 66 en volgende van de uitvoeringsverordening. De gunstige tariefbehandeling van goederen uit hoofde van hun aard" wordt beheerst door een bijzondere titel (artikelen 16 tot en met 34) van de uitvoeringsverordening.
76. De bewoordingen van artikel 890 van de uitvoeringsverordening en de systematiek van de douanewetgeving van de Gemeenschap duiden er derhalve op, dat uitsluitend de preferentiële tariefmaatregelen" van artikel 20, lid 3, sub d en e, van het douanewetboek en de overeenkomstige uitvoeringsbepalingen binnen het toepassingsbereik van artikel 890 vallen. Deze vaststelling wordt niet beïnvloed door de Duitse versie van dat artikel, waarin wordt verwezen naar het vagere Anwendung eines ermässigten Zollsatzes oder der Zollfreiheit (toepassing van een verlaagd douanetarief of van een vrijstelling). Die onnauwkeurig vertaalde passage dient te worden gelezen in het licht van de andere taalversies en de rest van de Duitse versie van artikel 890, waarin correct wordt verwezen naar Zollpräferenzbehandlung (preferentiële tariefbehandeling).
77. De in artikel 890 als voorbeeld opgesomde documenten duiden er eveneens op dat uitsluitend preferentiële tariefmaatregelen in de zin van artikel 20, lid 3, sub d en e, van het douanewetboek binnen het toepassingsbereik ervan vallen. Dat volgt uit het feit dat certificaten van oorsprong" en certificaten inzake goederenverkeer" documenten zijn die specifiek worden vereist om de preferentiële oorsprong van goederen aan te tonen (een document inzake intern communautair douanevervoer" toont aan dat de goederen communautaire goederen zijn). Daarentegen wordt geen van de krachtens artikel 26, lid 1, van de uitvoeringsverordening vereiste documenten om in aanmerking te kunnen komen voor een gunstige tariefbehandeling van goederen uit hoofde van hun aard, te weten certificaten van echtheid", certificaten van benaming van oorsprong" en certificaten van kwaliteit", genoemd in artikel 890.
78. Dat artikel 890 niet rechtstreeks van toepassing is op maatregelen op grond van artikel 21 van het douanewetboek, wordt bevestigd door het arrest Söhl & Söhlke. Dat arrest had met name betrekking op artikel 900, lid 1, sub o, van de uitvoeringsverordening, dat, voorzover relevant, identiek is aan artikel 890. Krachtens artikel 900, lid 1, sub o, worden rechten bij invoer terugbetaald in situaties waar de importeur één van de in artikel 890 genoemde documenten kan overleggen, maar waar de douaneschuld op een andere wijze is ontstaan om andere redenen dan het in het vrije verkeer brengen. Het Hof overwoog het volgende:
Waar deze bepaling namelijk duidelijk verwijst naar de ,communautaire behandeling en de ,preferentiële tariefbehandeling, kan zij niet gelden voor andere gunstige behandelingen [...]"
en oordeelde:
Artikel 900, lid 1, sub o, van verordening nr. 2454/93, zoals gewijzigd bij artikel 1, punt 29, van verordening (EG) nr. 3254/94 van de Commissie van 19 december 1994, is wél van toepassing op de gevallen waarin de goederen in aanmerking kwamen voor een communautaire behandeling of een preferentiële tariefbehandeling, maar niet op de gevallen waarin de goederen in aanmerking konden komen voor een andere gunstige behandeling."
79. In de Duitse versie van die passage in het arrest wordt de onduidelijke term Zollbehandlung mit Abgabenbegünstigung (gunstige tariefbehandeling op het vlak van de rechten) gebruikt. De reden daarvoor is een andere fout in de vertaling van de uitvoeringsverordening. Terwijl in alle andere taalversies van artikel 900, lid 1, sub o, een term wordt gebruikt die overeenkomt met de Engelse term preferential tariff treatment" en de Franse term traitement tarifaire préférentiel", wordt in de Duitse versie verwezen naar Zollbehandlung mit Abgabenbegünstigung. Die vergissing is verrassend aangezien de term die in de Duitse versie wordt gebruikt niet overeenkomt met de andere taalversies en evenmin met de (eveneens onjuiste) bewoordingen van de Duitse versie van het corresponderende artikel 890.
- Toepassing bij analogie van artikel 890
80. Uit de voorgaande overwegingen volgt dat artikel 890 van de uitvoeringsverordening niet rechtstreeks van toepassing is op maatregelen op grond van artikel 21 van het douanewetboek. De volgende vraag luidt derhalve, of de principes van artikel 890 tenminste bij analogie kunnen worden toegepast, zoals de verwijzende rechter heeft aangegeven.
81. In dat opzicht aanvaard ik het argument van Bacardi, dat certificaten van echtheid voor bourbonwhisky soortgelijke kenmerken vertonen als certificaten van oorsprong, formulier A: beide bevestigen dat bepaalde goederen in een specifiek land zijn vervaardigd overeenkomstig bepaalde criteria, en beide leiden tot een bepaalde vorm van gunstige tariefbehandeling binnen de Gemeenschap.
82. Ik ben ook van mening dat een analoge toepassing van artikel 890 niet wordt uitgesloten door het enkele feit, dat in het geval van overlegging achteraf van een certificaat van echtheid niet alleen het tarief van het recht maar ook de indeling in de gecombineerde nomenclatuur zou moeten worden gewijzigd. Zoals Bacardi terecht opmerkt kan herindeling op grond van bijvoorbeeld een arrest van het Hof eveneens tot terugbetaling van rechten leiden.
83. Desalniettemin ben ik van mening dat een analoge toepassing van artikel 890 op maatregelen op grond van artikel 21 van het douanewetboek en artikel 26 en volgende van de uitvoeringsverordening niet mogelijk is. Dat volgt uit het feit, dat de rol van certificaten van oorsprong en van certificaten van echtheid in de respectieve procedures ter verkrijging van een preferentiële" dan wel gunstige" tariefbehandeling verschillend is.
84. Een certificaat van oorsprong kan in principe binnen 10 maanden na de datum van afgifte worden overgelegd. In bepaalde gevallen kan het zelfs worden ingediend na die periode van geldigheid. Bovendien behoeft een dergelijk certificaat niet altijd samen met de goederen waarop het betrekking heeft te worden overgelegd aan de douaneautoriteiten van de lidstaat van invoer. Voorts kunnen certificaten van oorsprong, formulier A, in bepaalde omstandigheden door de autoriteiten van het land van uitvoer met terugwerkende kracht worden afgegeven na de daadwerkelijke uitvoer. Ten slotte kan zelfs het verzoek om preferentiële tariefbehandeling achteraf worden ingediend zolang aan de voorwaarden ter zake is voldaan. Een certificaat van oorsprong is de normale wijze om de preferentiële oorsprong aan te tonen, maar uit de rechtspraak van het Hof blijkt dat in uitzonderlijke omstandigheden van overlegging kan worden afgezien, wanneer de oorsprong van de betrokken goederen met zekerheid is komen vast te staan aan de hand van andere objectieve bewijzen.
85. Het overleggen van een certificaat van oorsprong vóór het in het vrije verkeer brengen, lijkt derhalve geen noodzakelijke prealabele voorwaarde voor het materiële recht op preferentiële tariefbehandeling. Zelfs voordat een certificaat van oorsprong is overgelegd, lijken rechten bij invoer die zijn geheven zonder rekening te houden met een preferentiële tariefregeling derhalve niet wettelijk verschuldigd in de zin van artikel 236, lid 1, van het douanewetboek. Daarom voorziet artikel 890 van de uitvoeringsverordening in een mechanisme voor de terugbetaling of kwijtschelding wanneer een certificaat van oorsprong wordt overgelegd na aanvaarding van de aangifte voor het vrije verkeer.
86. Een certificaat van echtheid voor bourbonwhisky is daarentegen slechts drie maanden na afgifte geldig, en er is niet voorzien in een overlegging na afloop van die termijn. Artikel 29, lid 1, van de uitvoeringsverordening bepaalt ondubbelzinnig dat een certificaat van echtheid dient te worden overgelegd, samen met de goederen waarop het betrekking heeft. Het is juist, dat in de Duitse versie voor de overlegging" van de goederen aan de douaneautoriteiten het werkwoord vorlegen" wordt gebruikt, in plaats van het formeel juiste werkwoord gestellen". Dat heeft echter geen invloed op het feit, dat volgens de systematiek van de artikelen 26 en volgende van de uitvoeringsverordening een gescheiden overlegging van het certificaat en van de goederen waarop het betrekking heeft, noch is voorzien, noch mogelijk is. Met betrekking tot bourbonwhisky is zelfs het splitsen van zendingen, gecombineerd met het gebruik van een fotokopie van het certificaat, niet toegestaan. Geen enkele bepaling biedt de mogelijkheid om een certificaat van echtheid af te geven nadat de uitvoer heeft plaatsgevonden.
87. Uit dit veel strengere regime volgt dat een certificaat van echtheid niet uitsluitend een bewijsmiddel is, maar dat de overlegging ervan samen met de goederen, een noodzakelijke prealabele voorwaarde is voor het materiële recht op de gunstige tariefbehandeling van de artikelen 26 en volgende van de uitvoeringsverordening. Dat blijkt ook uit de titel van het relevante hoofdstuk van de uitvoeringsverordening, die luidt: Goederen waarvoor een certificaat van echtheid [...] dient te worden overgelegd", en uit artikel 26, lid 1, zelf, waarin wordt bepaald: De [gunstige] tariefindeling [...] is afhankelijk van de indiening van certificaten [...]". Hieruit volgt dat, wanneer het noodzakelijke certificaat niet wordt overgelegd, samen met de goederen waarop het betrekking heeft, en de rechten bij invoer bijgevolg worden geheven zonder rekening te houden met een gunstige tariefregeling, deze rechten wettelijk verschuldigd zijn in de zin van artikel 236, lid 1, van het douanewetboek. Zij kunnen derhalve niet worden terugbetaald op grond van de analoge toepassing van artikel 890 van de uitvoeringsverordening of op grond van artikel 236, lid 1, van het douanewetboek.
88. Deze conclusie wordt bevestigd door de wetsgeschiedenis van artikel 890 van de uitvoeringsverordening. Zijn bijna identiek geformuleerde voorganger was artikel 1, lid 3, van verordening (EEG) nr. 3040/83 van de Commissie van 28 oktober 1983 tot vaststelling van een aantal uitvoeringsbepalingen van de artikelen 2 en 14 van verordening (EEG) nr. 1430/79 van de Raad betreffende terugbetaling of kwijtschelding van in- of uitvoerrechten. De derde overweging van de considerans van die verordening luidde:
Overwegende dat de bepalingen met betrekking tot de terugbetaling of kwijtschelding van invoerrechten niet mogen worden ingeroepen om [...] de geldende specifieke voorschriften voor het in het vrije verkeer brengen van goederen te doorkruisen; dat daardoor met name niet overlegging achteraf mogelijk mag worden van documenten, waarvan, om in aanmerking te worden genomen, in de betrokken voorschriften is bepaald dat zij op het tijdstip van de aanvaarding van de aangifte voor het vrije verkeer moeten worden overgelegd; [...]".
89. Aangezien artikel 890 van de uitvoeringsverordening noch rechtstreeks, noch bij analogie, kan worden toegepast op maatregelen op grond van artikel 21 van het douanewetboek, is de nadere vraag van de Commissie, of een certificaat van echtheid kan worden beschouwd als een ander passend document" in de zin van artikel 890, niet aan de orde.
- Conclusie
90. Bijgevolg luidt mijn conclusie, dat in situaties zoals in het hoofdgeding rechten bij invoer niet kunnen worden terugbetaald op grond van artikel 236, lid 1, van het douanewetboek, afzonderlijk bezien dan wel juncto artikel 890 van de uitvoeringsverordening.
De tweede vraag: het bestaan van een bijzondere situatie" in de zin van artikel 905, lid 1, van de uitvoeringsverordening
91. Indien het Hof de eerste vraag ontkennend beantwoordt wenst de verwijzende rechter te vernemen of de omstandigheden van het hoofdgeding een bijzondere situatie" in de zin van artikel 905, lid 1, van de uitvoeringsverordening vormen, die - wanneer aan de overige wettelijke vereisten is voldaan - kan leiden tot terugbetaling van de rechten bij invoer krachtens artikel 239, lid 1, van het douanewetboek.
Aan het Hof voorgelegde argumenten
92. Volgens de verwijzende rechter stelt die vraag eveneens het algemene vraagstuk aan de orde, van de verhouding tussen artikel 239, lid 1, van het douanewetboek juncto artikel 905 en volgende van de uitvoeringsverordening en artikel 236, lid 1, van het douanewetboek: naar zijn mening zou men kunnen stellen, dat wanneer terugbetaling krachtens artikel 236, lid 1, is afgewezen omdat niet aan een bepaald wettelijk vereiste van die bepaling is voldaan, daarmee eveneens iedere terugbetaling krachtens artikel 239, lid 1, van het douanewetboek juncto artikel 905, lid 1, van de uitvoeringsverordening automatisch is uitgesloten, omdat anders de materiële vereisten van artikel 236, lid 1, ter discussie zouden worden gesteld.
93. Bacardi stelt dat de toepasselijkheid van artikel 905, lid 1, van de uitvoeringsverordening niet wordt uitgesloten door het feit dat de zaak gedeeltelijk kan worden geanalyseerd vanuit artikel 236, lid 1, van die verordening. Bovendien vormen de omstandigheden van het hoofdgeding, naar haar mening, een bijzondere situatie". Bacardi kon geen onvolledige aangifte indienen, aangezien zij er niet zeker van was dat de autoriteiten van de Verenigde Staten het noodzakelijke certificaat van echtheid zouden afgeven. Bacardi kon evenmin het certificaat afwachten, aangezien zij niet wist dat de autoriteiten van de Verenigde Staten het zo snel na het in het vrije verkeer brengen van de goederen zouden afgeven. Wanneer zij zo snel mogelijk wilde beschikken over de whisky, diende zij de zending aan te geven als whisky andere" dan bourbonwhisky of Schotse whisky.
94. De Commissie stelt in de eerste plaats, dat er geen sprake was van manipulatie of klaarblijkelijke nalatigheid van de zijde van Bacardi. Bacardi had geen andere wettelijke mogelijkheid wanneer zij zo snel mogelijk wilde beschikken over de goederen. In de tweede plaats citeert de Commissie de rechtspraak van het Hof en stelt zij dat zich een bijzondere situatie" voordoet wanneer er omstandigheden zijn waardoor de verzoeker in een situatie kan verkeren die uitzonderlijk is, vergeleken met die van de andere marktdeelnemers die dezelfde activiteit verrichten.
95. In haar schriftelijke opmerkingen heeft de Commissie betoogd dat de omstandigheden in het onderhavige geval als uitzonderlijk kunnen worden beschouwd in de zin van die formulering, en heeft zij derhalve voorgesteld de tweede vraag bevestigend te beantwoorden. Ter terechtzitting leek de Commissie haar standpunt te wijzigen en van mening te zijn dat Bacardi erom had kunnen verzoeken, haar oorspronkelijke douaneaangifte krachtens artikel 66 van het douanewetboek ongeldig te maken, hetgeen zou hebben geleid tot het tenietgaan van de douaneschuld krachtens artikel 233 van het douanewetboek en tot een recht op terugbetaling krachtens artikel 237 van het douanewetboek. In antwoord op vragen van het Hof veranderde de Commissie echter wederom van mening en stelde zij dat Bacardi in feite niet om het ongeldig maken van haar douaneaangifte had kunnen verzoeken.
Analyse
96. Ter inleiding zou ik willen opmerken dat ik de bezorgdheid van de verwijzende rechter met betrekking tot de verhouding tussen, enerzijds, artikel 239, lid 1, van het douanewetboek juncto artikel 905, lid 1, van de uitvoeringsverordening en, anderzijds, artikel 236, lid 1, van het douanewetboek niet deel. Krachtens artikel 239, lid 1, van het douanewetboek kunnen rechten bij invoer worden terugbetaald in de gevallen andere dan bedoeld in de artikelen 236, 237 en 238". Met betrekking tot artikel 905, lid 1, van de uitvoeringsverordening volgt uit artikel 899 van die verordening dat de procedure als bedoeld in de artikelen 905 tot en met 909 moet worden gevolgd telkens wanneer de nationale douaneautoriteit niet in staat is om op grond van de artikelen 899 tot en met 904 te beslissen over het toestaan of afwijzen van de terugbetaling of kwijtschelding van douanerechten. Hieruit volgt dat artikel 239, lid 1, van het douanewetboek, bezien in samenhang met artikel 905, lid 1, van de uitvoeringsverordening, in de douanewetgeving van de Gemeenschap een algemene billijkheidsclausule introduceert, die is bedoeld om uitzonderlijke situaties te dekken. Dergelijke uitzonderlijke omstandigheden die de terugbetaling van rechten op grond van de billijkheid kunnen rechtvaardigen, zouden zich eveneens kunnen voordoen wanneer aan slechts één van de wettelijke voorwaarden voor de terugbetaling of kwijtschelding krachtens artikel 236, lid 1, niet is voldaan. Ik ben derhalve van mening dat, wanneer de douaneautoriteit op grond van de aangevoerde overwegingen niet in staat is een beslissing te nemen over de terugbetaling of kwijtschelding van rechten krachtens artikel 236, lid 1, van het douanewetboek, zij niettemin gehouden is na te gaan of er rechtvaardigingsgronden bestaan die een bijzondere situatie in de zin van artikel 905, lid 1, van de uitvoeringsverordening kunnen vormen.
97. Met betrekking tot de rol van artikel 905, lid 1, van de uitvoeringsverordening in het onderhavige geval, heeft de verwijzende rechter uitdrukkelijk niet verzocht om uitlegging van het begrip omstandigheden die geen [...] klaarblijkelijke nalatigheid van de zijde van de belanghebbende inhouden". Zoals hij terecht heeft voorzien, heeft het Hof in het arrest Söhl & Söhlke dit begrip inmiddels uitgelegd. Het Hof heeft in punt 56 van het arrest vastgesteld, dat bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van klaarblijkelijke nalatigheid", met name rekening moet worden gehouden met de complexiteit van de bepalingen waarvan de niet-uitvoering de douaneschuld heeft doen ontstaan, en met de beroepservaring en de zorgvuldigheid van de ondernemer. Het staat aan de nationale rechter om op basis van deze criteria te beoordelen, of er sprake was van klaarblijkelijke nalatigheid van de zijde van Bacardi. In dat verband is de feitelijke achtergrond van de vertraging bij het overleggen van het certificaat van echtheid van bijzondere betekenis.
98. Met betrekking tot de uitlegging van het begrip bijzondere situatie" heeft het Hof geoordeeld, dat op grond van de procedure als bedoeld in artikel 905 en volgende, zoals die gold ten tijde van de feiten, de nationale douaneautoriteit gehouden is een eerste beoordeling te verrichten of er rechtvaardigingsgronden bestaan die een bijzondere situatie kunnen vormen. In voorkomend geval dient zij de zaak voor te leggen aan de Commissie, die op grond van de toegezonden gegevens definitief beoordeelt of er sprake is van een bijzondere situatie die de terugbetaling of kwijtschelding van de rechten rechtvaardigt. Bij haar voorlopige onderzoek moet de douaneautoriteit nagaan, met inachtneming van de billijkheid die aan artikel 239 van het douanewetboek ten grondslag ligt, of er omstandigheden zijn waardoor de verzoeker in een situatie kan verkeren die uitzonderlijk is, vergeleken met die van de andere marktdeelnemers die dezelfde activiteit verrichten.
99. Ik ben van mening, dat er op grond van de door de Commissie aangevoerde argumenten in het onderhavige geval geen sprake is van een bijzondere situatie. In haar schriftelijke opmerkingen heeft de Commissie betoogd, dat Bacardi haar producten onder dezelfde omstandigheden heeft ingevoerd als andere importeurs. Naar mijn mening is dat het tegengestelde van een uitzonderlijke situatie. Het door de Commissie ter terechtzitting aangevoerde argument met betrekking tot de alternatieve mogelijkheid om te verzoeken de douaneaangifte ongeldig te maken, lijkt eveneens op een misvatting te berusten. De situatie van Bacardi komt naar mijn mening met geen enkele van de in artikel 66 van het douanewetboek (juncto artikel 251 van de uitvoeringsverordening) bedoelde situaties overeen. De betrokken goederen zijn niet voor een verkeerde douaneregeling aangegeven, maar voor de correcte regeling voor het in het vrije verkeer brengen".
100. In de tweede plaats bevindt de nationale rechter zich met betrekking tot de door Bacardi aangevoerde argumenten, in een betere positie dan het Hof om te beoordelen of Bacardi verkeerde in een situatie [...] die uitzonderlijk is, vergeleken met die van de andere marktdeelnemers die dezelfde activiteit verrichten". In dit verband zal de nationale rechter wellicht moeten nagaan, waarom de autoriteiten van de Verenigde Staten eerst op 17 september 1996 het certificaat hebben afgegeven, terwijl Bacardi het in juli of augustus heeft aangevraagd, en of andere importeurs vergelijkbare problemen ondervonden, of dat de situatie van Bacardi uitzonderlijk was. De nationale rechter zal eveneens moeten onderzoeken waarom Bacardi geen onvolledige douaneaangifte overeenkomstig artikel 76, lid 1, van het douanewetboek, juncto de artikelen 253, lid 1, en 255 van de uitvoeringsverordening heeft ingediend, en of dat een haalbaar alternatief zou zijn geweest, gezien het feit dat het certificaat op dat moment niet bestond.
101. Er zij eveneens aan herinnerd, dat het Hof krachtens artikel 234 EG alleen gegevens over de uitlegging van het gemeenschapsrecht mag verschaffen, terwijl het aan de nationale rechter is, het gemeenschapsrecht toe te passen op het bij hem aanhangige geschil.
102. Het zal derhalve gewoonlijk aan de nationale rechter zijn om te beslissen, of er in het licht van alle feiten sprake is van een bijzondere situatie. De nationale rechter heeft deze vraag in het onderhavige geval slechts subsidiair gesteld, aangezien zijn primaire vraag betrekking had op de uitlegging van het douanewetboek. Bovendien delen de nationale autoriteiten en de Commissie in het kader van de procedure van de artikelen 905 en volgende van de uitvoeringsverordening, zoals hierboven uiteengezet, de verantwoordelijkheid voor de beslissing of er sprake is van een bijzondere situatie. In het kader van deze prejudiciële procedure beschikte de Commissie nog niet over alle feiten, maar door haar kennis van de situatie in de Gemeenschap als geheel, verkeert zij gewoonlijk in de beste positie om te beoordelen of er sprake is van een bijzondere situatie.
103. In het licht van de voorgaande overwegingen concludeer ik dat er sprake is van een bijzondere situatie" in de zin van artikel 905, lid 1, van de uitvoeringsverordening, wanneer met inachtneming van de billijkheid die aan artikel 239 van het douanewetboek ten grondslag ligt, er omstandigheden zijn waardoor de verzoeker in een situatie kan verkeren die uitzonderlijk is, vergeleken met die van de andere marktdeelnemers die dezelfde activiteit verrichten. Het staat aan de nationale autoriteiten om de noodzakelijke onderzoeken te doen en in voorkomend geval de zaak voor te leggen aan de Commissie, die op grond van de toegezonden gegevens definitief beoordeelt of er sprake is van een dergelijke bijzondere situatie, die de terugbetaling van de betaalde rechten bij invoer rechtvaardigt.
Conclusie
104. Op grond van bovenstaande overwegingen geef ik het Hof in overweging, de gestelde vragen te beantwoorden als volgt:
1) In situaties zoals in het hoofdgeding kunnen rechten bij invoer niet worden terugbetaald op grond van artikel 236, lid 1, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, afzonderlijk bezien dan wel juncto artikel 890 van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad;
2) Er is sprake van een ,bijzondere situatie in de zin van artikel 905, lid 1, van de uitvoeringsverordening, wanneer met inachtneming van de billijkheid die aan artikel 239 van het douanewetboek ten grondslag ligt, er omstandigheden zijn waardoor de verzoeker in een situatie kan verkeren die uitzonderlijk is, vergeleken met die van de andere marktdeelnemers die dezelfde activiteit verrichten. Het staat aan de nationale autoriteiten om de noodzakelijke onderzoeken te doen en in voorkomend geval de zaak voor te leggen aan de Commissie, die op grond van de toegezonden gegevens definitief beoordeelt of er sprake is van een dergelijke bijzondere situatie, die de terugbetaling van de betaalde rechten bij invoer rechtvaardigt."