CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

C. Stix-Hackl

van 26 september 2002 (1)

Zaak C-176/99

ARBED SA

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen

„Hogere voorziening - Mededinging - Artikel 65, lid 1, EGKS-Verdrag - Normale werking van de mededinging - Besluitvorming door de Commissie - Procedurele rechten - Toezending van de mededeling van de punten van bezwaar“






Inhoud


I – Inleiding

II – Conclusies en middelen

III – Bespreking van de zaak

A – De formele rechtmatigheid van de beschikking

1. Schending van de rechten van de verdediging door de Commissie en mogelijkheid tot herstel (vierde middel)

2. Besluitvorming door de Commissie

a) Het quorum bij de vaststelling van de beschikking door de Commissie (tweede middel)

b) De regelmatige waarmerking van de beschikking van de Commissie (derde middel)

B – Onjuiste beoordeling van de materiële rechtmatigheid van de beschikking (vijfde middel)

C – De vaststelling van de beschikking jegens rekwirante (eerste middel)

1. Het begrip onderneming in de zin van artikel 65, lid 1, EGKS-Verdrag

2. De toezending van de mededeling van de punten van bezwaar

3. De mogelijkheid tot herstel van een vormfout op grond van het eigen gedrag van rekwirante

IV – Kosten

V – Conclusie

I –    Inleiding

1.     De onderhavige hogere voorziening betreft het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (hierna: Gerecht) van 11 maart 1999, Arbed/Commissie(2) (hierna: bestreden arrest).

2.     Met betrekking tot het verloop van de contacten tussen de ijzer- en staalindustrie en de Commissie vanaf de zeventiger tot en met de negentiger jaren, met name betreffende de regelingen in verband met de uitgesproken crisis en beschikking nr. 2448/88/EGKS van de Commissie van 19 juli 1988 tot invoering van een stelsel van toezicht voor bepaalde producten van de ondernemingen van de ijzer- en staalindustrie(3) (hierna: beschikking nr. 2448/88), wordt naar het bestreden arrest verwezen. Het stelsel van toezicht op grond van deze beschikking is op 30 juni 1990 beëindigd en door een individuele en vrijwillige informatieregeling(4) vervangen.

3.     Op 16 februari 1994 heeft de Commissie tegen zeventien Europese staalondernemingen en een van hun ondernemersverenigingen beschikking nr. 94/215/EGKS vastgesteld inzake een procedure op grond van artikel 65 van het EGKS-Verdrag betreffende overeenkomsten en onderling samenhangende gedragingen van Europese balkenproducenten(5) (hierna: beschikking). De adressaten van de beschikking hadden volgens haar het mededingingsrecht van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal geschonden aangezien zij systemen van informatie-uitwisseling hadden opgezet, prijzen hadden vastgesteld en markten hadden verdeeld, waardoor zij de mededinging hadden verstoord. De Commissie heeft aan veertien ondernemingen geldboeten opgelegd. Zij heeft aan ARBED SA (hierna: rekwirante) een geldboete van 11 200 000 ECU opgelegd.

4.     Tegen de beschikking hebben meerdere betrokken ondernemingen, waaronder rekwirante, en de ondernemersvereniging bij het Gerecht beroep ingesteld. Het Gerecht heeft de geldboete naar 10 000 000 euro verlaagd en het beroep voor het overige afgewezen.

5.     Rekwirante heeft bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 11 mei 1999, hogere voorziening tegen dit arrest ingesteld.

II – Conclusies en middelen

6.     Rekwirante concludeert dat het den Hove behage het bestreden arrest te vernietigen, en

–       voorzover de zaak in staat van wijzen is, de beschikking van de Commissie nietig te verklaren en de Commissie in de kosten van beide instanties te verwijzen,

of

–       - subsidiair, de zaak te verwijzen naar het Gerecht en de beslissing omtrent de kosten aan te houden.

De Commissie concludeert dat het den Hove behage:

1. de hogere voorziening af te wijzen;

2. rekwirante in de kosten te verwijzen.

7.     In haar verzoekschrift voert rekwirante tot staving van de hogere voorziening de volgende middelen aan:

Eerste middel:

[Het] bestaat uit meerdere onderdelen en is gebaseerd op de verwerping door het Gerecht van de grief dat de beschikking tot ARBED, en niet tot TradeARBED, is gericht en dat de geldboete aan haar is opgelegd.

Tweede middel:

[Het] is gebaseerd op de motivering van het oordeel van het Gerecht dat het vereiste quorum bij de vaststelling van de beschikking was bereikt.

Derde middel:

[Het] is gebaseerd op het feit dat het Gerecht, door te oordelen dat de beschikking naar behoren was gewaarmerkt, het recht van ARBED op eerbiediging van wezenlijke vormvoorschriften heeft geschonden.

Vierde middel:

[Het] is gebaseerd op het gebruik door het Gerecht van inlichtingen die door maatregelen van instructie zijn verkregen.

Vijfde middel:

[Het] is gebaseerd op de schending van artikel 65 EGKS-Verdrag door het Gerecht.

Samenvatting van de belangrijkste juridische punten van de middelen en onderdelen daarvan

8.     Uit de toelichtingen bij de afzonderlijke middelen en onderdelen daarvan blijkt dat rekwirante klaagt over meerdere schendingen van het EGKS-Verdrag. De belangrijkste juridische punten kunnen worden samengevat als volgt: het Gerecht heeft in het bestreden arrest het gemeenschapsrecht geschonden doordat het

–       ten onrechte is uitgegaan van de formele rechtmatigheid van de beschikking, hoewel

tijdens de procedure voor de Commissie procedurele rechten zijn geschonden (vierde middel) en

de beschikking niet regelmatig is vastgesteld (tweede en derde middel);

–       ten onrechte is uitgegaan van de materiële rechtmatigheid van de beschikking, hoewel

het in de beschikking verweten gedrag geen nadelige invloed op de normale werking van de mededinging in de zin van artikel 65 EGKS-Verdrag kon hebben (vijfde middel) en

de vaststelling van de beschikking ten opzichte van rekwirante onrechtmatig was (eerste middel).

9.     De hiernavolgende bespreking volgt deze samenvatting. De door rekwirante aangevoerde middelen en onderdelen daarvan en de daarin uiteengezette argumenten alsmede de argumentatie van de Commissie worden in deze volgorde behandeld.

10.   De middelen in deze procedure komen inhoudelijk deels overeen met de in de zaak Thyssen Stahl/Commissie (C-194/99 P)(6) aangevoerde middelen of onderdelen daarvan. Ik concludeer heden eveneens in genoemde zaak. Voorzover er inhoudelijke overeenstemming is, verwijs ik in de onderhavige conclusie naar het standpunt dat ik in mijn conclusie in zaak C-194/99 P heb uiteengezet

III – Bespreking van de zaak

A –    De formele rechtmatigheid van de beschikking

1.      Schending van de rechten van de verdediging door de Commissie en mogelijkheid tot herstel (vierde middel)

Argumenten van partijen

11.   Rekwirante stelt dat het Gerecht overeenkomstig de rechtspraak van het Hof(7) de beschikking wegens schending van de rechten van de verdediging nietig had moeten verklaren, aangezien zij tijdens de administratieve procedure geen toegang heeft gekregen tot een reeks documenten die van groot belang waren voor de beoordeling van de rol van DG III.

12.   In punt 78 van het arrest ICI/Commissie(8) heeft het Gerecht zelf vastgesteld dat de niet-overlegging van informatie een schending van de rechten van de verdediging vormt, wanneer het informatie betreft die het procesverloop en de inhoud van de beschikking ten nadele van verzoekster heeft kunnen beïnvloeden. Het Gerecht heeft impliciet maar ondubbelzinnig vastgesteld dat dit het geval is geweest. In de punten 629 en volgende van het bestreden arrest heeft het Gerecht immers in het licht van de getuigenverklaring van de heer Kutscher vastgesteld dat door de houding van DG III in het kader van het toezichtsysteem vanaf medio 1988 tot eind 1990 een zekere onduidelijkheid over de draagwijdte van het begrip .normale werking van de mededinging in de zin van het EGKS-Verdrag is gecreëerd.

13.   Pas nadat het Gerecht maatregelen van instructie had bevolen, heeft rekwirante in de eindfase van de gerechtelijke procedure toegang gekregen tot deze documenten. Volgens de aangehaalde rechtspraak kan een schending van de rechten van de verdediging tijdens de administratieve procedure echter niet meer worden hersteld tijdens de procedure voor het Gerecht.

14.   De Commissie is van mening dat rekwirante geen rekening houdt met het feit dat de door haar genoemde documenten interne documenten van de Commissie zijn, en wijst erop dat dergelijke documenten volgens de rechtspraak van het Hof(9) tijdens de administratieve procedure niet behoeven te worden overgelegd. De door rekwirante aangehaalde rechtspraak heeft daarentegen betrekking op documenten die van andere bij het onderzoek betrokken ondernemingen afkomstig zijn.

15.   De Commissie verwijst naar het door het Gerecht in de beschikking van 19 juni 1996(10) samengevatte betoog van de toenmalige verzoeksters, en merkt op dat rekwirante zelf heeft toegegeven dat tijdens de administratieve procedure het beginsel van de vertrouwelijkheid van interne documenten van de Commissie geldt.

Beoordeling

16.   Aangezien de grieven in wezen overeenkomen met de argumentatie van Thyssen Stahl AG, rekwirante in de zaak C-194/99 P, verwijs ik voor de redenen waarom het vierde middel ongegrond dient te worden verklaard, naar de punten 40 en volgende van mijn conclusie van heden in bovengenoemde zaak. Deze redenen zijn in casu van overeenkomstige toepassing.

17.   Aanvullend moet worden vastgesteld dat ook de verwijzing naar met name punt 632 van het bestreden arrest aan deze beoordeling niets verandert. Voor de betekenis van de uitdrukking [een] zekere onduidelijkheid in het aangehaalde punt verwijs ik naar de punten 173 en volgende van mijn conclusie in zaak C-194/99 P, die in casu van overeenkomstige toepassing zijn.

18.   Er behoeft niet verder te worden ingegaan op de door rekwirante opgeworpen vraag of het gemeenschapsrecht de mogelijkheid biedt een vermeende procedurefout van de Commissie te herstellen tijdens de procedure voor het Gerecht(11), omdat - zoals is aangetoond - geen sprake is van een procedurefout van de Commissie.

19.   Het vierde middel, waarmee wordt geklaagd over een schending van de rechten van de verdediging tijdens de procedure voor de Commissie, dient derhalve ongegrond te worden verklaard.

2.      Besluitvorming door de Commissie

a)      Het quorum bij de vaststelling van de beschikking door de Commissie (tweede middel)

Argumenten van partijen

20.   Rekwirante komt op tegen de punten 122 en volgende van het bestreden arrest. Zij stelt dat het Gerecht de notulen van de zitting van het college van commissarissen van 16 februari 1994, waarin de beschikking is vastgesteld, duidelijk tegenstrijdig heeft uitgelegd met betrekking tot de vraag of het voor de vaststelling van de beschikking vereiste quorum was bereikt.

21.   Er zijn immers geen redenen om de lijst van aanwezige leden van de Commissie op bladzijde 2 van de notulen voorrang te geven boven de lijst van aanwezigen op bladzijde 40. Bij het laatstgenoemde overzicht wordt vermeld, zoals het Gerecht in punt 125 van het bestreden arrest zelf vaststelt, dat bij afwezigheid van de leden van de Commissie [bepaalde leden van hun kabinet] de zitting hebben bijgewoond.

22.   Rekwirante beroept zich op de rechtspraak van het Hof(12) en benadrukt het belang van de naleving van het collegialiteitsbeginsel, die dan ook moet worden gewaarborgd.

23.   De Commissie stelt om te beginnen dat het middel niet-ontvankelijk is, aangezien het Gerecht bij uitsluiting bevoegd is om de feiten en de waarde van de aangedragen bewijselementen te beoordelen.

24.   Voor het geval dat het Hof dit middel toch ontvankelijk zou achten, stelt de Commissie dat het ongegrond is. Het Gerecht heeft terecht de lijst van bladzijde 2 van de notulen in aanmerking genomen, die tot doel heeft een nauwkeurig overzicht te geven van de tijdens de betrokken vergadering aanwezige of afwezige leden van de Commissie. Door de juistheid van deze lijst in twijfel te trekken aan de hand van een ander uittreksel uit de notulen, dat niet bovengenoemd doel heeft, laat rekwirante in feite indirecte conclusies uit een document waarvan de inhoud losstaat van de te onderzoeken vraag, prevaleren boven een bewijselement dat rechtstreeks betrekking heeft op deze vraag. Dit is in strijd met het beginsel van het vermoeden van geldigheid van de gemeenschapshandelingen.

25.   De Commissie is ten slotte van mening dat rekwirante bladzijde 40 van de notulen verkeerd interpreteert. Zoals het Gerecht heeft uiteengezet, betekent de aanwezigheid van kabinetschefs van commissarissen bij een zitting van de Commissie niet noodzakelijkerwijs dat de commissarissen gedurende de gehele zitting afwezig waren.

Beoordeling

26.   Aangezien de grieven in wezen overeenkomen met de argumentatie van Thyssen Stahl AG, rekwirante in de zaak C-194/99 P, verwijs ik voor de redenen waarom het tweede middel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, naar de punten 52 en volgende van mijn conclusie van heden in bovengenoemde zaak. Deze redenen zijn in casu van overeenkomstige toepassing.

27.   Het tweede middel, waarmee het Gerecht wordt verweten dat het ervan is uitgegaan dat de Commissie bij de vaststelling van de beschikking het vereiste quorum had bereikt, dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard.

b)      De regelmatige waarmerking van de beschikking van de Commissie (derde middel)

Argumenten van partijen

28.   Rekwirante richt zich tegen de punten 143 en volgende van het bestreden arrest, waarin het Gerecht er ten onrechte van uitgaat dat de beschikking van de Commissie regelmatig, dat wil zeggen overeenkomstig artikel 12, eerste alinea, van het reglement van orde van de Commissie van 17 februari 1993, is gewaarmerkt.

29.   Dat is echter enkel het geval wanneer de tekst van de beschikking aan de notulen is gehecht en de notulen zijn ondertekend door de voorzitter en de secretaris-generaal van de Commissie, hetgeen niet is aangetoond.

30.   Volgens rekwirante is het Gerecht in punt 144 van het bestreden arrest ten onrechte uitgegaan van het vermoeden dat deze wezenlijke vormvoorschriften in acht waren genomen.

31.   Rekwirante is van mening dat het arrest derhalve dient te worden vernietigd. Aangezien de zaak in staat van wijzen is, dient de Commissie te worden opgedragen thans eindelijk het bewijs te leveren dat de op de zitting van de Commissie van 16 februari 1994 vastgestelde beschikking concreet is gevoegd bij de oorspronkelijke notulen van deze zitting.

32.   De Commissie verwijst naar de uiteenzetting van het Gerecht in de punten 141 en volgende van het bestreden arrest. Het Gerecht heeft terecht gewezen op het vermoeden van geldigheid van de gemeenschapshandelingen en op het feit dat in het reglement van orde van de Commissie niet is vastgelegd op welke wijze de stukken bij elkaar moeten worden gevoegd, en het heeft vastgesteld dat rekwirante niet heeft aangetoond dat de stukken niet bij elkaar waren gevoegd.

33.   Ten slotte heeft het Gerecht opgemerkt dat rekwirante geen materieel verschil heeft aangetoond tussen de betekende versie van de beschikking en de versie die bij de notulen is gevoegd.

Beoordeling

34.   Aangezien de grieven in wezen overeenkomen met de argumentatie van Thyssen Stahl AG, rekwirante in de zaak C-194/99 P, verwijs ik voor de redenen waarom het derde middel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, naar de punten 68 en volgende van mijn conclusie van heden in bovengenoemde zaak. Deze redenen zijn in casu van overeenkomstige toepassing.

35.   Het derde middel, waarmee wordt geklaagd dat het Gerecht ten onrechte heeft geoordeeld dat de beschikking regelmatig is gewaarmerkt, dient bijgevolg niet-ontvankelijk te worden verklaard.

B –    Onjuiste beoordeling van de materiële rechtmatigheid van de beschikking (vijfde middel)

Argumenten van partijen

36.   Rekwirante komt op tegen de punten 295 en volgende van het bestreden arrest. Zij is van mening dat het Gerecht in de punten 297 en volgende van het bestreden arrest artikel 65 EGKS-Verdrag, en met name het begrip normale werking van de mededinging, in strijd met de communautaire rechtspraak heeft uitgelegd(13) zonder rekening te houden met de positie van deze bepaling binnen het EGKS-Verdrag en met andere doelen die met het EGKS-Verdrag worden nagestreefd. De draagwijdte van artikel 65 EGKS-Verdrag dient echter te worden uitgelegd in het licht van de algemene economische situatie en het door de Commissie gevoerde beleid.

37.   Volgens rekwirante kan enkel een dergelijke uitlegging van artikel 65 EGKS-Verdrag, die het gehele EGKS-Verdrag in aanmerking neemt, de handelwijze van de Commissie verklaren. Wat het belang van de handelwijze van de Commissie betreft, heeft het Gerecht in de punten 551 en 631 van het bestreden arrest, onder verwijzing naar de getuigenverklaring van Kutscher, een ambtenaar van de Commissie, immers vastgesteld dat de Commissie er zelf van is uitgegaan dat de vergaderingen van de ondernemingen waar informatie over prijzen en individuele plannen werden uitgewisseld, geen met artikel 65 EGKS-Verdrag strijdige praktijken vormden, en dat de Commissie ze ten minste stilzwijgend heeft gedoogd.

38.   Nochtans heeft het Gerecht in punt 632 van het bestreden arrest geoordeeld dat niet [behoeft] te worden beslist, tot hoever de ondernemingen ter voorbereiding van de overlegvergaderingen met de Commissie individuele gegevens mochten uitwisselen zonder in strijd te komen met artikel 65, lid 1, van het Verdrag. Het heeft derhalve geweigerd artikel 65 EGKS-Verdrag uit te leggen in het licht van het volledige EGKS-Verdrag, hoewel - zoals blijkt uit de punten 272 en volgende van het bestreden arrest - rekwirante deze argumenten tijdens de procedure voor het Gerecht zo heeft aangevoerd.

39.   De Commissie is onder verwijzing naar de punten 293 en volgende, en met name de punten 297 en volgende, van het bestreden arrest van mening dat het Gerecht terecht heeft geoordeeld dat artikel 65 ook binnen de context van het EGKS-Verdrag niet zodanig kan worden uitgelegd dat gedragingen die onverenigbaar zijn met het doel en de bewoordingen van deze bepaling, zijn toegestaan.

40.   Het Gerecht heeft het gedrag van de Commissie tijdens de duur van de onderzochte gedragingen uitputtend getoetst en is tot de conclusie gekomen dat de Commissie de beperkende praktijken van de verschillende ondernemingen op geen enkel moment heeft ondersteund en dat, zelfs wanneer aangetoond zou zijn dat de Commissie ze heeft geduld, dit rekwirante niet van haar verantwoordelijkheid kan ontslaan. Het Gerecht heeft echter het gedrag van de Commissie in beschouwing genomen om het bedrag van de geldboete te verlagen op grond dat dit gedrag een zekere onduidelijkheid met betrekking tot het begrip normale werking van de mededinging had gecreëerd.

41.   Rekwirante heeft punt 632 van het bestreden arrest dus onvolledig aangehaald en uit zijn verband gerukt. Wordt dit punt in zijn geheel gelezen, dan blijkt dat het Gerecht de door rekwirante opgeworpen vraag als irrelevant heeft afgedaan, aangezien het om gedragingen gaat die niet door het Gerecht behoefden te worden getoetst (dit [was] niet het onderwerp van de vergaderingen van het Poutrelles Committee [...]).

Beoordeling

42.   Aangezien de grieven in wezen overeenkomen met de argumentatie van Thyssen Stahl AG, rekwirante in de zaak C-194/99 P, verwijs ik voor de redenen waarom het vijfde middel ongegrond dient te worden verklaard, naar de punten 135 en volgende van mijn conclusie van heden in bovengenoemde zaak. Deze redenen zijn in casu van overeenkomstige toepassing.

43.   Met betrekking tot punt 632 van het bestreden arrest moet aanvullend worden vastgesteld dat het verwijt niet opgaat dat het Gerecht niet is ingegaan op de argumenten van de toenmalige verzoekster. Het heeft dit gedaan in de punten 293 en volgende van het bestreden arrest. De door rekwirante betwiste passage betreft een volledig andere context, namelijk de toetsing van het bedrag van de geldboete aan de hand van een vergelijking van de economische gevolgen van de inbreuken op de mededinging met de economische situatie zoals die mogelijkerwijs zou zijn geweest zonder de betwiste gedragingen. Het Gerecht heeft het enkel in de in punt 632 van het bestreden arrest besproken context - en niet in het algemeen - onnodig geacht te toetsen welke gedragingen nog binnen de werkingssfeer van artikel 65, lid 1, EGKS-Verdrag vielen.

44.   Het vijfde middel dient derhalve op dit punt evenzeer ongegrond te worden verklaard.

45.   Het vijfde middel, dat klaagt over een onjuiste beoordeling van de materiële rechtmatigheid van de beschikking, dient derhalve in zijn geheel ongegrond te worden verklaard.

C –    De vaststelling van de beschikking jegens rekwirante (eerste middel)

Argumenten van partijen

46.   Rekwirante is van mening dat het Gerecht ten onrechte heeft miskend dat de beschikking nietig is. Deze had nietig moeten worden verklaard. De Commissie heeft de mededeling van de punten van bezwaar immers aan TradeARBED toegezonden, maar niet aan rekwirante. Deze laatste was evenmin bij de verdere procedure betrokken, en toch is de beschikking uitsluitend tot haar gericht. Rekwirante klaagt met name over het volgende.

47.   Zij komt in de eerste plaats op tegen de punten 92 en volgende van het bestreden arrest. Volgens haar heeft het Gerecht haar rechten van verdediging geschonden: het Gerecht heeft in de betwiste punten immers de vaststelling van de beschikking jegens rekwirante gerechtvaardigd op andere gronden dan die welke de Commissie heeft aangevoerd in de mededeling van de punten van bezwaar aan TradeARBED. Derhalve heeft noch TradeARBED, noch rekwirante zelf haar rechten van verdediging kunnen uitoefenen: TradeARBED heeft aldus tijdens de administratieve procedure niet kunnen reageren op een motivering die als zodanig niet is terug te vinden in de mededeling van de punten van bezwaar, en rekwirante heeft niet kunnen reageren op de motivering van het Gerecht, aangezien deze niet op deze wijze voorkomt in de beschikking.

48.   De Commissie is van mening dat het probleem, dat rekwirante niet formeel en uitdrukkelijk erop is gewezen dat de Commissie haar aansprakelijk wilde stellen voor het gedrag van TradeARBED, tijdens de procedure voor het Gerecht uitvoerig is besproken en dat rekwirante derhalve in dit kader haar rechten van verdediging heeft kunnen uitoefenen. Onder verwijzing naar de rechtspraak van het Hof(14) stelt de Commissie dat het Gerecht deze vraag eveneens ambtshalve had kunnen beoordelen.

49.   Rekwirante betwist in de tweede plaats het oordeel van het Gerecht in punt 92 van het bestreden arrest, dat met betrekking tot de vraag of beide ondernemingen juridisch gezien een en dezelfde onderneming in de zin van artikel 65, lid 1, EGKS-Verdrag vormen, [vaststaat], dat TradeARBED haar gedrag op de communautaire markt van balken niet zelfstandig bepaalt, maar in hoofdzaak de haar door verzoekster [(ARBED)] verstrekte instructies volgt. Het Gerecht heeft dit oordeel gebaseerd op een stelling die het op geen enkele wijze motiveert, zodat er sprake is van schending van de motiveringsplicht.

50.   Volgens de Commissie is punt 92 van het bestreden arrest naar behoren gemotiveerd en rechtvaardigt het de conclusie dat de in de punten 90 en 91 van het bestreden arrest aangehaalde rechtspraak van het Hof op ARBED toepasselijk is.

51.   Rekwirante keert zich in de derde plaats tegen de punten 98 en volgende en verwijt het Gerecht dat het het bestreden arrest tegenstrijdig en dus eigenlijk niet heeft gemotiveerd. Uit een en dezelfde feitelijke situatie heeft het immers tegelijkertijd geconcludeerd dat er onzekerheid bestond over de respectieve rol en verantwoordelijkheid van rekwirante en haar dochtermaatschappij TradeARBED, en dat rekwirante vanaf het begin ervan is uitgegaan dat de Commissie haar aansprakelijk zou stellen voor het gedrag van haar dochtermaatschappij TradeARBED.

52.   Volgens de Commissie heeft rekwirante het bestreden arrest verkeerd begrepen. Door in punt 98 van het bestreden arrest uit de vaststellingen in punt 97 te concluderen, dat er onzekerheid bestond over de respectieve rol en verantwoordelijkheid van beide ondernemingen, heeft het Gerecht nog niet gezegd dat deze onzekerheid rekwirante raakte. De vaststellingen van het Gerecht tonen aan dat rekwirante niet in onzekerheid verkeerde over de rol en verantwoordelijkheid van beide ondernemingen, aangezien zij kennelijk op geen enkel moment eraan twijfelde dat de administratieve procedure tegen haar was gericht. De conclusie van het Gerecht in punt 99 van het bestreden arrest, dat rekwirante vanaf het begin ervan is uitgegaan dat de Commissie haar aansprakelijk zou stellen voor het gedrag van haar dochtermaatschappij TradeARBED, volgt logisch uit het feit dat rekwirante tijdens de administratieve procedure altijd heeft gehandeld alsof zij tegelijk met haar dochtermaatschappij voorwerp van het door de Commissie verrichte onderzoek was. Dit blijkt uit de in punt 96 van het bestreden arrest uiteengezette omstandigheden.

53.   Rekwirante stelt in de vierde plaats dat het Gerecht de draagwijdte van de mededeling van de punten van bezwaar rechtens onjuist heeft uitgelegd, door er omstandigheden bij te betrekken die hierin niet aan bod komen. Rekwirante beroept zich met name op de in punt 96 van het bestreden arrest uiteengezette omstandigheden, die het Gerecht bij de bepaling van de draagwijdte van de mededeling van de punten van bezwaar in aanmerking heeft genomen.

54.   De Commissie is van mening dat rekwirante de redenering van het Gerecht verdraait. Het Gerecht heeft nooit in twijfel getrokken dat TradeARBED adressaat van de mededeling van de punten van bezwaar was. Het heeft enkel bepaalde feiten onderzocht om na te gaan of rekwirante kennis had van de punten van bezwaar die de Commissie heeft aangevoerd in de mededeling van punten van bezwaar aan haar dochtermaatschappij. Verder heeft het onderzocht of rekwirante daar ook nog eens op heeft kunnen reageren en of derhalve de rechten van verdediging van rekwirante niet zijn geschonden doordat de beschikking, die is gebaseerd op het gedrag van haar dochtermaatschappij, tot haar is gericht.

55.   Rekwirante klaagt in de vijfde plaats dat het Gerecht een duidelijke feitelijke vergissing heeft begaan, zodat er sprake is van een motiveringsgebrek. Het heeft immers het feit dat meerdere inlichtingenverzoeken van de Commissie aan TradeARBED zijn beantwoord door de juridische dienst van rekwirante en dat de mededeling van de punten van bezwaar, die eveneens tot TradeARBED is gericht, door de advocaat van rekwirante is beantwoord, aangevoerd als bewijs dat rekwirante wist dat de vermeende inbreuken vanaf het begin aan haar werden verweten.

56.   Volgens de Commissie zijn feitelijke vergissingen van het Gerecht niet vatbaar voor toetsing door het Hof. Overigens heeft het Gerecht zijn oordeel dat rekwirante adressaat van de mededeling van de punten van bezwaar was niet op deze bewijselementen gebaseerd. Het Gerecht heeft ze enkel gebruikt ter ondersteuning van de conclusie dat deze mededeling ter kennis is gekomen van ARBED.

57.   Rekwirante klaagt ten slotte in de zesde plaats dat het Gerecht haar kennelijk ten onrechte heeft verhinderd haar grondwettelijk beschermde rechten van verdediging uit te oefenen, doordat het eenvoudige inlichtingenverzoeken van de Commissie heeft gelijkgesteld met de mededeling van de punten van bezwaar. Rekwirante verwijst naar punt 100 van het bestreden arrest, waarin het Gerecht oordeelt dat zij de gelegenheid heeft gehad, opmerkingen te maken over de door de Commissie voorgenomen toerekening van aansprakelijkheid, naar aanleiding van het verzoek om inlichtingen over haar eigen omzet.

58.   Dit loutere verzoek om inlichtingen bevat geen van de karakteristieke kenmerken van een mededeling van punten van bezwaar. Zelfs wanneer het als een dergelijke mededeling zou moeten worden beschouwd, bevat het niet de overwegingen van de Commissie op grond waarvan zij rekwirante het gedrag van TradeARBED heeft willen toerekenen; rekwirante heeft zich derhalve niet kunnen verdedigen.

59.   De Commissie bestrijdt dat het Gerecht dit verzoek om inlichtingen heeft gelijkgesteld met een mededeling van de punten van bezwaar. Het heeft zich beperkt tot de vaststelling dat rekwirante haar standpunt met betrekking tot de toerekening van het gedrag van TradeARBED naar voren heeft kunnen brengen. In het kader van de onderzoeksprocedure in een mededingingszaak kan er geen twijfel bestaan over het doel van een verzoek om inlichtingen over de omzet.

Beoordeling

1.      Het begrip onderneming in de zin van artikel 65, lid 1, EGKS-Verdrag

60.   Met het tweede argument van het eerste middel bestrijdt rekwirante in rechte het oordeel van het Gerecht dat de Commissie er terecht van is uitgegaan dat TradeARBED en rekwirante gezamenlijk een onderneming in de zin van artikel 65, lid 1, EGKS-Verdrag vormen.

61.   Het Gerecht heeft dit oordeel in punt 92 van het bestreden arrest op verschillende feiten gebaseerd (TradeARBED is een 100 %-dochtermaatschappij en een zuivere handelsonderneming, zij verkoopt de betrokken producten uitsluitend voor rekening van rekwirante en haar inkomsten bestaan uitsluitend uit provisies).

62.   Daarbij gaat het om een beoordeling van feiten die tot doel heeft aan te tonen dat TradeARBED is gebonden aan de instructies van rekwirante, een van de wezenlijke criteria voor het bestaan van één enkele onderneming in de zin van het mededingingsrecht van de Gemeenschappen(15). Een beoordeling van de feiten is, behoudens in het geval van een verdraaiing ervan, als zodanig niet vatbaar voor toetsing in het kader van een hogere voorziening.(16)

63.   Het eerste middel dient derhalve, voorzover het klaagt over een miskenning van het begrip onderneming in de zin van artikel 65, lid 1, EGKS-Verdrag, niet-ontvankelijk te worden verklaard.

2.      De toezending van de mededeling van de punten van bezwaar

64.   Met de overige argumenten van het eerste middel klaagt rekwirante, kort gezegd, dat zij niet op regelmatige wijze was betrokken bij de procedure voorafgaande aan de vaststelling van de beschikking. Dit blijkt uit het volgende:

65.   Met het eerste, vierde en zesde argument van het eerste middel klaagt rekwirante dat het Gerecht is voorbijgegaan aan de schending van haar rechten van verdediging, die blijkt uit het feit dat de mededeling van de punten van bezwaar niet formeel tot haar was gericht en zij dus ook niet formeel heeft deelgenomen aan de procedure voor de Commissie.

66.   Met het derde en het vijfde argument van het eerste middel keert rekwirante zich tegen de beoordeling door het Gerecht van de vraag in hoeverre zij toch op de hoogte was of had moeten zijn van het feit dat deze verhouding in de beschikking aan de orde zou komen en uiteindelijk ook de reden zou zijn waarom de beschikking tot haar werd gericht.

67.   Laatstgenoemde argumenten behoeven enkel te worden beoordeeld wanneer het eerste middel wat de eerstgenoemde argumenten betreft gegrond is. Wanneer een beschikking alleen al onrechtmatig zou zijn omdat ze tot een onderneming is gericht die formeel geen adressaat van de mededeling van de punten van bezwaar was, is het immers in beginsel overbodig antwoord te geven op de vraag of het Gerecht de kwestie of rekwirante het risico kende of had moeten kennen dat zij aansprakelijk zou worden gesteld voor het gedrag van haar dochtermaatschappij, rechtens onjuist heeft beoordeeld.

68.   Bijgevolg dient om te beginnen de principiële vraag te worden beantwoord of het Gerecht in de betwiste punten van het bestreden arrest de deelneming van rekwirante aan de procedure voor de Commissie rechtens juist heeft beoordeeld.

69.   Uit de feitelijke vaststellingen van het Gerecht(17) blijkt dat de mededeling van de punten van bezwaar niet formeel aan rekwirante is geadresseerd. Verder heeft de Commissie verzoekster tijdens de administratieve procedure op geen enkel ogenblik formeel [...] meegedeeld, dat zij voornemens was haar aansprakelijk te stellen voor het in de mededeling van de punten van bezwaar gelaakte gedrag van TradeARBED en haar ter zake een geldboete op te leggen, berekend op basis van haar eigen omzet.(18)

70.   Het Hof heeft reeds meerdere malen het belang van de mededeling van de punten van bezwaar als waarborg van de rechten van de verdediging benadrukt. In het arrest Compagnie maritime belge transports e.a./Commissie(19) heeft het Hof geoordeeld:

Volgens vaste rechtspraak moet de mededeling van de punten van bezwaar duidelijk de belangrijkste feiten vermelden waarop de Commissie zich in dat stadium van de procedure baseert. De mededeling van de punten van bezwaar vormt een wezenlijke procedurele waarborg en geeft toepassing aan een fundamenteel beginsel van gemeenschapsrecht, dat verlangt dat de rechten van de verdediging in elke procedure in acht worden genomen (arrest van 7 juni 1983, Musique Diffusion française e.a./Commissie, 100/80-103/80, Jurispr. blz. 1825, punten 10 en 14).

Hieruit volgt, dat de Commissie in de mededeling van de punten van bezwaar op ondubbelzinnige wijze de personen moet vermelden waaraan eventueel een geldboete zal worden opgelegd.

Een mededeling van de punten van bezwaar waarin enkel een collectieve eenheid [...] als pleger van een inbreuk wordt aangewezen, stelt de ondernemingen die deel uitmaken van die collectieve eenheid er niet voldoende van in kennis, dat hun individuele geldboeten zullen worden opgelegd indien de inbreuk daadwerkelijk blijkt te zijn gepleegd. [...]

Een aldus geformuleerde mededeling van de punten van bezwaar volstaat evenmin om de betrokken ondernemingen te waarschuwen, dat het bedrag van de op te leggen geldboeten zal worden bepaald aan de hand van de mate van betrokkenheid van elke onderneming bij de gedraging die tot de gestelde inbreuk heeft geleid.

71.   Wat betekent deze rechtspraak nu met betrekking tot de eerbiediging van de rechten van de verdediging in een geval als het onderhavige, waar het - anders dan in de zaak Compagnie maritime belge transports e.a./Commissie - minder om de inhoud van de mededeling van de punten van bezwaar gaat, dan om de niet-toezending ervan aan de latere adressaat van de beschikking? Uitgangspunt van de overwegingen dient de eerbiediging van de rechten van de verdediging te zijn, die in het arrest Compagnie maritime belge transports e.a./Commissie eveneens op de voorgrond is geplaatst.

72.   De mededeling van de punten van bezwaar dient de adressaat ervan niet enkel duidelijk te maken welke mededingingsrechtelijk relevante feiten de Commissie waardoor en door wie gerealiseerd acht. Zij moet de adressaat - zoals in het arrest Compagnie maritime belge transports e.a./Commissie is bevestigd - bovendien op ondubbelzinnige wijze duidelijk maken aan wie de geldboete eventueel zal worden opgelegd. Volgens de vaststellingen van het Gerecht zijn er weliswaar aanwijzingen dat het rekwirante ten minste algemeen duidelijk moet zijn geweest dat zij als moedermaatschappij aansprakelijk zou kunnen worden gesteld voor de door haar verkoopmaatschappij gepleegde inbreuken op de mededinging. Daarmee is echter niet gezegd dat het haar eveneens duidelijk moet zijn geweest dat de Commissie van plan was in het onderhavige geval van deze wettelijke mogelijkheid gebruik te maken.

73.   Dit onderscheid is van belang, omdat rekwirante pas de behoefte kon voelen zichzelf te verdedigen, toen zij zeker wist dat de Commissie van plan was haar aansprakelijk te stellen voor het gedrag van TradeARBED.

74.   Bij groeprelaties zoals de onderhavige is het immers goed mogelijk dat de potentiële adressaten van een beschikking elk een eigen belang te verdedigen hebben. Ten aanzien van de vraag wat de inbreuk is zullen een verkoopmaatschappij en haar moedermaatschappij zeker nagenoeg hetzelfde verweer voeren (beide hebben hetzelfde doel, namelijk de wederrechtelijkheid van het gedrag van de dochteronderneming in twijfel te trekken). Ten aanzien van de vraag wie de inbreuk heeft gepleegd, en vooral de vraag wie aansprakelijk is voor het gedrag van de ander, is dit echter niet noodzakelijk altijd het geval. Voor een potentieel aansprakelijke moedermaatschappij kan het bijvoorbeeld zeer wel aangewezen zijn de onafhankelijkheid van de dochteronderneming te benadrukken, of te betwisten dat zij zelf voordeel heeft behaald uit de inbreuk van de dochteronderneming, om aan aansprakelijkheid te ontkomen.

75.   Wanneer derhalve bij concerns de te verdedigen belangen uiteen kunnen lopen, dient de toezending van de mededeling van de punten van bezwaar aan de potentieel aansprakelijke onderneming als duidelijke aanwijzing dat de Commissie concreet voor ogen heeft wie zij aansprakelijk zal stellen en dat het bijgevolg dringend noodzakelijk kan zijn om zich afzonderlijk te verdedigen. Aan deze bijzondere waarschuwingsfunctie van de mededeling van de punten van bezwaar wordt echter niet voldaan door het enkele feit dat de potentieel aansprakelijke onderneming op de hoogte is gekomen van haar inhoud, maar enkel door het feit dat de mededeling van de punten van bezwaar ook formeel wordt toegezonden aan deze onderneming.

76.   In het onderhavige geval is de mededeling van de punten van bezwaar onbetwistbaar niet toegezonden aan rekwirante. Haar rechten van verdediging zijn daardoor aangetast, omdat haar mogelijkerwijs niet naar behoren duidelijk is gemaakt dat het noodzakelijk zou kunnen zijn zich afzonderlijk te verdedigen met betrekking tot haar invloed op het gedrag van TradeARBED. De beschikking is derhalve in beginsel reeds onrechtmatig voorzover zij tot rekwirante is gericht. Om de uiteengezette redenen (bijzondere waarschuwingsfunctie van de mededeling) is daadwerkelijke kennis van de inhoud van de mededeling van de punten van bezwaar niet van belang.

77.   Het Gerecht kan bijgevolg het recht hebben geschonden door te bevestigen dat de Commissie de beschikking terecht tot rekwirante heeft gericht, hoewel de mededeling van de punten van bezwaar enkel tot TradeARBED was gericht.

3.      De mogelijkheid tot herstel van een vormfout op grond van het eigen gedrag van rekwirante

78.   Overeenkomstig de vaststelling van het Gerecht in punt 99 van het bestreden arrest is de mededeling van de punten van bezwaar echter binnen het bereik van de latere adressaat gekomen, en was rekwirante volledig op de hoogte van de inhoud ervan. In punt 96 heeft het Gerecht vastgesteld dat rekwirante voorafgaand aan de vaststelling van de beschikking met de Commissie heeft gecorrespondeerd over belangrijke punten in verband met de voorgenomen beschikking (bijvoorbeeld over deelneming aan verschillende bijeenkomsten van de balkenproducenten, toegang tot de stukken van de Commissie, toezending van omzetgegevens) en medewerkers van haar eigen juridische dienst als vertegenwoordiger van TradeARBED naar de hoorzittingen bij de Commissie heeft gezonden.

79.   Het is dan ook de vraag of het verzuim om de mededeling van de punten van bezwaar formeel toe te zenden aan rekwirante misschien bij uitzondering geen schending inhoudt van de rechten van de verdediging.

80.   Het Gerecht oordeelt daarover in punt 101 van het bestreden arrest:

Verder is het Gerecht, gelet op alle omstandigheden van het geval, van oordeel, dat de brief van de heer Temple Lang van 30 juni 1992, waarin wordt onderstreept dat de mededeling van de punten van bezwaar niet aan ARBED was gericht, en de indruk wordt gewekt dat haar op die grond de toegang tot het dossier wordt geweigerd, hoezeer deze brief ook te betreuren valt, de rechten van de verdediging van verzoekster niet echt heeft geschonden [...].

81.   Het Gerecht gaat er hier dus kennelijk - impliciet - van uit dat een procedurefout van de Commissie niet leidt tot de nietigheid van de beschikking, wanneer de rechten van de verdediging van de betrokkene door andere omstandigheden zijn gewaarborgd. Daarmee lijkt het Gerecht uit te willen gaan van een soort herstel van procedurefouten.

82.   De vraag rijst of binnen het mededingingsrecht van de Gemeenschap sprake kan zijn een dergelijk herstel van procedurefouten van de Commissie. Ik acht dit in beginsel niet a priori uitgesloten. De voorwaarden voor een dergelijk herstel zouden evenwel uiterst strikt dienen te zijn en in ieder geval verband moeten houden met het bijzondere beschermingsdoel van de betrokken procedurele rechten.

83.   Herstel van het verzuim de mededeling van de punten van bezwaar toe te zenden zou in het onderhavige geval dus hoe dan ook slechts denkbaar zijn, wanneer aan de hand van onbestreden feiten volkomen vast zou staan dat er in het geval van rekwirante geen behoefte (meer) bestond aan de bijzondere waarschuwingsfunctie van de mededeling (dat er geen noodzaak was om zich afzonderlijk te verdedigen). Dat zou slechts het geval zijn wanneer zou kunnen worden aangetoond dat rekwirante zich volkomen bewust was van het feit dat zij zich afzonderlijk diende te verdedigen en dat zij dit enkel om louter persoonlijke redenen niet heeft gedaan.

84.   Daarvan kan echter - in tegenstelling tot het oordeel van het Gerecht in punt 101 van het bestreden arrest - niet worden uitgegaan, aangezien de Commissie er in de daar genoemde brief van 30 juni 1992 uitdrukkelijk op heeft gewezen dat rekwirante niet de adressaat van de mededeling van de punten van bezwaar was(20).(20) Dit kan rekwirante er in ieder geval van weerhouden hebben bij het voeren van het verweer haar eigen, van TradeARBED onderscheiden, belangen te behartigen.

85.   In het onderhavige geval kan er dus niet van worden uitgegaan dat de vormfout, bestaande in het niet-toezenden van de mededeling van de punten van bezwaar aan rekwirante, geen enkele beperking van de rechten van de verdediging tot gevolg kon hebben. Derhalve komt deze vormfout evenmin voor herstel in aanmerking.

86.   Wat het eerste middel betreft, dient derhalve alles samengenomen te worden geconcludeerd dat het Gerecht in de punten 92 en volgende van het bestreden arrest uitsluitend bewijselementen heeft beoordeeld met betrekking tot de vraag of rekwirante de inhoud van de mededeling van de punten van bezwaar kende en of was voldaan aan de voorwaarden om haar aansprakelijk te stellen (één enkele onderneming).

87.   Het Gerecht heeft echter miskend dat rekwirante, doordat de mededeling van de punten van bezwaar niet aan haar is toegezonden, misschien onvoldoende duidelijk heeft kunnen inzien dat het noodzakelijk was bij de verdediging haar eigen belangen te behartigen.

88.   Het eerste middel dient derhalve, voorzover daarmee wordt geklaagd over een miskenning van de betekenis van het verzuim om de mededeling van de punten van bezwaar toe te zenden aan rekwirante, gegrond te worden verklaard.

89.   Het eerste middel, dat opkomt tegen de vaststelling van de beschikking jegens rekwirante, dient bijgevolg gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk ontvankelijk en gegrond te worden verklaard.

90.   In geval van gegrondheid van de hogere voorziening vernietigt het Hof overeenkomstig artikel 54, eerste alinea, van 's Hofs Statuut-EGKS de beslissing van het Gerecht. Het kan dan zelf de zaak afdoen wanneer deze in staat van wijzen is, dan wel haar voor afdoening verwijzen naar het Gerecht.

91.   In het onderhavige geval is het dossier dermate volledig dat het Hof de zaak zelf kan afdoen; de zaak behoeft derhalve niet te worden verwezen naar het Gerecht.

92.   Aangezien slechts één middel van de hogere voorziening gegrond is, dient het arrest slechts op dat punt te worden vernietigd en moet de beschikking dienovereenkomstig worden gewijzigd. Bijgevolg dient het arrest slechts te worden vernietigd voorzover het de rechtmatigheid van de vaststelling van de beschikking jegens rekwirante bevestigt. De artikelen 4 en 6 van de beschikking dienen nietig te worden verklaard voorzover zij betrekking hebben op rekwirante.

IV – Kosten

93.   Volgens artikel 32 van 's Hofs Statuut-EGKS en artikel 122, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering beslist het Hof ten aanzien van de proceskosten, wanneer de hogere voorziening gegrond is en het zelf de zaak afdoet. Volgens artikel 69, lid 3, van dit Reglement, dat ingevolge artikel 118 van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, kan het Hof de proceskosten over de partijen verdelen of beslissen dat elke partij haar eigen kosten zal dragen, indien zij onderscheidenlijk op een of meer punten in het ongelijk worden gesteld, en voorts wegens bijzondere redenen. Aangezien enkel het middel met betrekking tot de geldboete gegrond is, en dan nog slechts gedeeltelijk, lijkt het redelijk rekwirante in haar eigen kosten en in drievierde van de kosten van de Commissie te verwijzen.

V –    Conclusie

94.   Op grond van het bovenstaande geef ik het Hof in overweging,

–       - het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 11 maart 1999, ARBED/Commissie (T-137/94), te vernietigen voorzover het de rechtmatigheid van de vaststelling van de beschikking jegens rekwirante bevestigt;

–       - de artikelen 4 en 6 van beschikking nr. 94/215/EGKS van 16 februari 1994 inzake een procedure op grond van artikel 65 van het EGKS-Verdrag betreffende overeenkomsten en onderling samenhangende gedragingen van Europese balkenproducenten nietig te verklaren, voorzover het betrekking heeft op rekwirante;

–       - de hogere voorziening voor het overige af te wijzen;

–       - rekwirante in haar eigen kosten en drievierde van de kosten van de Commissie te verwijzen.


1 – Oorspronkelijke taal: Duits.


2 – T-137/94, Jurispr. blz. II-303.


3 – PB L 212, blz. 1.


4 – Zie punt 33 van het arrest van 11 maart 1999, Thyssen Stahl/Commissie (T-141/94, Jurispr. blz. II-347).


5 – PB L 116, blz. 1.


6 – Zaak aanhangig bij het Hof.


7 – Arrest van 31 maart 1993, Ahlström Osakeyhtiö e.a./Commissie (C-89/95, C-104/85, C-114/85, C-116/85, C-117/85 en C-125/85-C-129/85, Jurispr. blz. I-1307).


8 – Arrest van 29 juni 1995 (T-36/91, Jurispr. blz. II-1847).


9 – Arrest van 17 december 1991, Hercules Chemicals/Commissie (T-7/89, Jurispr. blz. II-1711).


10 – Beschikking van 19 juni 1996, NMH Stahlwerke e.a./Commissie (T-134/94, T-136/94-T-138/94, T-141/94, T-145/94, T-147/94, T-148/94, T-151/94, T-156/94 en T-157/94, Jurispr. blz. II-537, punten 53 en 54).


11 – In verband met het recht op toegang tot de stukken heeft het Hof inmiddels geoordeeld dat [d]ie schending [...] niet reeds [wordt] gedekt door het enkele feit, dat de toegang [...] tijdens de gerechtelijke procedure [...] mogelijk is geworden. Arrest van 8 juli 1999, Hercules Chemicals/Commissie (C-51/92 P, Jurispr. blz. I-4235, punt 78).


12 – Arrest van 15 juni 1994, Commissie/BASF e.a. (C-137/92 P, Jurispr. blz. I-2555).


13 – Arrest Hof van 18 mei 1962, Geitling e.a./Hoge Autoriteit (13/60, Jurispr. blz. 171), en arrest Gerecht van 24 oktober 1997, EISA/Commissie (T-239/94, Jurispr. blz. II-1839).


14 – Arresten van 19 november 1998, Parlement/Gutiérrez de Quijano y Lloréns (C-252/96 P, Jurispr. blz. I-7421), en 15 december 1994, Finsider/Commissie (C-320/92 P, Jurispr. blz. I-5697).


15 – Het Gerecht verwijst in punt 90 van het bestreden arrest naar de toepasselijke rechtspraak


16 – Vaste rechtspraak, zie bijvoorbeeld beschikking van de president van het Hof van 11 april 2001, Commissie/Gerot Pharmazeutika [C-479/00 P (R), Jurispr. blz. I-3121].


17 – Punt 96 van het bestreden arrest.


18 – Punt 95 van het bestreden arrest.


19 – Arrest van 16 maart 2000 (C-395/96 P en C-396/96 P, Jurispr. blz. I-1365).


20 – Punten 96 en 101 van het bestreden arrest.