61998B0073

Beschikking van de president van het Gerecht van eerste aanleg van 15 juli 1998. - Société chimique Prayon-Rupel SA tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen. - Staatssteun - Procedure in kort geding - Interventie - Voorlopige maatregelen - Spoedeisendheid - Afwezigheid. - Zaak T-73/98 R.

Jurisprudentie 1998 bladzijde II-02769


Samenvatting

Trefwoorden


Kort geding - Opschorting van tenuitvoerlegging - Voorwaarden - Spoedeisendheid - Ernstige en onherstelbare schade - Bewijslast - Belang van verzoeker bij gevraagde opschorting

(EG-Verdrag, art. 185; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 104, lid 2)

Samenvatting


Bij het toestaan van voorlopige maatregelen moet worden beoordeeld, of de verzoekende partij heeft aangetoond belang te hebben bij de gevraagde maatregelen.

Overigens moet de spoedeisendheid van een verzoek in kort geding worden getoetst aan de vraag of een voorlopige beslissing noodzakelijk is ter voorkoming van ernstige en onherstelbare schade voor de partij die om de voorlopige maatregel verzoekt. De partij die om opschorting van de tenuitvoerlegging van een bestreden beschikking verzoekt, moet het bewijs leveren, dat zij niet op de uitspraak in de hoofdzaak kan wachten zonder ernstige en onherstelbare schade te lijden. Het intreden van de schade, dat afhangt van een geheel van factoren, moet met een voldoende mate van waarschijnlijkheid zijn te voorzien.