ARREST VAN HET GERECHT (Vijfde kamer)

26 oktober 1999

Zaak T-51/98

A. R. Burrill en A. Noriega Guerra

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen

„Ambtenaren — Arbeidsvoorwaarden — Moederschapsverlof — Verdeling over beide ouders”

Volledige Franse tekst   II-1059

Betreft:

Beroep tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 24 februari 1998 houdende afwijzing van verzoekers' verzoek om een deel van het moederschapsverlof waarin artikel 58 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen voorziet, over beide ouders te verdelen zodat ieder van beide tijdens de betrokken periode parttime kan werken.

Beslissing:

Het beroep wordt verworpen. Elk der partijen zal de eigen kosten dragen.

Samenvatting

  1. Ambtenaren – Moederschapsverlof – Wijze van toekenning – Verdeling over beide ouders – Ontoelaatbaarheid – Schending van beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen – Geen

    (Ambtenarenstatuut, art. 58)

  2. Ambtenaren – Moederschapsverlof – Duur – Niet dwingend – Voorwaarden – Overlegging van medisch attest

    (Ambtenarenstatuut, art. 58)

  1.  In artikel 58 van het Statuut wordt het moederschapsverlof uitdrukkelijk voorbehouden aan vrouwen.

    Dit verlof kan derhalve niet tussen beide ouders worden verdeeld. Een dergelijke uitlegging van die bepaling is niet in strijd met het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen. Het moederschapsverlof wordt immers voor twee specifieke behoeften van de vrouw verleend, enerzijds ter bescherming van haar biologische gesteldheid tijdens en na de zwangerschap tot op het ogenblik waarop haar fysiologische en psychische functies zich van de bevalling hebben hersteld, anderzijds ter bescherming van de bijzondere relatie tussen moeder en kind en voorkoming van verstoring van die relatie door cumulatie van lasten als gevolg van gelijktijdige beroepsuitoefening. Artikel 58 van het Statuut beoogt derhalve gelijke behandeling van mannelijke en vrouwelijke werknemers.

    (punten 48-50)

    Referentie: Hof 12 juli 1984, Hofmann, 184/83, Jurispr. blz. 3047; Hof 5 mei 1994, Habermann-Beltermann, C-421/92, Jurispr. blz. I-1657, punt 21; Hof 14 juli 1994, Webb. C-32/93, Jurispr. blz. I-3567, punt 20; Hof 30 april 1998, Thibault. C-136/95, Jurispr. blz. I-2011, punt 25; Hof 30 juni 1998, Brown, C-394/96, Jurispr. blz. I-4185, punt 17; Hof 27 oktober 1998, Boyle e.a., C-411/96, Jurispr. blz. I-6401, punt 41

  2.  Artikel 58 van het Statuut moet aldus worden uitgelegd, dat het zwangere vrouwen recht verleent op een verlof dat zij evenwel niet moeten opnemen. De moeder is dus niet verplicht haar beroepswerkzaamheden gedurende zestien weken te onderbreken, maar kan het werk vóór het verstrijken van die termijn hervatten. Gelet op de doelstellingen van die bepaling, moet zij in dat geval evenwel een medisch attest overleggen waaruit blijkt dat zij is hersteld.

    (punt 59)