61998O0043

Beschikking van de president van het Hof van 15 april 1998. - Camar Srl tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen en Raad van de Europese Unie. - Hogere voorziening - Beschikking in kort geding van president van Gerecht van eerste aanleg - Spoedeisendheid - Artikel 30 van verordening (EEG) nr. 404/93. - Zaak C-43/98 P (R).

Jurisprudentie 1998 bladzijde I-01815


Samenvatting

Trefwoorden


1 Hogere voorziening - Middelen - Verkeerde beoordeling van feiten - Niet-ontvankelijkheid - Toepassing op hogere voorziening tegen beschikking in kort geding

(EG-Verdrag, art. 168 A; 's Hofs Statuut-EG, art. 50, tweede alinea, en 51)

2 Kort geding - Voorlopige maatregelen - Voorwaarden - Ernstige en onherstelbare schade - Materiële situatie van onderneming die vordering indient - Beoordeling met inachtneming van situatie van groep waartoe zij behoort

(EG-Verdrag, art. 186; Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 83, lid 2; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 104, lid 2)

3 Kort geding - Voorlopige maatregelen - Voorwaarden - Ernstige en onherstelbare schade - "Fumus boni juris" - Afwijzing van verzoek uitsluitend wegens ontbreken van spoedeisendheid - Gevolgen in kader van hogere voorziening

(EG-Verdrag, art. 186; Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 83, lid 2; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 104, lid 2)

4 Kort geding - Voorlopige maatregelen - Voorwaarden - Overgang naar gemeenschapsregeling in sector bananen - Maatregelen gevraagd ter ondervanging van weigering van Commissie om overgangsmaatregelen vast te stellen - Toepassing van algemene voorwaarden

(EG-Verdrag, art. 186; Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 83, lid 4; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 104, lid 2; verordening nr. 404/93 van de Raad, art. 30)

Samenvatting


5 Artikel 168 A van het Verdrag en artikel 51 van 's Hofs Statuut-EG, die de hogere voorziening tot rechtsvragen beperken en elke beoordeling van de feiten uitsluiten, gelden eveneens voor de hogere voorzieningen die overeenkomstig artikel 50, tweede alinea, van dat Statuut tegen beschikkingen in kort geding van het Gerecht zijn ingesteld.

6 Ter beoordeling van het gevaar van ernstige en onherstelbare schade, dat voor een onderneming die bananen invoert kan dreigen ten gevolge van een besluit van de Commissie houdende weigering van toekenning van extra certificaten, dient de rechter in kort geding de materiële situatie van de onderneming te beoordelen en met name rekening te houden met de kenmerken van de groep waartoe zij via aandelenparticipaties behoort.

7 In het kader van een hogere voorziening tegen een beschikking waarbij het verzoek om voorlopige maatregelen is afgewezen omdat de maatregelen waarom was verzocht, niet spoedeisend waren, zonder dat de "fumus boni juris" van het verzoek is onderzocht, kunnen middelen betreffende deze "fumus boni juris" waarmee niet wordt betwist dat er geen sprake was van spoedeisendheid, niet tot een, al was het maar gedeeltelijke, vernietiging van de bestreden beschikking leiden.

8 Wanneer de rechter in kort geding om voorlopige maatregelen wordt verzocht ter ondervanging van de weigering van de Commissie om te handelen op basis van artikel 30 van verordening nr. 404/93 betreffende de overgangsmaatregelen bestemd om de overgang naar de regeling van de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector bananen te vergemakkelijken, verschillen de voorwaarden voor vaststelling van de gevraagde maatregelen niet van de algemene voorwaarden in kort geding.

Meer in het bijzonder, waar artikel 30 van verordening nr. 404/93 de Commissie toestaat, en naar gelang van de omstandigheden verplicht, bepaalde gevallen waarin die bepaling volstrekt onbillijke gevolgen zou hebben, definitief te regelen, dient de rechter in kort geding, bij wie in de hoofdzaak beroep tegen het handelen of het nalaten van die instelling is ingesteld, enkel de voorlopige maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn om te voorkomen, dat de partij die daarom verzoekt, vóór de uitspraak ten gronde ernstige en onomkeerbare schade lijdt, die niet kan worden hersteld wanneer het beroep in het te wijzen arrest gegrond wordt verklaard.

De rechter in kort geding mag zich, wat de toepassing van dit artikel 30 betreft, dus niet in de plaats van de Commissie stellen, daar dit verder zou gaan dan de vaststelling van maatregelen die noodzakelijk zijn opdat de toekomstige definitieve beslissing ten volle kan werken.