Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 11 januari 2001. - Azienda Agricola Monte Arcosu Srl tegen Regione Autonoma della Sardegna, Organismo Comprensoriale nº 24 della Sardegna en Ente Regionale per l'Assistenza Tecnica in Agricoltura (ERSAT). - Verzoek om een prejudiciële beslissing: Tribunale civile e penale di Cagliari - Italië. - Landbouw - Bedrijfshoofd met hoofdberoep landbouw - Begrip - Vennootschap met beperkte aansprakelijkheid. - Zaak C-403/98.
Jurisprudentie 2001 bladzijde I-00103
Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum
Landbouw - Gemeenschappelijk landbouwbeleid - Structuurhervorming - Verbetering van doeltreffendheid van structuur - Erkenning van hoedanigheid van bedrijfshoofd met hoofdberoep landbouw - Verordeningen nrs. 797/85 en 2328/91 - Inroepen door kapitaalvennootschappen voor nationale rechterlijke instantie bij ontbreken van uitvoeringsbepalingen in nationale rechtsorde - Ontoelaatbaarheid
(Verordeningen van de Raad nr. 797/85, art. 2, lid 5, en nr. 2328/91, art. 5, lid 5)
$$Artikel 2, lid 5, laatste alinea, van verordening nr. 797/85 betreffende de verbetering van de doeltreffendheid van de landbouwstructuur, en artikel 5, lid 5, laatste alinea, van verordening nr. 2328/91 betreffende de verbetering van de doeltreffendheid van de landbouwstructuur, kunnen niet door kapitaalvennootschappen voor een nationale rechterlijke instantie worden ingeroepen ter verwerving van de erkenning van de hoedanigheid van bedrijfshoofd met hoofdberoep landbouw, wanneer de wetgever van een lidstaat niet de nodige bepalingen voor de uitvoering ervan in de nationale rechtsorde heeft vastgesteld.
( cf. punt 29 en dictum )
In zaak C-403/98,
betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag (thans artikel 234 EG) van het Tribunale civile e penale di Cagliari (Italië), in het aldaar aanhangig geding tussen
Azienda Agricola Monte Arcosu Srl
en
Regione Autonoma della Sardegna,
Organismo Comprensoriale n. 24 della Sardegna,
Ente Regionale per l'Assistenza Tecnica in Agricoltura (ERSAT),
om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 2, lid 5, van verordening (EEG) nr. 797/85 van de Raad van 12 maart 1985 betreffende de verbetering van de doeltreffendheid van de landbouwstructuur (PB L 93, blz. 1) en van artikel 5, lid 5, van verordening (EEG) nr. 2328/91 van de Raad van 15 juli 1991 betreffende de verbetering van de doeltreffendheid van de landbouwstructuur (PB L 218, blz. 1),
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),
samengesteld als volgt: C. Gulmann, kamerpresident, V. Skouris en F. Macken (rapporteur), rechters,
advocaat-generaal: J. Mischo,
griffier: H. A. Rühl, hoofdadministrateur,
gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:
- Azienda Agricola Monte Arcosu Srl, vertegenwoordigd door C. Ribolzi en E. Ribolzi, avvocati,
- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door F. P. Ruggeri Laderchi als gemachtigde,
gezien het rapport ter terechtzitting,
gehoord de mondelinge opmerkingen van Azienda Agricola Monte Arcosu Srl en de Commissie ter terechtzitting van 20 januari 2000,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 30 maart 2000,
het navolgende
Arrest
1 Bij beschikking van 26 maart 1998, ingekomen bij het Hof op 13 november daaraanvolgend, heeft het Tribunale civile e penale di Cagliari krachtens artikel 177 EG-Verdrag (thans artikel 234 EG) twee prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van artikel 2, lid 5, van verordening (EEG) nr. 797/85 van de Raad van 12 maart 1985 betreffende de verbetering van de doeltreffendheid van de landbouwstructuur (PB L 93, blz. 1) en van artikel 5, lid 5, van verordening (EEG) nr. 2328/91 van de Raad van 15 juli 1991 betreffende de verbetering van de doeltreffendheid van de landbouwstructuur (PB L 218, blz. 1).
2 Deze vragen zijn gerezen in een geding tussen enerzijds Azienda Agricola Monte Arcosu Srl (hierna: Monte Arcosu") en anderzijds de Regione Autonoma della Sardegna, het Organismo Comprensoriale n. 24 della Sardegna en de Ente Regionale per l'Assistenza Tecnica in Agricoltura (ERSAT) ter zake van de afwijzing door het Organismo Comprensoriale n. 24 della Sardegna van het verzoek van Monte Arcosu om inschrijving in het register van bedrijfshoofden met hoofdberoep landbouw.
Het gemeenschapsrecht
3 Artikel 2, lid 5, van verordening nr. 797/85 bepaalt:
De lidstaten definiëren het begrip ,bedrijfshoofd met hoofdberoep landbouw voor de toepassing van deze verordening.
Voor natuurlijke personen behelst deze definitie ten minste de voorwaarde dat het inkomen uit het landbouwbedrijf 50 % of meer van het totale inkomen van het bedrijfshoofd bedraagt en dat de aan werkzaamheden buiten het bedrijf bestede arbeidstijd minder dan de helft van de totale arbeidstijd van het bedrijfshoofd uitmaakt.
Met inachtneming van de in de vorige alinea aangegeven criteria definiëren de lidstaten dit begrip voor andere dan natuurlijke personen."
4 Artikel 5, lid 5, van verordening nr. 2328/91 bevat een gelijkluidende bepaling.
5 Krachtens artikel 32, lid 1, van verordening nr. 797/85 moesten de lidstaten de nodige maatregelen vaststellen om binnen zes maanden na 1 april 1985 aan deze verordening te voldoen.
Het nationale recht
6 Volgens artikel 12 van de Italiaanse wet nr. 153 van 9 mei 1975 wordt een natuurlijke persoon als bedrijfshoofd met hoofdberoep landbouw beschouwd, wanneer tweederde van het totale inkomen afkomstig is uit het landbouwbedrijf en tweederde van de arbeidstijd aan werkzaamheden binnen het bedrijf wordt besteed.
7 Volgens artikel 13 van dezelfde wet kunnen ook andere dan natuurlijke personen, namelijk de overeenkomstig de wetgeving inzake de coöperatieve vereniging opgerichte landbouwcoöperaties en de verenigingen van landbouwondernemers, in aanmerking komen voor de regeling van titel III van de betrokken wet, in beide gevallen op voorwaarde dat de leden ten minste 50 % van hun eigen inkomen verwerven uit de werkzaamheden in het bedrijf en in de vereniging en ten minste 50 % van hun arbeidstijd besteden aan de werkzaamheden in het bedrijf en in de vereniging".
8 Artikel 15 van wet nr. 19 van de Regio Sardinië van 23 maart 1979 beschouwt als bedrijfshoofd met hoofdberoep landbouw hij die ten minste tweederde van zijn totale arbeidstijd besteedt aan het landbouwbedrijf en ten minste tweederde van zijn totale arbeidsinkomen uit dit bedrijf verwerft".
9 Volgens artikel 21 van dezelfde wet kunnen ook de overeenkomstig de geldende wetgeving opgerichte coöperaties en verenigingen van landbouwondernemers in aanmerking komen voor de voordelen van de wet, mits elk van de leden ten minste 50 % van zijn eigen inkomen verwerft uit de landbouwactiviteit en ten minste 50 % van zijn eigen arbeidstijd besteedt aan de werkzaamheden in het bedrijf of in de vereniging".
10 Artikel 2 van het Italiaanse ministerieel decreet van 12 september 1985 bepaalt:
Begunstigden
1. De volgende landbouwondernemers komen in aanmerking voor de in titel I van deze verordening bepaalde interventiemaatregelen voorzover zij voldoen aan de in artikel 2, lid 1, van de verordening gestelde subjectieve criteria:
a) de directe producenten, ongeacht of zij eigenaar zijn, pachter of deelpachter met of zonder toestemming van de verpachter, de erfpachters, de gezinsleden die regelmatig en duurzaam in het bedrijf meewerken;
b) de eigenaren, vruchtgebruikers en pachters die landbouw als hoofdberoep uitoefenen;
c) de overeenkomstig de wetgeving inzake de coöperatieve vereniging opgerichte landbouwcoöperaties;
d) de verenigingen van directe producenten, erfpachters, pachters, gezinsleden die regelmatig en duurzaam in het bedrijf meewerken, en van eigenaren, vruchtgebruikers en pachters die landbouw als hoofdberoep uitoefenen;
e) de personenvennootschappen die rechtstreeks het beheer voeren over landbouwbedrijven die hun in eigendom toebehoren of waarover zij anderszins de beschikking hebben. Binnen de grenzen van artikel 6 van de verordening bepalen de regio's en autonome provincies de voorwaarden voor toekenning van de steun.
2. De erkenning van de hoedanigheid van bedrijfshoofd met hoofdberoep landbouw evenals de in artikel 2, lid 1, sub a en b, van de verordening bedoelde eisen van beroepsbekwaamheid worden vastgesteld op grond van de krachtens richtlijn 72/159/EEG uitgevaardigde regionale regelingen. Bij gebreke van dien zijn de artikelen 12 en 13 van wet nr. 153 van 9 mei 1975 van toepassing.
3. De sub c van dit artikel vermelde coöperaties, die als enig doel het beheer van landbouwbedrijven hebben, kunnen aanspraak maken op de in titel I van de verordening geregelde investeringssteun, ook wanneer slechts 20 % van de leden aan de gestelde subjectieve vereisten voldoet."
11 Wet nr. 17 van de Regio Sardinië van 27 september 1992 heeft een register van bedrijfshoofden met hoofdberoep landbouw ingesteld. De criteria voor het beheer van dat register moesten door de Giunta Regionale worden bepaald met inachtneming van de bepalingen van verordening nr. 2328/91.
Het hoofdgeding
12 Monte Arcosu is een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid die is opgericht om landbouwactiviteiten te verrichten.
13 Zij heeft op het grondgebied van Uta, Siliqua en Decimomannu meerdere landbouwgronden verworven. Volgens de notariële koopakte zou zij zich als bedrijfshoofd met hoofdberoep landbouw laten registreren, op grond waarvan zij heeft verzocht ter zake van het registratierecht het tarief van 8 % toe te passen, overeenkomstig voetnoot 1 bij artikel 1 van de aan presidentieel decreet nr. 131 van 26 april 1986 gehechte tariefregeling.
14 Uit de verwijzingsbeschikking blijkt, dat Monte Arcosu vervolgens bij het Organismo Comprensoriale n. 24 della Sardegna heeft verzocht om inschrijving in het register van bedrijfshoofden met hoofdberoep landbouw.
15 Bij beslissing van 11 september 1991 is dit verzoek afgewezen, op grond dat volgens de regionale regeling handelsvennootschappen niet in het register kunnen worden ingeschreven.
16 Daarop heeft Monte Arcosu de Regione Autonoma della Sardegna, het Organismo Comprensoriale n. 24 della Sardegna en de Ente Regionale per l'Assistenza Tecnica in Agricoltura gedagvaard en inschrijving in het register van bedrijfshoofden met hoofdberoep landbouw gevorderd op grond van artikel 2, lid 5, van verordening nr. 797/85 of van artikel 5, lid 5, van verordening nr. 2328/91.
17 Van oordeel, dat de beslechting van het voor hem aanhangige geding afhing van de uitlegging van voormelde bepalingen, heeft het Tribunale civile e penale di Cagliari besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vragen te stellen:
1) Kunnen de betrokken gemeenschapsbepalingen, ondanks stilzwijgen van de Italiaanse wetgever, op andere dan natuurlijke personen, en met name op vennootschappen die rechtspersoonlijkheid bezitten, concreet toegepast worden?
2) Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: welke voorwaarden moeten ten minste zijn vervuld om de hoedanigheid van bedrijfshoofd met hoofdberoep landbouw toe te kennen aan andere dan natuurlijke personen, in het bijzonder aan vennootschappen met rechtspersoonlijkheid?"
De ontvankelijkheid van de prejudiciële vragen
18 Om te beginnen oppert de Commissie twijfel aan de ontvankelijkheid van de gestelde vragen.
19 Zij beklemtoont, dat deze vragen zijn gerezen in een geschil over de toepassing van een nationale belastingbepaling die een verlaging van de bij de verwerving van landbouwgronden verschuldigde registratierechten voorbehoudt aan bedrijfshoofden met hoofdberoep landbouw.
20 In het arrest van 15 oktober 1992, Tenuta il Bosco (C-162/91, Jurispr. blz. I-5279, punt 26) heeft het Hof evenwel geoordeeld, dat de verlaging van de registratierechten bij de verwerving van landbouwgrond door bedrijfshoofden in de landbouw niet binnen de werkingssfeer van verordening nr. 797/85 valt en derhalve uitsluitend door het nationale recht wordt beheerst. Voorts beklemtoont de Commissie, dat het in de nationale belastingbepaling gebruikte begrip bedrijfshoofd met hoofdberoep landbouw" niet verwijst naar het overeenkomstige gemeenschapsrechtelijke begrip.
21 In dit verband moet eraan worden herinnerd, dat volgens vaste rechtspraak de procedure van artikel 177 van het Verdrag een instrument van samenwerking tussen het Hof en de nationale rechterlijke instanties is, waarmee het Hof de nationale rechterlijke instanties de uitleggingsgegevens met betrekking tot het gemeenschapsrecht verschaft die zij voor de beslissing van de hun voorgelegde geschillen nodig hebben. Derhalve is het uitsluitend aan de nationale rechterlijke instanties waaraan het geschil is voorgelegd en die verantwoordelijk zijn voor de te geven beslissing, om met inachtneming van de bijzondere omstandigheden van het concrete geval zowel de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor hun uitspraak als de relevantie van hun vragen aan het Hof te beoordelen (zie met name arresten van 18 oktober 1990, Dzodzi, C-297/88 en C-197/89, Jurispr. blz. I-3763, punten 33 en 34, en 8 november 1990, Gmurzynska-Bscher, C-231/89, Jurispr. blz. I-4003, punten 18 en 19).
22 Overigens kan een verzoek van een nationale rechterlijke instantie slechts worden afgewezen, indien blijkt dat van de procedure van artikel 177 van het Verdrag een oneigenlijk gebruik wordt gemaakt en wel om via een geconstrueerd geschil een uitspraak van het Hof uit te lokken, of wanneer duidelijk is dat het gemeenschapsrecht rechtstreeks noch indirect van toepassing kan zijn op de omstandigheden van het geval (arrest van 17 juli 1997, Leur-Bloem, C-28/95, Jurispr. blz. I-4161, punt 26).
23 Hoewel in casu uit de verwijzingsbeschikking blijkt, dat Monte Arcosu bij het Organismo Comprensoriale n. 24 della Sardegna inschrijving in het register van bedrijfshoofden met hoofdberoep landbouw heeft aangevraagd na haar verzoek om toepassing van het bij de verwerving van landbouwgronden geldende tarief van 8 %, overeenkomstig noot 1 bij artikel 1 van de aan presidentieel decreet nr. 131 aangehechte tariefregeling registratierechten, blijkt er tevens uit, dat het hoofdgeding enkel betrekking heeft op de weigering tot inschrijving in dat register waardoor, zoals de Commissie overigens heeft opgemerkt, Monte Arcosu niet alleen niet in aanmerking komt voor het verlaagde registratierechtentarief, maar het haar eveneens onmogelijk althans moeilijker wordt gemaakt om in het genot te komen van de steun waarin de gemeenschapswetgeving voorziet.
24 Derhalve zijn de gestelde vragen ontvankelijk.
De prejudiciële vragen
25 Blijkens de verwijzingsbeschikking wenst het Tribunale civile e penale met zijn twee vragen, die tezamen moeten worden onderzocht, in wezen te vernemen, of, en onder welke voorwaarden, een nationale rechterlijke instantie artikel 2, lid 5, laatste alinea, van verordening nr. 797/85 en artikel 5, lid 5, laatste alinea, van verordening nr. 2328/91 kan toepassen op kapitaalvennootschappen, wanneer de nationale wetgever niet de nodige uitvoeringsbepalingen heeft vastgesteld.
26 Dienaangaande moet worden opgemerkt, dat ook al hebben de bepalingen van verordeningen wegens de aard van de verordening en haar functie in het systeem van de bronnen van het gemeenschapsrecht in het algemeen rechtstreekse werking in de nationale rechtsorden zonder dat de nationale instanties uitvoeringsmaatregelen hoeven vast te stellen, nochtans kunnen voor sommige van hun bepalingen uitvoeringsmaatregelen van de lidstaten noodzakelijk zijn.
27 Dit is het geval bij artikel 2, lid 5, laatste alinea, van verordening nr. 797/85 en artikel 5, lid 5, laatste alinea, van verordening nr. 2328/91, die bepalen dat de lidstaten het begrip bedrijfshoofd met hoofdberoep landbouw" voor andere dan natuurlijke personen definiëren met inachtneming van de criteria die zijn gebruikt voor natuurlijke personen.
28 Gelet op de beoordelingsmarge waarover de lidstaten bij de uitvoering van deze bepalingen beschikken, kan immers niet worden aangenomen, dat particulieren aan deze bepalingen rechten kunnen ontlenen wanneer de lidstaten geen uitvoeringsmaatregelen hebben vastgesteld.
29 Uit de voorgaande overwegingen volgt, dat artikel 2, lid 5, laatste alinea, van verordening nr. 797/85 en artikel 5, lid 5, laatste alinea, van verordening nr. 2328/91 niet door kapitaalvennootschappen voor een nationale rechterlijke instantie kunnen worden ingeroepen ter verwerving van de hoedanigheid van bedrijfshoofd met hoofdberoep landbouw, wanneer de wetgever van een lidstaat niet de nodige bepalingen voor de uitvoering ervan in de nationale rechtsorde heeft vastgesteld.
Kosten
30 De kosten door de Commissie wegens indiening van haar opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.
HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),
uitspraak doende op de door het Tribunale civile e penale di Cagliari bij beschikking van 26 maart 1998 gestelde vragen, verklaart voor recht:
Artikel 2, lid 5, laatste alinea, van verordening (EEG) nr. 797/85 van de Raad van 12 maart 1985 betreffende de verbetering van de doeltreffendheid van de landbouwstructuur en artikel 5, lid 5, laatste alinea, van verordening (EEG) nr. 2328/91 van de Raad van 15 juli 1991 betreffende de verbetering van de doeltreffendheid van de landbouwstructuur, kunnen niet door kapitaalvennootschappen voor een nationale rechterlijke instantie worden ingeroepen ter verwerving van de hoedanigheid van bedrijfshoofd met hoofdberoep landbouw, wanneer de wetgever van een lidstaat niet de nodige bepalingen voor de uitvoering ervan in de nationale rechtsorde heeft vastgesteld.