Sociale politiek - Mannelijke en vrouwelijke werknemers - Toegang tot arbeidsproces en arbeidsvoorwaarden - Gelijke behandeling - Uitzonderingen ingegeven door eisen van openbare veiligheid - Onderwerping aan regels van gemeenschapsrecht - Bevoegdheid uit hoofde van artikel 2, lid 2, van richtlijn 76/207 - Draagwijdte - Algehele uitsluiting van vrouwen uit gewapende onderdelen van Duitse Bundeswehr - Ontoelaatbaarheid - Schending van evenredigheidsbeginsel - Uitzondering bepaald in artikel 2, lid 3, van richtlijn - Niet-toepasselijkheid
(Richtlijn 76/207 van de Raad, art. 2, leden 2 en 3)
$$Het is weliswaar aan de lidstaten de maatregelen te nemen die geschikt zijn om hun binnenlandse en buitenlandse veiligheid te verzekeren, en daartoe besluiten te nemen inzake de organisatie van hun strijdkrachten, maar dat wil niet zeggen dat dergelijke besluiten volledig aan de werkingssfeer van het gemeenschapsrecht onttrokken zijn. Erkenning dat het Verdrag naast de in enkele verdragsbepalingen bepaalde specifieke gevallen een algemeen voorbehoud zou bevatten voor elke door een lidstaat uit hoofde van de openbare veiligheid genomen maatregel, zou namelijk afbreuk doen aan het dwingend karakter en de uniforme toepassing van het gemeenschapsrecht. Richtlijn 76/207 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden is derhalve op dergelijke maatregelen van toepassing.
Wanneer de bevoegde nationale autoriteiten in het geval van de organisatie van de strijdkrachten in de Bondsrepubliek Duitsland gebruik maken van de hun bij artikel 2, lid 2, van de richtlijn gegeven bevoegdheid om beroepsactiviteiten waarvoor vanwege hun aard of de voorwaarden voor de uitoefening ervan, het geslacht een bepalende factor is, van de toepassing van de richtlijn uit te sluiten, kunnen zij zich niet zonder schending van het evenredigheidsbeginsel op het algemene standpunt stellen dat alle gewapende onderdelen van de Bundeswehr uitsluitend uit mannen samengesteld moeten blijven. Aangezien de in deze bepaling bedoelde afwijkingen slechts betrekking kunnen hebben op specifieke activiteiten, is een dergelijke voor nagenoeg alle militaire functies bij de Bundeswehr geldende uitsluiting niet te beschouwen als een afwijking die wordt gerechtvaardigd door de specifieke aard van de betrokken functies of door de bijzondere voorwaarden waaronder deze worden uitgeoefend.
Wat voorts de vraag betreft of artikel 2, lid 3, van de richtlijn, waarin verschillen in behandeling worden toegestaan met het oog op de bescherming van de vrouw, kan worden toegepast, de algehele uitsluiting van vrouwen van alle functies in de gewapende dienst van de krijgsmacht behoort niet tot deze verschillen.
Richtlijn 76/207 staat derhalve in de weg aan de toepassing van nationale bepalingen als die van het Duitse recht, die vrouwen algemeen uitsluiten van functies in de gewapende dienst van de krijgsmacht en hun enkel toegang verlenen tot de geneeskundige dienst en de militaire muziekkorpsen.
(cf. punten 15-16, 19-20, 27, 29-32 en dictum)