61998J0102

Arrest van het Hof van 14 maart 2000. - Ibrahim Kocak tegen Landesversicherungsanstalt Oberfranken und Mittelfranken (C-102/98) en Ramazan Örs tegen Bundesknappschaft (C-211/98). - Verzoek om een prejudiciële beslissing: Bundessozialgericht - Duitsland. - Associatieovereenkomst EEG-Turkije - Besluiten van Associatieraad - Sociale zekerheid - Verbod van discriminatie op grond van nationaliteit - Rechtstreekse werking - Draagwijdte - Wetgeving van lidstaat inzake vaststelling van geboortedatum in verband met toekenning van socialeverzekeringsnummer en verlening van ouderdomspensioen. - Gevoegde zaken C-102/98 en C-211/98.

Jurisprudentie 2000 bladzijde I-01287


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


Internationale overeenkomsten - Associatieovereenkomst EEG-Turkije - Sociale zekerheid van migrerende werknemers - Ouderdomspensioen - Vaststelling van geboortedatum van betrokkenen - Nationale regeling volgens welke wijzigingen na verklaring door betrokkenen aan socialezekerheidsorgaan slechts mogelijk zijn onder overlegging van document dat vóór die verklaring is afgegeven - Discriminatie op grond van nationaliteit - Geen

(Besluit nr. 3/80 van Associatieraad EEG-Turkije, art. 3, lid 1)

Samenvatting


$$Artikel 3, lid 1, van besluit nr. 3/80 van de Associatieraad EEG-Turkije betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen van de lidstaten op Turkse werknemers en hun gezinsleden, ingevolge hetwelk Turkse onderdanen die op het grondgebied van een van de lidstaten wonen en op wie de bepalingen van dit besluit van toepassing zijn, het recht hebben om in de lidstaat waar zij wonen onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die staat uitkeringen van sociale zekerheid te ontvangen, moet aldus worden uitgelegd dat het er niet aan in de weg staat dat een lidstaat op Turkse werknemers een wettelijke regeling toepast volgens welke voor de toekenning van een ouderdomspensioen en de samenstelling van een daartoe toegekend socialeverzekeringsnummer, als geboortedatum bepalend wordt geacht de datum die blijkt uit de eerste opgave van de betrokkene aan een socialezekerheidsorgaan van die lidstaat, en slechts een andere geboortedatum in aanmerking kan worden genomen indien een document wordt overgelegd waarvan het origineel is afgegeven vóór de datum van die opgave.

Een dergelijke nationale regeling, die geldt onafhankelijk van de nationaliteit van de betrokken werknemers en aan de documenten die moeten worden overgelegd om de in de eerste opgave aan een orgaan van sociale zekerheid vermelde geboortedatum te wijzigen, gelijke bewijskracht toekent, ongeacht hun herkomst, plaatst Turkse onderdanen immers niet in een andere rechtspositie dan de onderdanen van de lidstaat waar zij wonen. Ook leidt zij niet tot een verschil in behandeling dat indirecte discriminatie op grond van de nationaliteit kan opleveren, aangezien op basis van het in artikel 3, lid 1, van het besluit neergelegde verbod van discriminatie op grond van nationaliteit niet kan worden geëist dat een lidstaat die regels stelt voor de bepaling van de geboortedatum in verband met de vaststelling van een socialeverzekeringsnummer en de toekenning van een ouderdomspensioen, rekening houdt met de bijzondere situatie die het gevolg is van de inhoud en de toepassing in de praktijk van de Turkse wetgeving op het gebied van de burgerlijke stand.

( cf. punten 36, 40-41, 44, 51-52, 55 en dictum )

Partijen


In de gevoegde zaken C-102/98 en C-211/98,

betreffende verzoeken aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag (thans artikel 234 EG) van het Bundessozialgericht (Duitsland), in de aldaar aanhangige gedingen tussen

I. Kocak

en

Landesversicherungsanstalt Oberfranken und Mittelfranken (C-102/98)

en tussen

R. Örs

en

Bundesknappschaft (C-211/98),

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 9 van de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije, ondertekend te Ankara op 12 september 1963 en namens de Gemeenschap gesloten, goedgekeurd en bevestigd bij besluit 64/732/EEG van de Raad van 23 december 1963 (PB 1964, blz. 3685), artikel 37 van het aanvullend protocol, op 23 november 1970 te Brussel ondertekend en namens de Gemeenschap gesloten, goedgekeurd en bevestigd bij verordening (EEG) nr. 2760/72 van de Raad van 19 december 1972 (PB L 293, blz. 1), artikel 10, lid 1, van besluit nr. 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de associatie (niet gepubliceerd), en artikel 3, lid 1, van besluit nr. 3/80 van de Associatieraad, van dezelfde datum, betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen van de lidstaten der Europese Gemeenschappen op Turkse werknemers en hun gezinsleden (PB 1983, C 110, blz. 60),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt: G. C. Rodríguez Iglesias, president, D. A. O. Edward, L. Sevón en R. Schintgen (rapporteur), kamerpresidenten, P. J. G. Kapteyn, C. Gulmann, J.-P. Puissochet, G. Hirsch, H. Ragnemalm, M. Wathelet en V. Skouris, rechters,

advocaat-generaal: D. Ruiz-Jarabo Colomer

griffier: R. Grass

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

in zaak C-102/98

- de Duitse regering, vertegenwoordigd door E. Röder, Ministerialrat bij het Bondsministerie van Economische zaken, en C.-D. Quassowski, Regierungsdirektor bij het Bondsministerie van Financiën, als gemachtigden,

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door P. J. Kuijper, juridisch adviseur, als gemachtigde, bijgestaan door I. Brinker en R. Karpenstein, advocaten te Brussel,

in zaak C-211/98

- R. Örs, vertegenwoordigd door H.-H. Volkenborn, advocaat te Herten,

- de Duitse regering, vertegenwoordigd door E. Röder en C.-D. Quassowski,

- de Franse regering, vertegenwoordigd door K. Rispal-Bellanger, onderdirecteur bij de directie juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, en A. de Bourgoing, chargé de mission bij die directie, als gemachtigden,

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door P. J. Kuijper, bijgestaan door R. Karpenstein,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van de Landesversicherungsanstalt Oberfranken und Mittelfranken, vertegenwoordigd door N. Mayer, directeur, en W. D. Walloth, Ministerialrat bij het Bondsministerie van Arbeid, als gemachtigden; R. Örs, vertegenwoordigd door H.-H. Volkenborn; de Duitse regering, vertegenwoordigd door C.-D. Quassowski, en de Commissie, vertegenwoordigd door P. J. Kuijper, bijgestaan door R. Karpenstein, ter terechtzitting van 7 september 1999,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 7 oktober 1999,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij twee beschikkingen van 17 februari en 31 maart 1998, ingekomen bij het Hof op 9 april (C-102/98) respectievelijk 8 juni (C-211/98) daaraanvolgend, heeft het Bundessozialgericht krachtens artikel 177 EG-Verdrag (thans artikel 234 EG) enkele prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van artikel 9 van de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije, ondertekend te Ankara op 12 september 1963 en namens de Gemeenschap gesloten, goedgekeurd en bevestigd bij besluit 64/732/EEG van de Raad van 23 december 1963 (PB 1964, blz. 3685; hierna: Overeenkomst"), artikel 37 van het aanvullend protocol, op 23 november 1970 te Brussel ondertekend en namens de Gemeenschap gesloten, goedgekeurd en bevestigd bij verordening (EEG) nr. 2760/72 van de Raad van 19 december 1972 (PB L 293, blz. 1; hierna: aanvullend protocol"), artikel 10, lid 1, van besluit nr. 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de associatie (niet gepubliceerd), en artikel 3, lid 1, van besluit nr. 3/80 van de Associatieraad, van dezelfde datum, betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen van de lidstaten der Europese Gemeenschappen op Turkse werknemers en hun gezinsleden (PB 1983, C 110, blz. 60).

2 Deze vragen zijn gerezen in een geschil tussen I. Kocak, Turks onderdaan, en de Landesversicherungsanstalt Oberfranken und Mittelfranken (pensioenfonds; hierna: LVA") (C-102/98) en een geschil tussen R. Örs, Turks onderdaan, en de Bundesknappschaft (federaal socialezekerheidsfonds voor mijnwerkers) (C-211/98) ter zake van de weigering van deze organen om bij de toekenning van ouderdomspensioen aan Kocak en Örs rekening te houden met de door een Turkse rechter uitgesproken rectificatie van de geboortedatum die betrokkenen bij hun aansluiting bij het Duitse stelsel van sociale zekerheid hadden opgegeven.

De associatie EEG-Turkije

3 Volgens artikel 2, lid 1, heeft de Overeenkomst tot doel, de gestadige en evenwichtige versterking van de commerciële en economische betrekkingen tussen de partijen bij de Overeenkomst te bevorderen. Daartoe omvat de Overeenkomst een voorbereidende fase, waarin Turkije in staat wordt gesteld zijn economie te versterken met steun van de Gemeenschap (artikel 3), een overgangsfase voor het geleidelijk tot stand brengen van een douane-unie en het nader tot elkaar brengen van het economische beleid van Turkije en dat van de Gemeenschap (artikel 4), en een definitieve fase, die is gegrondvest op de douane-unie en de versterking inhoudt van de coördinatie van het economische beleid van de overeenkomstsluitende partijen (artikel 5).

4 Artikel 6 van de Overeenkomst luidt:

Teneinde de toepassing en de geleidelijke ontwikkeling van de associatieregeling te verzekeren, verenigen de Overeenkomstsluitende Partijen zich in een Associatieraad, die handelt binnen de grenzen van de hem door de Overeenkomst verleende bevoegdheden."

5 Artikel 9 van de Overeenkomst bepaalt:

De Overeenkomstsluitende Partijen erkennen, dat binnen de werkingssfeer van de Overeenkomst, en onverminderd de bijzondere bepalingen die krachtens artikel 8 zouden kunnen worden vastgesteld, elke discriminatie uit hoofde van nationaliteit is verboden, overeenkomstig het in artikel 7 van het Verdrag tot oprichting van de Gemeenschap vermelde beginsel."

6 Artikel 12 van de Overeenkomst luidt:

De Overeenkomstsluitende Partijen komen overeen zich te laten leiden door de artikelen 48, 49 en 50 van het Verdrag tot oprichting van de Gemeenschap, teneinde onderling geleidelijk het vrije verkeer van werknemers tot stand te brengen."

7 In het aanvullend protocol, dat overeenkomstig artikel 62 deel uitmaakt van de Overeenkomst, wordt in artikel 1 vastgesteld onder welke voorwaarden, op welke wijze en in welk ritme de in artikel 4 van de Overeenkomst bedoelde overgangsfase ten uitvoer zal worden gelegd.

8 Artikel 37 van het aanvullend protocol bepaalt:

Elke lidstaat past op de werknemers van Turkse nationaliteit die tewerkgesteld zijn in de Gemeenschap een stelsel toe dat wordt gekenmerkt door het ontbreken van elke discriminatie uit hoofde van de nationaliteit ten opzichte van werknemers die onderdaan zijn van de andere lidstaten van de Gemeenschap, voor wat betreft de lonen en andere arbeidsvoorwaarden."

9 Artikel 39, lid 1, van het aanvullend protocol luidt:

Vóór het einde van het eerste jaar na de inwerkingtreding van dit Protocol, stelt de Associatieraad bepalingen vast ter zake van de sociale zekerheid ten behoeve van de werknemers van Turkse nationaliteit die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, en ten behoeve van hun binnen de Gemeenschap woonachtige gezinnen."

10 Volgens de derde overweging van de preambule van besluit nr. 1/80 beoogt dit besluit, op sociaal gebied de regeling die geldt voor de werknemers en hun gezinsleden te verbeteren ten opzichte van de geldende regeling, en voorts de bepalingen betreffende de sociale zekerheid alsook de bepalingen betreffende de uitwisseling van jonge werknemers ten uitvoer te leggen.

11 In artikel 10, lid 1, van besluit nr. 1/80, dat staat in hoofdstuk II, Sociale bepalingen", deel 1, Arbeidsmarktvraagstukken en vraagstukken in verband met het vrije verkeer van werknemers", wordt bepaald:

De lidstaten van de Gemeenschap passen op de Turkse werknemers die tot hun legale arbeidsmarkt behoren een stelsel toe dat wordt gekenmerkt door het ontbreken van elke discriminatie uit hoofde van de nationaliteit ten opzichte van communautaire werknemers, voor wat betreft de lonen en verdere arbeidsvoorwaarden."

12 Besluit nr. 3/80, dat werd vastgesteld op basis van artikel 39 van het aanvullend protocol, beoogt de socialezekerheidsregelingen van de lidstaten te coördineren teneinde Turkse werknemers die in een of meer lidstaten van de Gemeenschap werkzaam zijn of zijn geweest, alsmede de gezinsleden van deze werknemers en hun nagelaten betrekkingen, in aanmerking te doen komen voor prestaties in de traditionele takken van sociale zekerheid.

13 Artikel 2 van besluit nr. 3/80, getiteld Personele werkingssfeer", luidt:

Dit besluit is van toepassing:

- op werknemers op wie de wetgeving van een of meer lidstaten van toepassing is of geweest is, en die onderdanen van Turkije zijn,

(...)"

14 Artikel 3, lid 1, van dit besluit, Gelijkheid van behandeling", bepaalt:

Personen die op het grondgebied van een der lidstaten wonen en op wie de bepalingen van dit besluit van toepassing zijn, hebben de rechten en verplichtingen voortvloeiende uit de wetgeving van elke lidstaat onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die staat, behoudens bijzondere bepalingen van dit besluit."

15 Artikel 4, lid 1, van besluit nr. 3/80, Materiële werkingssfeer", luidt als volgt:

Dit besluit is van toepassing op alle wettelijke regelingen betreffende de volgende takken van sociale zekerheid:

(...)

c) uitkeringen bij ouderdom;

(...)"

De nationale wettelijke regeling

16 In Duitsland heeft elke mannelijke verzekerde die de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt en gedurende ten minste 60 maanden verzekerd is geweest, recht op ouderdomspensioen.

17 Eenieder die uit hoofde van de pensioenverzekering verzekerd is, dient een socialeverzekeringsnummer te hebben, dat zijn geboortedatum bevat. Dit nummer wordt de betrokkene door de bevoegde pensioeninstantie toegekend op basis van de gegevens die door zijn eerste werkgever worden verstrekt bij de verplichte aanmelding voor de ziektekostenverzekering.

18 § 1, lid 5, van de Verordnung über die Vergabe und Zusammensetzung der Versicherungsnummer (BGBl. I, 1987, blz. 2532) van 7 december 1987, bepaalt:

Een verzekeringsnummer wordt slechts eenmaal toegekend en niet gerectificeerd. Indien de geboortedatum of het serienummer in het verzekeringsnummer onjuist is, krijgt de verzekerde een nieuw verzekeringsnummer; het onjuiste nummer mag niet meer worden gebruikt en moet als onbruikbaar worden gekenmerkt (...)"

19 § 33a van boek I van het Sozialgesetzbuch (hierna: SGB"), op 1 januari 1998 in werking getreden na de vaststelling van de eerste wet tot wijziging van boek III SGB en andere wetten, van 16 december 1997 (BGBl. I, 1997, blz. 2970), bepaalt:

1) Indien rechten of verplichtingen afhankelijk zijn gesteld van de voorwaarde, dat een bepaalde leeftijdsgrens is bereikt of niet is overschreden, is de geboortedatum bepalend die blijkt uit de eerste opgave door de rechthebbende, degene op wie de verplichting rust of zijn gezinsleden ten overstaan van een orgaan van sociale zekerheid of, indien het een opgave in het kader van afdeling 3 of 6 van boek IV betreft, ten overstaan van de werkgever.

2) Van een geboortedatum die ingevolge lid 1 bepalend is, kan uitsluitend worden afgeweken indien het tot uitkering bevoegde orgaan vaststelt:

a) dat sprake is van een schrijffout;

b) dat een andere geboortedatum blijkt uit een document waarvan het origineel is afgegeven vóór de in lid 1 bedoelde opgave.

3) De leden 1 en 2 gelden dienovereenkomstig voor geboortedata die deel uitmaken van het verzekeringsnummer of een ander op het gebied van de sociale zekerheid in het kader van deze wet gebruikt kenmerk."

20 Blijkens de toelichting op het wetsontwerp, zoals weergegeven in de verwijzingsbeschikking, heeft de regeling tot doel, misbruiken te voorkomen die zouden ontstaan indien door bijvoorbeeld geboortedatumwijzigingen vervroegd aanspraak werd gemaakt op socialezekerheidsuitkeringen. In verschillende buitenlandse rechtordes zou namelijk de mogelijkheid bestaan, de geboortedatum bij rechterlijke beslissing te wijzigen. Zulke wijzigingen zouden in het Duitse sociale recht kunnen leiden tot voordelen die daaraan in de betrokken buitenlandse rechtsstelsels niet verbonden zijn, aangezien in de meeste daarvan wijzigingen van geboortedata niet worden erkend voor de sociale zekerheid. Thans zouden deze gevallen nog een bijzonder tijdrovend administratief onderzoek vergen. De nieuwe wettelijke regeling moet waarborgen, dat met dergelijke wijzigingen in beginsel ook in het Duitse sociale recht geen rekening meer hoeft te worden gehouden. Een specifieke overgangsregeling werd evenwel niet noodzakelijk geacht.

De hoofdgedingen

Zaak C-102/98

21 Van april 1962 tot december 1966 was Kocak in Duitsland in de mijnindustrie werkzaam en uit dien hoofde verplicht verzekerd voor de sociale zekerheid. Sinds mei 1970 heeft hij zijn vaste woonplaats in deze lidstaat; tot zijn vervroegde pensionering op 1 oktober 1986 werkte hij er als arbeider. Sinds 1 oktober 1991, de datum waarop zijn uitkering wegens vervroegde pensionering eindigde, ontvangt hij een bijstandsuitkering.

22 De geboortedatum van Kocak, opgenomen in de hem in 1970 en 1980 toegekende verzekeringsnummers, is 20 oktober 1933. Na een vonnis van de Turkse civiele rechtbank te Düzce van 3 december 1985 werd zijn geboortejaar in het Turkse register van de burgerlijke stand gewijzigd in 1926. De Landesversicherungsanstalt Schleswig-Holstein kende hem daarop bij beschikking van 14 augustus 1986 een nieuw verzekeringsnummer toe, waarin het aldus gerectificeerde geboortejaar in aanmerking was genomen.

23 In augustus 1991 vroeg Kocak bij de LVA ouderdomspensioen aan op grond dat hij de leeftijd van 65 jaar had bereikt. Bij beschikking van 17 februari 1992 stelde de LVA vast, dat het vonnis tot rectificatie van de geboortedatum van betrokkene in het Turkse register van de burgerlijke stand, niet kon worden erkend, en dat 20 oktober 1933 voor de Duitse pensioenverzekering de enige relevante datum was; zij kende Kocak daarom een nieuw verzekeringsnummer toe, op basis van het geboortejaar 1933. Bij beschikking van 1 december 1993 wees zij de pensioenaanvraag van Kocak af op grond dat hij geboren was in 1933 en dus eerst in oktober 1998 de leeftijd van 65 jaar zou bereiken.

24 Bij beschikking van 19 januari 1994 wees de LVA de door Kocak tegen deze twee beschikkingen ingediende bezwaarschriften eveneens af, waarbij zij met name overwoog dat niet bewezen was dat betrokkene niet geboren was in 1933, het jaar dat hij bij zijn toelating tot de Duitse pensioenverzekering had opgegeven, maar in 1926; noch door het vonnis van de Turkse civiele rechtbank, noch door de door Kocak overgelegde getuigenverklaring was het bewijs daarvan geleverd, daar het vonnis slechts op een medische verklaring berustte en de getuigenverklaring niet met stukken was gestaafd.

25 Het Sozialgericht Itzehoe wees het door Kocak ingestelde beroep toe, welke uitspraak door het Landessozialgericht Schleswig-Holstein werd vernietigd. Kocak stelde daarop beroep in Revision" in bij het Bundessozialgericht. Daar het Bundessozialgericht (dertiende kamer) zich afvroeg, of § 33a van boek I SGB verenigbaar was met het discriminatieverbod of het beginsel van gelijke behandeling, die gelden voor de associatie EEG-Turkije, heeft het de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:

Moet het recht betreffende de associatie tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije (in het bijzonder artikel 9 van de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije van 12 september 1963, artikel 37 van het aanvullend protocol van 23 november 1970 bij deze overeenkomst, artikel 10 van besluit nr. 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 en artikel 3, lid 1, van besluit nr. 3/80 van de Associatieraad van 19 september 1980) aldus worden uitgelegd, dat het de wetgever van een lidstaat niet is toegestaan, een wettelijke regeling vast te stellen volgens welke voor de opneming in het aan een verzekerde toegekende verzekeringsnummer, alsmede voor de toekenning van ouderdomspensioen, ook bij Turkse migrerende werknemers in beginsel de geboortedatum bepalend is welke blijkt uit de eerste opgave van de verzekerde aan het orgaan van sociale zekerheid van de betrokken lidstaat of aan de aldaar gevestigde (in zoverre tegenover het orgaan van sociale zekerheid tot aanmelding verplichte) werkgever, zonder dat bijzonderheden van het Turkse register van de burgerlijke stand in aanmerking worden genomen?"

Zaak C-211/98

26 Örs woont sinds 1972 in Duitsland, waar hij is aangesloten bij de pensioenregeling van de Bundesknappschaft. Bij zijn aansluiting verklaarde Örs, dat hij op 1 mei 1950 geboren was, waarop de Bundesknappschaft hem een verzekeringsnummer toekende waarin deze geboortedatum was opgenomen.

27 Na een vonnis van de rechtbank te Balikesir van 9 november 1992 werd de geboortedatum van Örs in het Turkse register van de burgerlijke stand gerectificeerd en vastgesteld op 1 mei 1946. Dit vonnis is gebaseerd op door verzoeker overgelegde, onder ede afgelegde getuigenverklaringen en op onderzoek van een stukje huidweefsel van Örs' rechterarm.

28 Bij beschikking van 14 juni 1993 wees de Bundesknappschaft het verzoek van Örs, zijn geboortedatum en verzekeringsnummer op basis van dit vonnis te wijzigen, af, en bij beschikking van 14 september 1993 het tegen deze afwijzing ingediende bezwaar.

29 Het beroep dat Örs tegen deze beschikkingen instelde bij het Sozialgericht Gelsenkirchen en zijn hoger beroep bij het Landessozialgericht Nordrhein-Westfalen werden verworpen. Hij stelde daarop beroep in Revision" in bij het Bundessozialgericht. Daarbij betoogde hij in de eerste plaats, dat het verzekeringsnummer niet alleen dient ter identificatie, maar ook beslissend is voor het einde van zijn beroepsleven en dus zijn recht op ouderdomspensioen, en, in de tweede plaats, dat het vonnis van de Turkse rechtbank, dat kracht van gewijsde heeft, voor de Bundesknappschaft bindend is. Hij betoogde bovendien, dat laatstgenoemde in haar hoedanigheid van ziekenkas hem heeft ingeschreven onder inaanmerkingneming van zijn gewijzigde geboortedatum.

30 Het Bundessozialgericht (achtste kamer) merkt op, dat de onderhavige zaak verschilt van die welke heeft geleid tot het arrest van 2 december 1997, Dafeki (C-336/94, Jurispr. blz. I-6761), in de eerste plaats doordat Örs geen gemeenschapsonderdaan is, maar een Turkse migrerende werknemer, en in de tweede plaats omdat § 33a van boek I SGB correcties achteraf van de geboortedatum voor het sociale recht uitsluit. Het heeft daarop de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende twee prejudiciële vragen gesteld:

1) Bestaat er op grond van het recht betreffende de associatie tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije een op een Turkse werknemer in de Bondsrepubliek Duitsland rechtstreeks toepasselijk discriminatieverbod op het gebied van de sociale zekerheid?

2) Zo ja, moet dit verbod dan aldus worden uitgelegd, dat het in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling op grond waarvan voor uitkeringen krachtens de wettelijke pensioenverzekering en voor de samenstelling van het daartoe toegekende socialeverzekeringsnummer de geboortedatum bepalend is die op het tijdstip waarop de Turkse werknemer voor het eerst bij een nationaal socialeverzekeringsorgaan werd aangemeld, officieel is vastgesteld?"

31 Bij beschikking van de president van het Hof van 2 december 1998 zijn de zaken voor de mondelinge behandeling en het arrest gevoegd.

De prejudiciële vragen

32 Met zijn vragen, die tezamen moeten worden besproken, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit, neergelegd in een van bovenvermelde bepalingen van de regeling betreffende de associatie EEG-Turkije, aldus moet worden uitgelegd, dat het eraan in de weg staat dat een lidstaat op Turkse werknemers een wettelijke regeling toepast volgens welke voor de toekenning van een ouderdomspensioen en de samenstelling van een daartoe toegekend verzekeringsnummer, als geboortedatum bepalend wordt geacht de datum die blijkt uit de eerste opgave door de betrokkene aan een socialezekerheidsorgaan van die lidstaat, en slechts een andere geboortedatum in aanmerking kan worden genomen indien een document wordt overgelegd waarvan het origineel is afgegeven vóór de datum van die opgave.

33 In de eerste plaats moet worden vastgesteld, dat Turkse onderdanen die, zoals Kocak en Örs, onder de wetgeving van een van de lidstaten vallen of vielen, onder de personele werkingssfeer van besluit nr. 3/80, zoals gedefinieerd in artikel 2 van dit besluit, vallen.

34 In de tweede plaats is een wettelijke regeling van een lidstaat, die, zoals in het hoofdgeding, de geboortedatum vaststelt waarvan moet worden uitgegaan om te bepalen op welk moment onder meer het recht op ouderdomspensioen ontstaat, een wettelijke regeling die betrekking heeft op een van de takken van sociale zekerheid welke uitdrukkelijk zijn genoemd in artikel 4, lid 1, sub c, van besluit nr. 3/80, zodat zij onder de materiële werkingssfeer daarvan valt.

35 In de tweede plaats moet eraan worden herinnerd, dat het Hof in het arrest van 4 mei 1999, Sürül (C-262/96, Jurispr. blz. I-2685, punt 74), oordeelde, dat artikel 3, lid 1, van besluit nr. 3/80 binnen de werkingssfeer van dit besluit een nauwkeurig bepaald en onvoorwaardelijk beginsel stelt, dat voldoende werkbaar is om door de nationale rechter te kunnen worden toegepast en derhalve de rechtspositie van particulieren kan bepalen. De rechtstreekse werking die dus aan die bepaling moet worden toegekend brengt mee, dat de rechtzoekenden op wie zij van toepassing is, het recht hebben zich er voor de rechterlijke instanties van de lidstaten op te beroepen.

36 Ingevolge deze bepaling hebben Turkse onderdanen die op het grondgebied van een van de lidstaten wonen en op wie de bepalingen van besluit nr. 3/80 van toepassing zijn, het recht om in de lidstaat waar zij wonen onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die staat uitkeringen van sociale zekerheid te ontvangen. Deze bepaling is daarmee de uitvoering en concretisering, op het bijzondere gebied van de sociale zekerheid, van het algemene verbod van discriminatie op grond van nationaliteit zoals neergelegd in artikel 9 van de Overeenkomst (zie in deze zin arrest Sürül, reeds aangehaald, punt 64).

37 Bijgevolg behoeft niet te worden nagegaan of deze bepaling, die uitdrukkelijk door de verwijzende rechter wordt genoemd, eveneens van toepassing is op personen die, zoals Kocak en Örs, zich reeds kunnen beroepen op het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit, dat op het gebied van de sociale zekerheid specifiek in artikel 3, lid 1, van besluit nr. 3/80 is neergelegd.

38 Hetzelfde geldt voor artikel 37 van het aanvullend protocol en artikel 10, lid 1, van besluit nr. 1/80, die het algemene verbod van discriminatie op grond van nationaliteit op het gebied van de beloning en de overige arbeidsvoorwaarden van toepassing verklaren op Turkse onderdanen.

39 Wat de draagwijdte van het in artikel 3, lid 1, van besluit nr. 3/80 neergelegde verbod van discriminatie op grond van nationaliteit betreft, is het vaste rechtspraak dat de regels inzake gelijke behandeling niet alleen openlijke discriminaties op grond van nationaliteit verbieden, maar ook alle verkapte vormen van discriminatie, die, door toepassing van andere onderscheidingscriteria, in feite tot hetzelfde resultaat leiden (zie in deze zin arrest van 27 januari 2000, Graf, C-190/98, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 14).

40 Een wettelijke regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, geldt onafhankelijk van de nationaliteit van de betrokken werknemers.

41 Voorts kent deze wettelijke regeling aan de documenten die moeten worden overgelegd om de in de eerste opgave aan een orgaan van sociale zekerheid vermelde geboortedatum te wijzigen, gelijke bewijskracht toe, ongeacht hun herkomst. Zij maakt geen onderscheid naargelang de lidstaat waar een document is opgesteld, noch naargelang het soort document dat wordt overgelegd en, zoals de Duitse regering op dit punt onweersproken heeft verklaard, er wordt niet alleen bewijskracht toegekend aan documenten van de burgerlijke stand, maar ook aan andere stukken, zoals die welke worden afgegeven in verband met leerplicht of militaire dienst, waaruit de geboortedatum van de betrokkene valt af te leiden.

42 Een dergelijke wettelijke regeling verschilt dan ook wezenlijk van de bepalingen die aan de orde waren in de zaak die heeft geleid tot het arrest Dafeki, reeds aangehaald, die aan documenten en verklaringen van de burgerlijke stand afkomstig van de autoriteiten van andere lidstaten geringere bewijskracht toekenden dan aan documenten en verklaringen van de Duitse autoriteiten (zie arrest Dafeki, reeds aangehaald, punten 5 en 12).

43 Bovendien blijkt uit de verwijzingsbeschikkingen van het Bundessozialgericht, dat ook naar Turks recht de voor de sociale verzekering relevante geboortedatum in beginsel de datum blijft die bij de eerste aansluiting is opgegeven en dat een latere rectificatie van die datum op dit gebied geen gevolgen heeft.

44 In die omstandigheden moet worden geconcludeerd, dat een wettelijke regeling als in het hoofdgeding aan de orde is, volgens welke alleen dan een andere geboortedatum in aanmerking kan worden genomen dan die welke is genoemd in de eerste opgave aan een orgaan van sociale zekerheid, indien een document wordt overgelegd waarvan het origineel is afgegeven vóór de datum van die opgave, Turkse onderdanen niet in een andere rechtspositie plaatst dan de onderdanen van de lidstaat waar zij wonen.

45 De nationale rechter sluit niet uit, dat een dergelijke wettelijke regeling niettemin indirecte discriminatie kan inhouden voor Turkse werknemers, voor zover zij onvoldoende rekening houdt met de juridische en feitelijke verschillen tussen de Turkse Republiek en de Bondsrepubliek Duitsland wat de registers van de burgerlijke stand betreft. Terwijl de eerste opgaven van Duitse onderdanen aan een orgaan van sociale zekerheid in het algemeen op vaste en betrouwbare gegevens van de burgerlijke stand berusten, hebben die van Turkse werknemers die in hun land van herkomst geboren zijn, nogal eens een aanzienlijk minder zekere basis, zodat deze vaker achteraf wijziging behoeven.

46 De nationale rechter merkt in dit verband in zijn verwijzingsbeschikking in zaak C-102/98 op, dat § 16 van het Personenstandsgesetz (hierna: PStG") voorschrijft, dat de geboorte van een kind binnen een week moet worden aangegeven bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van het gebied waar het is geboren. Deze verplichting rust in beginsel op de wettige vader, maar kan ook op andere personen rusten. Ingevolge § 68 PStG begaat degene die zijn aangifteplicht niet of niet tijdig nakomt, een overtreding die met een geldboete kan worden bestraft.

47 Overeenkomstig § 20 PStG moet de ambtenaar van de burgerlijke stand de mededelingen van de aangever controleren, indien hij aan de juistheid ervan twijfelt. Is de geboortedatum eenmaal in het register ingeschreven, dan kan deze slechts op rechterlijk bevel worden gecorrigeerd (§ 47 jo §§ 46-46b PStG). Daartoe moet de rechter de feiten ambtshalve uitputtend onderzoeken en daarbij alle geschikte kennisbronnen benutten. Alleen wanneer hij van de onjuistheid van de inschrijving overtuigd is, mag hij een rectificatie gelasten.

48 Volgens de nationale rechter ligt de situatie in Turkije duidelijk anders. Weliswaar moet een geboorte ingevolge artikel 39 van het Turkse burgerlijk wetboek binnen een maand worden aangegeven bij de voor het bijhouden van het register van de burgerlijke stand bevoegde autoriteit, maar deze verplichting wordt, met name op het platteland, kennelijk niet altijd tijdig en betrouwbaar nageleefd. Bovendien kan het register van de burgerlijke stand overeenkomstig artikel 38 van het Turkse burgerlijk wetboek en artikel 11 van de Turkse wet op de burgerlijke staat, op basis van een rechterlijke beschikking worden gecorrigeerd, en wordt het door Turkse rechters daarbij veelal gehanteerde toetsingscriterium door beheersdeskundigen van de socialeverzekeringsinstellingen als buitengewoon ruim aangemerkt. Overigens zou door Duitse rechters herhaaldelijk zijn gewezen op het ontbreken van een grondig, ambtshalve verricht feitenonderzoek in Turkije.

49 Volgens de Commissie is, gezien deze juridische en feitelijke verschillen, de principiële weigering om voor de pensioenverzekering een andere geboortedatum in aanmerking te nemen dan de datum die bij de eerste opgave aan een socialezekerheidsorgaan werd vermeld, wanneer de nieuwe datum niet blijkt uit een document waarvan het origineel is afgegeven vóór de datum van die opgave, een vorm van indirecte discriminatie van Turkse migrerende werknemers, waarvan moet worden vastgesteld of zij wordt gerechtvaardigd door objectieve overwegingen, die losstaan van de nationaliteit van de betrokken werknemers, en evenredig is aan het door het nationale recht rechtmatig nagestreefde doel (zie in dit verband arrest van 23 mei 1996, O'Flynn, C-237/94, Jurispr. blz. I-2617, punt 19).

50 In dit verband moet worden beklemtoond, dat de bijzondere problemen die de in geding zijnde wettelijke regeling voor Turkse migrerende werknemers kan opleveren, worden veroorzaakt door de Turkse wetgeving inzake het voeren van de registers van de burgerlijke stand en de wijze waarop deze in de praktijk wordt toegepast.

51 Op basis van het in artikel 3, lid 1, van besluit nr. 3/80 neergelegde verbod van discriminatie op grond van nationaliteit kan echter niet worden geëist, dat een lidstaat die regels stelt voor de bepaling van de geboortedatum in verband met de vaststelling van een verzekeringsnummer en de toekenning van een ouderdomspensioen, rekening houdt met de bijzondere situatie die het gevolg is van de inhoud en de toepassing in de praktijk van de Turkse wetgeving op het gebied van de burgerlijke stand.

52 Nu een wettelijke regeling als in het hoofdgeding aan de orde is, derhalve niet leidt tot een verschil in behandeling dat indirecte discriminatie op grond van de nationaliteit kan opleveren, behoeft niet meer te worden nagegaan, of zij wordt gerechtvaardigd door objectieve overwegingen en evenredig is aan het door het nationale recht wettig nagestreefde doel (zie in dit verband arresten van 15 januari 1998, Schöning-Kougebetopoulou, C-15/96, Jurispr. blz. I-47, punt 21, en 7 mei 1998, Clean Car Autoservice, C-350/96, Jurispr. blz. I-2521, punten 30 en 31).

53 Om dezelfde reden hoeft evenmin inzonderheid te worden onderzocht of, zoals de Commissie heeft gesteld naar aanleiding van de door de verwijzende rechter op dit punt in zaak C-102/98 uitgesproken twijfel, de wettelijke regeling onevenredig is aan het beoogde doel, nu een overgangsregeling ontbreekt en zij ook van toepassing is op Turkse werknemers van wie de eerste opgave aan een socialezekerheidsorgaan heeft plaatsgevonden onder de oude wetgeving, op een tijdstip waarop zij geen reden hadden te verwachten, dat zij zich bij de aanvraag van hun pensioen slechts op hun werkelijke, van de oorspronkelijk opgegeven datum afwijkende, geboortedatum zouden kunnen beroepen indien deze zou blijken uit een document waarvan het origineel vóór de datum van de eerste opgave was afgegeven.

54 De vraag of personen als Kocak en Örs voor de toekenning van hun ouderdomspensioen rechten kunnen ontlenen aan het feit dat hun vóór de inwerkingtreding van de in geding zijnde wettelijke regeling een nieuw verzekeringsnummer was toegekend, of dat zij onder een eerdere, minder strenge wettelijke regeling een verzoek om wijziging van hun verzekeringsnummer hadden ingediend, is een vraag van nationaal recht.

55 Gelet op het voorgaande moet op de gestelde vragen worden geantwoord, dat artikel 3, lid 1, van besluit nr. 3/80 aldus moet worden uitgelegd, dat het er niet aan in de weg staat dat een lidstaat op Turkse werknemers een wettelijke regeling toepast volgens welke voor de toekenning van een ouderdomspensioen en de samenstelling van een daartoe toegekend verzekeringsnummer, als geboortedatum bepalend wordt geacht de datum die blijkt uit de eerste opgave van de betrokkene aan een socialezekerheidsorgaan van die lidstaat, en slechts een andere geboortedatum in aanmerking kan worden genomen indien een document wordt overgelegd waarvan het origineel is afgegeven vóór de datum van die opgave.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

56 De kosten door de Duitse en de Franse regering en de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE,

uitspraak doende op de door het Bundessozialgericht bij beschikkingen van 17 februari en 31 maart 1998 gestelde vragen, verklaart voor recht:

Artikel 3, lid 1, van besluit nr. 3/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen van de lidstaten der Europese Gemeenschappen op Turkse werknemers en hun gezinsleden, moet aldus worden uitgelegd, dat het er niet aan in de weg staat dat een lidstaat op Turkse werknemers een wettelijke regeling toepast volgens welke voor de toekenning van een ouderdomspensioen en de samenstelling van een daartoe toegekend verzekeringsnummer, als geboortedatum bepalend wordt geacht de datum die blijkt uit de eerste opgave van de betrokkene aan een socialezekerheidsorgaan van die lidstaat, en slechts een andere geboortedatum in aanmerking kan worden genomen indien een document wordt overgelegd waarvan het origineel is afgegeven vóór de datum van die opgave.