Trefwoorden
Samenvatting

Trefwoorden

1. Vervoer - Zeevervoer - Vrachtverdelingsovereenkomst tussen lidstaat en derde land - Verplichting om bestaande overeenkomst aan te passen vóór inwerkingtreding van verordening nr. 4055/86 - Niet-inachtneming - Verplichting voor lidstaat om dergelijke overeenkomst op te zeggen - Niet-nakoming - Rechtvaardiging ontleend aan moeilijke politieke situatie in derde land - Ontoelaatbaarheid

[Verdrag, art. 169 (thans art. 226 EG); verordening nr. 4055/86 van de Raad, art. 3 en 4, lid 1]

2. Internationale overeenkomsten - Overeenkomsten van lidstaten - Overeenkomsten gesloten vóór inwerkingtreding van EG-Verdrag - Rechten van derde landen en verplichtingen van lidstaten - Verplichting om eventuele strijdigheden tussen oudere overeenkomst en Verdrag op te heffen - Draagwijdte

[Verdrag, art. 234 (thans, na wijziging, art. 307 EG)]

Samenvatting

1. Wanneer een lidstaat er niet in is geslaagd, binnen de termijnen voorzien in verordening nr. 4055/86 houdende toepassing van het beginsel van het vrij verrichten van diensten op het zeevervoer tussen de lidstaten onderling en tussen de lidstaten en derde landen, langs diplomatieke weg een met een derde land vóór de toetreding van de lidstaat tot de Gemeenschappen gesloten bilaterale overeenkomst te wijzigen die met die verordening strijdige vrachtverdelingsregelingen bevat, dient hij, voorzover opzegging van dit soort overeenkomst internationaalrechtelijk mogelijk is, deze overeenkomst op te zeggen.

Het bestaan van een moeilijke politieke situatie in het overeenkomstsluitend derde land kan een niet-nakoming van de uit het Verdrag voortvloeiende verplichtingen door een lidstaat niet rechtvaardigen.

( cf. punten 40, 48 )

2. Artikel 234, eerste alinea, van het Verdrag (thans, na wijziging, artikel 307, eerste alinea, EG) beoogt, overeenkomstig de volkenrechtelijke beginselen, te preciseren dat de gelding van het Verdrag geen invloed heeft op de verplichting van de betrokken lidstaat om de uit een oudere overeenkomst voortvloeiende rechten van derde landen te eerbiedigen en zijn daarmee samenhangende verplichtingen na te komen. In het kader van artikel 234, tweede alinea, hebben de lidstaten weliswaar de keuze, welke passende maatregelen zij willen nemen, doch dit neemt niet weg dat zij verplicht zijn de onverenigbaarheid van een precommunautaire overeenkomst met het Verdrag op te heffen. Stuit een lidstaat op moeilijkheden die wijziging van een overeenkomst onmogelijk maken, dan kan men dus niet uitsluiten dat hij die overeenkomst moet opzeggen.

Het argument, dat een dergelijke opzegging een onevenredige achterstelling van de buitenlandse belangen van de betrokken lidstaat ten opzichte van het communautaire belang betekent, kan niet worden aanvaard. Het evenwicht tussen de belangen op het gebied van het buitenlands beleid van een lidstaat en het communautaire belang is immers reeds in aanmerking genomen in bovengenoemd artikel 234, aangezien die bepaling een lidstaat toestaat om een communautaire bepaling te negeren teneinde de rechten van derde landen voortvloeiende uit een oudere overeenkomst te eerbiedigen en zijn daarmee samenhangende verplichtingen na te komen. Voorts laat dit artikel hun de keuze van de passende middelen om de betrokken overeenkomst in overeenstemming met het gemeenschapsrecht te brengen.

( cf. punten 53, 58-59 )