61998C0372

Conclusie van advocaat-generaal Léger van 11 mei 2000. - The Queen tegen Ministry of Agriculture, Fisheries and Food, ex parte J.H. Cooke & Sons. - Verzoek om een prejudiciële beslissing: High Court of Justice (England & Wales), Queen's Bench Division (Divisional Court) - Verenigd Koninkrijk. - Gemeenschappelijk landbouwbeleid - Verordening (EEG) nr. 1765/92 - Verordening (EG) nr. 762/94 - Steun die is gekoppeld aan met akkerbouwgewassen ingezaaide of uit productie genomen oppervlakte - Begrip "oppervlakte die het jaar voordien met het oog op het oogsten van een gewas bebouwd is geweest". - Zaak C-372/98.

Jurisprudentie 2000 bladzijde I-08683


Conclusie van de advocaat generaal


1. Het onderhavige verzoek om een prejudiciële beslissing betreft artikel 2 van verordening (EG) nr. 762/94 van de Commissie van 6 april 1994 houdende toepassingsbepalingen inzake het uit productie nemen van grond als bedoeld in verordening (EEG) nr. 1765/92 van de Raad. Hierin wordt het uit productie nemen van grond" omschreven als het aan de productie onttrekken van een oppervlakte die het jaar voordien met het oog op het oogsten van een gewas bebouwd is geweest". De High Court of Justice (England & Wales), Queen's Bench Division (Verenigd Koninkrijk), wenst te vernemen of deze term kan worden toegepast op grond die was ingezaaid met een grassoort die werd gemaaid in het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de grond uit productie werd genomen.

I - Communautair rechtskader

2. In 1992 is het gemeenschappelijk landbouwbeleid (hierna: GLB") in die zin herzien, dat een aantal steunstelsels werd gecreëerd of gewijzigd. Deze herziening had in wezen een dubbele doelstelling, te weten controle op de stijging van de kosten van het GLB en vermijding van overproductie.

Verordening (EEG) nr. 1765/92

3. Verordening (EEG) nr. 1765/92, die in werking trad met ingang van het verkoopseizoen 1993/1994, voerde een nieuwe steunregeling in voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen. De verordening beoogt overproductie in de betrokken sector te vermijden, een beter marktevenwicht te garanderen en het inkomensverlies te compenseren dat het gevolg is van de verlaging van de regelingsprijzen, door middel van een compensatiebedrag voor de producenten.

4. Om die doelstellingen te bereiken, heeft de gemeenschapswetgever de beginselen inzake steunverlening voor akkerbouwgewassen gewijzigd. Zo worden sedert 1992 de compensatiebedragen vastgesteld per hectare", op basis van de oppervlakte en de opbrengstcapaciteit van de verschillende regio's van de Gemeenschap. Bovendien stelt de gemeenschapswetgever de toekenning van compensatiebedragen afhankelijk van de verplichting voor de producenten om een deel van hun areaal uit de productie te nemen.

5. De considerans van verordening nr. 1765/92 geeft aan dat producenten die aanspraak willen maken op het compensatiebedrag in het kader van de ,algemene regeling een vooraf bepaald percentage van hun oppervlakte cultuurgrond uit productie moeten nemen".

6. Titel I van verordening nr. 1765/92 handelt over het compensatiebedrag.

Artikel 2, lid 1, luidt: In de Gemeenschap gevestigde producenten van akkerbouwgewassen kunnen onder de in deze titel aangegeven voorwaarden een compensatiebedrag aanvragen."

Artikel 2, lid 2, bepaalt: Het compensatiebedrag wordt toegekend voor een met akkerbouwgewassen ingezaaide oppervlakte of een overeenkomstig artikel 7 van de onderhavige verordening uit productie genomen oppervlakte (...)."

Artikel 2, lid 5, bepaalt: Producenten die het compensatiebedrag aanvragen in het kader van de algemene regeling, verbinden zich ertoe een deel van hun areaal uit productie te nemen en ontvangen een compensatie voor deze verplichting."

Artikel 7 bevat de voornaamste bepalingen voor het uit productie nemen van grond. Lid 4 ervan preciseert: De braakgelegde grond mag worden gebruikt voor de productie van grondstoffen voor de vervaardiging, in de Gemeenschap, van niet specifiek voor voeding of vervoedering bestemde producten, op voorwaarde dat doeltreffende controlesystemen kunnen worden toegepast."

7. In bijlage I van verordening nr. 1765/92 zijn de landbouwproducten die vallen onder de definitie van akkerbouwgewassen" limitatief opgesomd.

Verordening nr. 762/94

8. Verordening nr. 762/94 stelt de toepassingsbepalingen vast van verordening nr. 1765/92 inzake het uit productie nemen van grond.

9. De considerans van deze tekst bevestigt dat de compensatiebedragen in het kader van de in artikel 2, lid 5, van verordening (EEG) nr. 1765/92 bedoelde algemene regeling slechts worden toegekend indien de betrokken producent een deel van de oppervlakte van zijn bedrijf uit productie neemt (...)".

10. Artikel 2 van verordening nr. 762/94 definieert het uit productie nemen van de grond" als volgt:

Onverminderd het bepaalde in artikel 7, lid 4, van verordening (EEG) nr. 1765/92, wordt onder ,uit productie nemen van de grond verstaan, het aan de productie onttrekken van een oppervlakte die het jaar voordien met het oog op het oogsten van een gewas bebouwd is geweest."

Verordeningen (EEG) nrs. 3508/92 en 3887/92

11. Verordening (EEG) nr. 3508/92 stelt een geïntegreerd beheers- en controlesysteem in voor bepaalde communautaire steunregelingen, met name voor de bij verordening nr. 1765/92 ingevoerde regeling.

12. Artikel 6 bepaalt dat, om in aanmerking te komen voor de toepassing van één of meer steunregelingen, elk bedrijfshoofd voor elk jaar een steunaanvraag oppervlakten" moet indienen, waarin worden vermeld: de percelen landbouwgrond, voederarealen inbegrepen, waarvoor een maatregel voor het uit productie nemen van bouwland wordt toegepast, en de percelen landbouwgrond die zijn braakgelegd.

13. Verordening (EEG) nr. 3887/92 stelt de uitvoeringsbepalingen vast inzake het geïntegreerde beheers- en controlesysteem.

Artikel 4 preciseert welke gegevens de steunaanvraag oppervlakten" dient te bevatten. Artikel 6 vereist dat de administratieve controles en de controles ter plaatse worden uitgevoerd op zodanige wijze dat een doeltreffende verificatie van de naleving van de voorwaarden voor toekenning van de steunbedragen is gewaarborgd. Artikel 9, ten slotte, bepaalt de sancties die worden toegepast wanneer de bevoegde autoriteiten hebben vastgesteld dat de in de steunaanvraag oppervlakten" aangegeven oppervlakte verschilt van de bij de controles feitelijk geconstateerde oppervlakte.

II - De feiten en de procedure in het hoofdgeding

14. De vennootschap J. H. Cooke & Sons (hierna: Cooke") is eigenaar van en exploiteert Bates Farm te Maer, in het Verenigd Koninkrijk.

15. Op 16 april 1997 diende Cooke bij het Ministry of Agriculture, Fisheries and Food (hierna: MAFF"), de bevoegde instantie in Engeland en Wales voor het beheer van het stelsel van betalingen in de sector akkerbouwgewassen, een steunaanvraag oppervlakten" in.

16. De aanvraag van Cooke strekte tot verkrijging van een compensatiebedrag voor een gedurende 1997 uit productie genomen oppervlakte, en had betrekking op 60,64 ha graangewassen, 23,90 ha oliehoudende zaden en 5 ha braakgelegde grond.

17. In 1996, het jaar dat voorafging aan de braakleggingsperiode, was deze grond ingezaaid met Italiaans raaigras, een niet-blijvende grassoort. Cooke beweert dat dit gras in de loop van datzelfde jaar, 1996 dus, werd gemaaid en ingekuild.

18. Op 17 september 1997 wees het MAFF Cooke's aanvraag af op grond dat de braakgelegde grond niet voldeed aan de voorwaarden om te worden aangemerkt als uit productie genomen grond". Het MAFF overwoog dat de grond tijdens het aan de braakleggingsperiode voorafgaande jaar niet in de zin van artikel 2 van verordening nr. 762/94 met het oog op het oogsten van een gewas bebouwd" was geweest. Bijgevolg legde het MAFF een sanctie op aan Cooke, die haar recht verloor op alle door haar aangevraagde steun, waarmee in totaal een bedrag van 28 000 GBP was gemoeid.

19. Op 28 januari 1998 werd aan Cooke verlof verleend tot het instellen van beroep bij de verwijzende rechter. Verzoekster in het hoofdgeding betwist de interpretatie van artikel 2 van verordening nr. 762/94 door het MAFF. Volgens haar kan de omstandigheid dat de braakgelegde grond in het aan de braakleggingsperiode voorafgaande jaar was ingezaaid met gras, dat nadien was gemaaid en ingekuild, er niet toe leiden dat deze grond het jaar daarop niet als uit productie genomen grond" kon worden beschouwd.

III - De prejudiciële vraag

20. Van oordeel, dat de beslechting van het geschil afhangt van de uitlegging van de hierboven genoemde bepalingen, heeft de High Court besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vraag voor te leggen:

Moet de zinsnede ,een oppervlakte die het jaar voordien met het oog op het oogsten van een gewas bebouwd is geweest in artikel 2 van verordening (EG) nr. 762/94 van de Commissie van 6 april 1994 houdende toepassingsbepalingen inzake het uit productie nemen van grond als bedoeld in verordening (EEG) nr. 1765/92 van de Raad, aldus worden uitgelegd, dat hieronder ook grond valt die het jaar voordien is ingezaaid met gras, wanneer dat gras is gemaaid en ingekuild?"

IV - Het antwoord op de prejudiciële vraag

21. De verwijzende rechter vraagt het Hof of artikel 2 van verordening nr. 762/94 aldus moet worden uitgelegd, dat de zinsnede een oppervlakte die het jaar voordien met het oog op het oogsten van een gewas bebouwd is geweest" ook grond omvat die is ingezaaid met een niet-blijvende grassoort die in de loop van dat jaar is gemaaid en ingekuild.

22. Opgemerkt moet worden, dat deze vraag geen enkele twijfel laat bestaan over het doel van de onderhavige prejudiciële verwijzing.

Aan het Hof wordt immers duidelijk gevraagd wat de rechten zijn van de producenten gedurende het jaar dat voorafging aan de braakleggingsperiode. De High Court wenst van het Hof te vernemen of het gedurende dat jaar aan de belanghebbenden is toegestaan een niet-blijvende grassoort te verbouwen die is bestemd om te worden gemaaid en ingekuild. Het Hof wordt dus niet verzocht de gewassoorten te bepalen die tijdens de braakleggingsperiode zelf kunnen worden verbouwd.

23. Tijdens de procedure voor het Hof was het Verenigd Koninkrijk de enige interveniënt die het Hof een restrictieve lezing van artikel 2 van verordening nr. 762/94 voorstelde.

In wezen overwoog deze lidstaat, dat om aanspraak te maken op een compensatiebedrag voor uit productie genomen oppervlakten, de betrokken oppervlakten in het jaar voorafgaand aan de braakleggingsperiode moeten zijn ingezaaid met landbouwgewassen in de zin van verordening nr. 1765/92, dan wel bebouwd moeten zijn met uitsluitend voor oogstdoeleinden verbouwde gewassen. Volgens het Verenigd Koninkrijk voldoet Italiaans raaigras echter niet aan dit vereiste, aangezien het voor twee verschillende doeleinden kan worden gebruikt. Dit gras kan namelijk niet alleen bestemd zijn voor de oogst, maar ook gebruikt worden om er vee op te laten grazen. Bovendien betoogt het Verenigd Koninkrijk dat het Italiaans raaigras geen echt gewas in de zin van artikel 2 van verordening nr. 762/94 is.

24. Overeenkomstig de uitleggingsmethoden van het Hof moet worden nagegaan of de door het Verenigd Koninkrijk voorgestelde lezing steun vindt in de bewoordingen, de opzet en de doelstellingen van verordening nr. 762/94.

De bewoordingen van artikel 2 van verordening nr. 762/94

25. Wanneer het Hof om uitlegging van een bepaling van gemeenschapsrecht wordt gevraagd, vergelijkt het dikwijls de verschillende taalversies van de uit te leggen tekst.

In casu levert deze uitleggingsmethode echter geen verdere aanwijzing op voor de exacte betekenis van de uitdrukking ,een oppervlakte die met het oog op het oogsten van een gewas bebouwd is geweest. De andere taalversies van artikel 2 van verordening nr. 762/94 beperken zich namelijk tot een letterlijk equivalent van de Franse uitdrukking, door termen te gebruiken die in semantisch opzicht volledig overeenstemmen.

26. Voor een tekstanalyse van de litigieuze bepaling concentreer ik mij derhalve op de bewoordingen van de Franse versie.

27. In artikel 2 van verordening nr. 762/94 worden twee begrippen gehanteerd die essentieel zijn voor de onderhavige zaak. Het artikel bepaalt dat in het jaar dat voorafgaat aan de braakleggingsperiode, de betrokken oppervlakte bebouwd (cultivé") moet zijn geweest met het oog op het oogsten van een gewas (récolte").

28. Uitgaande van de gebruikelijke betekenis" van woorden, duidt het werkwoord bebouwen" op het bewerken van de grond, om er voor de mens nuttige gewassen op te kunnen laten groeien. Deze term veronderstelt een menselijke handeling of ingreep op die grond, met als doel een bepaalde plantaardige productie te oogsten. Een dergelijke ingreep omvat over het algemeen het poten, inzaaien of inplanten van het gewenste gewas.

De aan de term bebouwen" onderliggende gedachte van een menselijke handeling of ingreep, sluit derhalve grond die wordt verwaarloosd of niet wordt bewerkt, en waarop zich een door de mens niet speciaal gewenst product heeft ontwikkeld, uit van de werkingssfeer van artikel 2 van verordening 762/94.

29. Voorts duidt de term oogsten" in de gangbare betekenis op het verzamelen van voortbrengselen van de bodem. Ook deze term impliceert dus een menselijke ingreep of handeling, bestaande uit het plukken of verzamelen van voortbrengselen van de bodem, om deze te bewaren voor later gebruik. Een dergelijke ingreep omvat over het algemeen het maaien, snoeien of rooien van de op de bebouwde oppervlakte aanwezige gewassen.

De gedachte aan een menselijke ingreep met het oog op het verzamelen van voortbrengselen van de bodem, sluit ook de oppervlakten waarvan de plantaardige productie door een natuurlijk proces of de enkele aanwezigheid van dieren wordt geëlimineerd, uit van de werkingssfeer van artikel 2 van verordening 762/94. Dit is met name het geval wanneer een oppervlakte wordt gebruikt om er vee op te laten grazen.

30. Los van de twee hierboven genoemde criteria (te weten dat er sprake moet zijn van bebouwing" en oogsten"), stelt de tekst van artikel 2 van verordening nr. 762/94 geen enkele eis met betrekking tot het soort gewas dat gedurende het jaar dat voorafgaat aan de braakleggingsperiode op de grond moet worden verbouwd. De gemeenschapswetgever heeft de werkingssfeer van deze bepaling uitdrukkelijk niet beperkt tot die oppervlakten die in het jaar dat voorafgaat aan de braakleggingsperiode waren ingezaaid met akkerbouwgewassen in de zin van verordening nr. 1765/92.

31. Op grond van een strikt letterlijke uitlegging ben ik dan ook van mening dat artikel 2 van verordening nr. 762/94 ook geldt voor oppervlakten die in het jaar dat voorafgaat aan de braakleggingsperiode waren ingezaaid met een niet-blijvende grassoort wanneer vaststaat dat dit gras is geoogst.

32. De bepalingen van artikel 9 van verordening nr. 1765/92 lijken mijns inziens de letterlijke lezing van verordening nr. 762/94 te bevestigen.

33. De gemeenschapswetgever heeft namelijk door middel van deze bepalingen bepaalde gronden en gewassen uitdrukkelijk uitgesloten van de door verordening nr. 1765/92 ingestelde steunregeling. Artikel 9 bepaalt dat de aanvragen voor het compensatiebedrag en braakleggingsaangiften [niet] kunnen (...) worden ingediend voor gronden die op 31 december 1991 als blijvend grasland, voor meerjarige teelten, als bosgrond of voor niet-agrarische doeleinden in gebruik waren".

34. Uit artikel 9 volgt dat de gemeenschapswetgever, wanneer hij bepaalde gewassen had willen uitsluiten van de bij verordening nr. 1765/92 ingestelde steunregeling, hij uitdrukkelijk bepalingen van die strekking zou hebben ingevoerd.

35. In die omstandigheden komt het mij voor, dat andere eisen met betrekking tot de gewassoort die moet worden verbouwd in het jaar dat voorafgaat aan de braakleggingsperiode met opzet ontbreken. Met andere woorden, de gemeenschapswetgever heeft naar mijn mening - behoudens ten aanzien van de gronden die door artikel 9 van verordening nr. 1765/92 worden uitgesloten - niet de bedoeling gehad de landbouwers de verplichting op te leggen om gedurende het onmiddellijk aan de braakleggingsperiode voorafgaande verkoopseizoen een bepaald gewas te verbouwen.

De opzet van verordening nr. 762/94

36. De braaklegging van grond vormt, zoals wij hebben gezien, de hoeksteen van de nieuwe steunregeling voor producenten van akkerbouwgewassen. Zij vervult twee essentiële functies, daar zij enerzijds - net als het verbouwen van een gewas - recht geeft op een compensatiebedrag, en anderzijds als voorwaarde geldt voor het recht van producenten op het ontvangen van steun voor akkerbouwgewassen.

37. Gelet op het belang van de twee hierboven genoemde functies, heeft de gemeenschapswetgever het stelsel van verplichtingen waaraan de producenten met betrekking tot de braaklegging dienen te voldoen, nauwkeurig en volledig geregeld.

Zo stellen artikel 2 van verordening nr. 1765/92 en artikel 3 van verordening nr. 762/94 een minimum- en een maximumoppervlakte vast voor de grond die wordt braakgelegd. Het betrokken oppervlakte moet kleiner dan een regionaal basisareaal", maar groter dan een aaneengesloten oppervlakte van ten minste 0,3 hectare" zijn.

Voorts vereist artikel 7, lid 1, van verordening nr. 1765/92 dat de producenten een vooraf bepaald percentage van hun areaal uit productie nemen. Dit percentage, aanvankelijk vastgesteld op 15 %, wordt regelmatig opnieuw bezien, in het licht van de ontwikkeling van de productie en de marktsituatie.

De gemeenschapswetgever heeft ook de gebruiks- en onderhoudsvoorwaarden vastgesteld, waaraan de grond tijdens de braakleggingsperiode is onderworpen. Volgens artikel 7, lid 4, van verordening mag de braakgelegde grond worden gebruikt voor de productie van grondstoffen voor de vervaardiging, in de Gemeenschap, van niet specifiek voor voeding of vervoedering bestemde producten. Afgezien van een dergelijk gebruik, mag de braakgelegde grond niet worden gebruikt voor andere vormen van landbouwproductie, en ook niet voor een andere winstgevende bestemming die met akkerbouw onverenigbaar is. Artikel 3, lid 2, van verordening nr. 762/94 bepaalt ook: De uit productie genomen grond moet zo worden onderhouden dat hij voor de landbouw geschikt blijft."

Ten slotte stellen de bepalingen van verordening nr. 762/94 de duur van de braakleggingsperiode vast. Hierin wordt bepaald dat, om voor de bij verordening (EEG) nr. 1765/92 ingestelde regeling in aanmerking te komen, de betrokken oppervlakten uit productie [moeten] worden genomen voor een periode die uiterlijk op 15 januari ingaat en ten vroegste op 31 augustus eindigt".

38. Uit deze bepalingen volgt, dat de verordeningen nr. 1765/92 en nr. 762/94 de voorwaarden die de belanghebbenden moeten vervullen voor het verkrijgen van de door de steunregeling vastgestelde compensatiebedragen nauwkeurig en volledig vastleggen. De gemeenschapswetgever legt dus aan de producenten een reeks van lasten op, die dwingend moeten worden nageleefd om aanspraak te kunnen maken op compensatiebetalingen.

39. Volgens vaste rechtspraak verlangt het rechtszekerheidsbeginsel - een fundamenteel beginsel van gemeenschapsrecht - dat een regeling waarbij aan de belastingplichtige lasten worden opgelegd, duidelijk en nauwkeurig omschreven is, opdat de belastingplichtige ondubbelzinnig zijn rechten en verplichtingen kan kennen.

40. Bijgevolg zal elke lezing van artikel 2 van verordening nr. 762/94 die aan deze tekst voorschriften toevoegt waarin de bewoordingen van deze bepaling - of van andere bepalingen - niet duidelijk en op nauwkeurig omschreven wijze voorzien, schending opleveren van het rechtszekerheidsbeginsel. Bij een dergelijke lezing kunnen de producenten hun verplichtingen namelijk niet nauwkeurig kennen en derhalve het risico lopen te worden blootgesteld aan sancties die zij in redelijkheid niet konden voorzien.

41. De algemene opzet van verordening nr. 762/94 bevestigt dus, dat artikel 2 kan worden toegepast op de grond die in het hoofdgeding aan de orde is.

De doelstellingen van verordening nr. 762/94

42. Zoals bekend zijn de verordeningen nr. 1765/92 en nr. 762/94 bedoeld om het inkomensverlies te compenseren dat het gevolg is van de verlaging van de regelingsprijzen, door middel van een compensatiebedrag voor de producenten. Deze verordeningen zijn echter ook - en bovenal - bedoeld om overproductie in de sector akkerbouwgewassen te vermijden.

43. Aldus heeft de braaklegging van grond in het kader van de hervorming van het GLB in zoverre een nieuw gezicht" gekregen, dat zij een normale maatregel voor het beheersing van de productie is geworden". De gemeenschapswetgever beschouwt deze maatregel als een maatregel voor het beheer van de akkerbouwproductie waarvan het percentage voor ieder verkoopseizoen kan worden aangepast naar gelang van de marktsituatie". Het braakleggen van grond vormt dus een van de belangrijkste maatregelen om de overproductie van de landbouw in de Gemeenschap te verminderen.

44. Zoals de Finse regering terecht heeft opgemerkt, zou een bevestigend antwoord op de prejudiciële vraag een bijdrage kunnen leveren aan de verwezenlijking van deze doelstelling.

Dit antwoord zou het namelijk mogelijk maken dat producenten in de Gemeenschap ook in aanmerking komen voor compensatiebedragen voor braakgelegde oppervlakten wanneer zij hun grond in het jaar voorafgaand aan de periode van braaklegging niet hebben ingezaaid met akkerbouwgewassen in de zin van verordening nr. 1765/92. Daarentegen zou het niet verlenen van compensatiebedragen in die omstandigheden waarschijnlijk het risico met zich meebrengen dat de boeren hun grond in het jaar voorafgaand aan de periode van braaklegging toch inzaaien met akkerbouwgewassen, en zo de effectiviteit van de regeling van verordening nr. 1765/92 verminderen.

45. Gelet op het voorgaande, geef ik het Hof dan ook in overweging op de prejudiciële vraag te antwoorden dat artikel 2, eerste alinea, van verordening nr. 762/94 aldus moet worden uitgelegd, dat onder de zinsnede een oppervlakte die het jaar voordien met het oog op het oogsten van een gewas bebouwd is geweest", ook grond valt die is ingezaaid met een niet-blijvende grassoort wanneer dit gras is geoogst.

V - De eventuele beperking van de werking van het te wijzen arrest

46. De regering van het Verenigd Koninkrijk vestigt in haar schriftelijke opmerkingen de aandacht op de gevolgen van deze zaak.

Zij stelt dat zij, sinds de inwerkingtreding van verordening nr. 1765/92, geweigerd heeft om compensatiebedragen - voor uit productie genomen oppervlakten - toe te kennen aan producenten die in het jaar voorafgaand aan de braakleggingsperiode hun grond hebben ingezaaid met voedergewassen, zelfs wanneer deze gewassen werden geoogst om te worden ingekuild. De regering van het Verenigd Koninkrijk is van mening dat, indien het Hof een bevestigend antwoord zou geven op de prejudiciële vraag, het verplicht zou zijn alle sinds 1993 behandelde dossiers opnieuw te onderzoeken, om na te gaan of de afwijzende besluiten betrekking hadden op grond die was ingezaaid met een niet-blijvende grassoort, en of dit gras is geoogst. Dit heronderzoek zou een aanzienlijke administratieve belasting met zich meebrengen, aangezien het hier gaat om ongeveer 10 000 dossiers.

De regering van het Verenigd Koninkrijk heeft het Hof daarom uitdrukkelijk gevraagd om, indien artikel 2 van verordening nr. 762/94 van toepassing zou zijn op de grond die in het hoofdgeding aan de orde is, de werking in de tijd van het te wijzen arrest te beperken.

47. Overeenkomstig vaste rechtspraak, [kan] het Hof, met toepassing van een aan de communautaire rechtsorde inherent algemeen beginsel van rechtszekerheid, bij wijze van uitzondering en gelet op de ernstige verstoringen die zijn arrest zou kunnen meebrengen voor rechtsbetrekkingen die in het verleden te goeder trouw tot stand zijn gekomen, voor alle betrokkenen de mogelijkheid (...) beperken om met een beroep op een door het Hof uitgelegde bepaling die rechtsbetrekkingen weer in geding te brengen (...)".

48. Daartoe onderzocht het Hof of was voldaan aan de twee criteria die essentieel zijn om tot een dergelijke beperking te kunnen besluiten, te weten de goede trouw van de belanghebbende kringen en het gevaar van ernstige verstoringen".

49. De voorwaarde betreffende de goede trouw" vereist dat de belanghebbende kringen zich redelijkerwijze hadden kunnen vergissen met betrekking tot de toepasselijkheid of de strekking van de uit te leggen bepaling van gemeenschapsrecht.

In casu blijkt uit de stukken, dat de Commissie al vanaf augustus 1992 wist dat de Britse autoriteiten gronden die waren ingezaaid met niet-blijvend gras niet beschouwden als oppervlakten die waren [bebouwd] met het oog op het oogsten van een gewas (...)" in de zin van artikel 2 van verordening nr. 762/94. Tussen 1992 en 1997 hebben de Britse autoriteiten zich regelmatig tot de Commissie gewend met de vraag of hun uitlegging van de litigieuze bepalingen problemen kon opleveren met betrekking tot het gemeenschapsrecht. Tijdens de mondelinge behandeling bevestigde de Commissie uitdrukkelijk deze vragen nooit te hebben beantwoord.

In die omstandigheden ben ik van mening dat de belanghebbende kringen in het Verenigd Koninkrijk op grond van de houding van de Commissie in redelijkheid mochten aannemen dat artikel 2 van verordening nr. 762/94 niet van toepassing is op de grond die in het hoofdgeding aan de orde is.

50. Daarentegen betwijfel ik of aan de tweede voorwaarde, betreffende het bestaan van ernstige verstoringen, wordt voldaan. Zeker, de regering van het Verenigd Koninkrijk heeft de redenen uiteengezet waarom het te wijzen arrest de bevoegde autoriteiten dreigt op te zadelen met een aanzienlijke administratieve belasting. Toch lijkt zij mij geen enkel specifiek punt te hebben aangevoerd op basis waarvan, overeenkomstig de rechtspraak van Hof, een daadwerkelijk storende uitwerking" binnen zijn nationale administratie kan worden vastgesteld.

51. Op basis van de mij ter beschikking staande gegevens, bestaat er naar mijn mening geen aanleiding voor het Hof om de werking van het te wijzen arrest te beperken.

Conclusie

52. Gelet op het voorgaande, geef ik het Hof in overweging voor recht te verklaren:

Artikel 2 van verordening (EG) nr. 762/94 van de Commissie van 6 april 1994 houdende toepassingsbepalingen inzake het uit productie nemen van grond als bedoeld in verordening (EEG) nr. 1765/92 van de Raad moet aldus worden uitgelegd, dat de zinsnede ,een oppervlakte die het jaar voordien met het oog op het oogsten van een gewas bebouwd is geweest ook grond omvat die is ingezaaid met een niet-blijvende grassoort wanneer dat gras is geoogst."