61997J0421

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 15 juni 1999. - Yves Tarantik tegen Direction des services fiscaux de Seine-et-Marne. - Verzoek om een prejudiciële beslissing: Tribunal de grande instance de Meaux - Frankrijk. - Artikel 95 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 90 EG) - Differentiële belasting op motorvoertuigen. - Zaak C-421/97.

Jurisprudentie 1999 bladzijde I-03633


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


Fiscale bepalingen - Binnenlandse belastingen - Stelsel van gedifferentieerde belasting op motorvoertuigen - Sterkere progressiviteit vanaf bepaalde cilinderinhoud, die alleen door ingevoerde voertuigen wordt overschreden - Toelaatbaarheid - Voorwaarden - Geen begunstiging van verkoop van voertuigen van nationale makelij

[EG-Verdrag, art. 95 (thans, na wijziging, art. 90 EG)]

Samenvatting


$$Artikel 95 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 90 EG) verzet zich niet tegen toepassing van een nationale regeling houdende een gedifferentieerde belasting op motorvoertuigen, waarin de progressiecoëfficiënt van de ene belastingschijf naar de andere groter is voor de schijven boven een bepaalde cilinderinhoud, waaronder slechts ingevoerde auto's vallen, dan voor de lagere schijven, zolang die sterkere progressie, gesteld al dat de consument daardoor van aanschaf van de daardoor getroffen voertuigen wordt afgehouden, niet aanzet tot aanschaf van een voertuig van nationale makelij, voor zover de consument onder de gelijksoortige voertuigen van de lagere schijf een ruime keuze aan ingevoerde voertuigen aantreft.

Partijen


In zaak C-421/97,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag (thans artikel 234 EG) van het Tribunal de grande instance de Meaux (Frankrijk), in het aldaar aanhangig geding tussen

Y. Tarantik

en

Direction des services fiscaux de Seine-et-Marne,

">om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 95 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 90 EG),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE

(Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: J.-P. Puissochet, kamerpresident, J. C. Moitinho de Almeida, C. Gulmann, L. Sevón en M. Wathelet (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: F. G. Jacobs

griffier: H. von Holstein, adjunct-griffier

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

- Y. Tarantik, vertegenwoordigd door G. Le Glaunec, advocaat te Parijs,

- de Franse regering, vertegenwoordigd door K. Rispal-Bellanger, onderdirecteur internationaal economisch recht en gemeenschapsrecht bij de directie juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, en R. Nadal, adjunct-secretaris buitenlandse zaken bij dezelfde directie, als gemachtigden,

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door H. Michard en E. Traversa, leden van haar juridische dienst, als gemachtigden,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van Y. Tarantik, vertegenwoordigd door G. Le Glaunec en F. Naïm, advocaat te Parijs, bijgestaan door J. Perrotin, raadgevend ingenieur; de Franse regering, vertegenwoordigd door R. Nadal, en de Commissie, vertegenwoordigd door H. Michard, ter terechtzitting van 25 november 1998,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 28 januari 1999,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij vonnis van 13 november 1997, ingekomen bij het Hof op 11 december daaraanvolgend, heeft het Tribunal de grande instance de Meaux het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag (thans artikel 234 EG) een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van artikel 95 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 90 EG).

2 Deze vraag is gerezen in een geschil tussen Y. Tarantik en de Direction des services fiscaux de Seine-et-Marne, naar aanleiding van een dwangbevel, door de belastingdienst aan Tarantik uitgereikt omdat deze de differentiële belasting op motorvoertuigen voor het jaar 1995/1996 niet had betaald.

3 In Frankrijk is bij de artikelen 1599 C tot en met 1599 J van de Code général des impôts een differentiële belasting op motorvoertuigen ingesteld. Bij wet zijn belastingschijven voor verschillende fiscale vermogens vastgesteld; bij elke belastingschijf behoort een coëfficiënt. Het bedrag van de differentiële belasting wordt berekend door een jaarlijks door de "conseillers généraux" van de verschillende departementen vastgesteld basistarief te vermenigvuldigen met de bij de betrokken belastingschijf behorende coëfficiënt.

4 Het Franse stelsel van motorvoertuigenbelasting is dus gebaseerd op de bepaling van het administratief vermogen van personenauto's. Het stelsel zoals dat gold op het moment van de feiten in het hoofdgeding, wordt in het volgende beschreven, waarbij moet worden opgemerkt, dat de wijzigingen ingevolge circulaire nr. 98-58 van 3 juli 1998, die de berekening van het fiscaal vermogen van na 1 juli 1998 verkochte nieuwe motorvoertuigen regelt, van na de feiten van het hoofdgeding dateren en daarom buiten beschouwing zullen blijven.

5 Ten tijde van de feiten van het hoofdgeding was de wijze van berekening van het fiscaal vermogen hoofdzakelijk geregeld in de circulaire van 28 december 1956 (JORF van 22 januari 1957, blz. 910; hierna: "circulaire van 1956") en circulaire nr. 77-191 van 23 december 1977 (JORF van 8 februari 1978, blz. 1052), zoals gewijzigd bij de circulaires nr. 87-56 van 24 juni 1987 en nr. 88-04 van 12 januari 1988 (hierna: "circulaire van 1977"). Deze circulaires zijn door de wetgever met terugwerkende kracht bekrachtigd ingevolge artikel 35 van de aanvullende begrotingswet voor 1993 (wet nr. 93-859 van 22 juni 1993, JORF van 23 juni 1993, blz. 8815).

6 In de formule voor de berekening van het administratief vermogen volgens de circulaire van 1956 wordt alleen van de cilinderinhoud van het voertuig uitgegaan.

7 Bij de circulaire van 1977 werd per 1 januari 1978 een nieuwe formule voor de berekening van het administratief vermogen van motorvoertuigen ingevoerd, die naast de cilinderinhoud nog andere parameters in aanmerking neemt, zoals de omtrek van de banden en de overbrengingsverhoudingen in mechanische versnellingsbakken met 4 en 5 versnellingen en in automatische versnellingsbakken met 3 en 4 versnellingen. Deze formule werd gewijzigd bij circulaire nr. 88-04 van 12 januari 1988, waarbij de maximumwaarde voor een parameter in de berekening van het administratief vermogen werd afgeschaft, ofschoon blijkens circulaire nr. 91-71 van 20 september 1991 (hierna: "circulaire van 1991") de oude formule blijft gelden voor sommige voertuigen die individueel worden goedgekeurd.

8 Volgens de Commissie, die op dit punt niet wordt weersproken, heeft de toepassing van de formule van de circulaire van 1977 in het algemeen tot gevolg, dat het fiscaal vermogen ongeveer 2 pk lager uitvalt dan bij toepassing van de formule van de circulaire van 1956. Dit verschil heeft gevolgen voor het bedrag van de differentiële belasting alsook, zoals de Commissie ter terechtzitting - wederom onweersproken - heeft beklemtoond, voor de hoogte van de verzekeringspremie, die naar het administratief vermogen van het motorvoertuig wordt berekend.

9 De wijze van goedkeuring van het motorvoertuig is een van de criteria aan de hand waarvan wordt bepaald, welke regeling van toepassing is.

10 Als algemene regel geldt de circulaire van 1956 voor alle voertuigen die vóór 1 januari 1978 zijn goedgekeurd, ongeacht of dit per type dan wel individueel is geschied. Zij geldt ook voor alle voertuigen die tussen 1 januari 1978 en 23 juni 1987 individueel zijn goedgekeurd, alsmede voor vanaf 24 juni 1987 individueel goedgekeurde voertuigen die niet overeenstemmen met een goedgekeurd type of die wat hun administratief vermogen betreft, niet zijn erkend als gelijkwaardig aan een goedgekeurd type waarvan het administratief vermogen volgens de circulaire van 1977 is berekend.

11 Ter terechtzitting is voorts gebleken, dat de formule van de circulaire van 1956 ook zou worden toegepast bij personenauto's waarvoor na 1 januari 1978 een typegoedkeuring is verkregen, indien vóór 1 januari 1978 een vergelijkbaar model is goedgekeurd.

12 De circulaire van 1977 geldt in beginsel voor personenauto's waarvoor na 1 januari 1978 een typegoedkeuring is verkregen, alsmede voor personenauto's die na 24 juni 1987 individueel zijn goedgekeurd en die overeenstemmen met een goedgekeurd type of die wat hun administratief vermogen betreft, worden beschouwd als gelijkwaardig aan een goedgekeurd type waarvan het administratief vermogen volgens de circulaire van 1977 is berekend. Overigens heeft de Franse regering het Hof niet kunnen meedelen, welke de criteria voor die gelijkwaardigheid zijn.

13 Kenmerkend voor het Franse belastingstelsel is dus, dat er twee verschillende hoofdmethoden bestaan voor de berekening van het administratief vermogen van personenauto's.

14 Tarantik is eigenaar van een motorvoertuig van het merk Jaguar, type XJ 6 4L2, dat op 11 april 1979 voor het eerst tot het verkeer werd toegelaten. De belastingdienst stelde het fiscaal vermogen van deze auto vast op 24 pk, volgens de berekeningsmethode van de circulaire van 1956.

15 Tarantik werd op 6 februari 1996 bekeurd omdat zijn auto niet was voorzien van het belastingvignet voor het jaar 1995/1996, dat hij niet had willen aanschaffen. Op 9 mei 1996 reikte de hoofdontvanger te Bussy Saint-Georges hem een dwangbevel uit voor een bedrag van 19 325 FF, zijnde 6 569 FF aan rechten en 12 756 FF aan boete, tegen welk dwangbevel Tarantik een bezwaarschrift indiende bij de belastingdienst.

16 Toen dit bezwaarschrift werd afgewezen, daagde Tarantik de Direction des services fiscaux de Seine-et-Marne voor het Tribunal de grande instance de Meaux, waar hij stelde, dat de fiscale bepalingen inzake de gedifferentieerde belasting op motorvoertuigen door het Hof meermaals onverenigbaar met het gemeenschapsrecht waren verklaard, dat zij ondanks de sindsdien aangebrachte wijzigingen nog steeds discriminerend waren in de zin van het gemeenschapsrecht, en dat zij derhalve buiten toepassing moesten blijven.

17 Volgens de belastingdienst moest de vordering van Tarantik worden afgewezen, aangezien de genoemde fiscale bepalingen in overeenstemming waren met het gemeenschapsrecht.

18 In die omstandigheden heeft het Tribunal de grande instance de Meaux besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vraag te stellen:

"Voldoet het toegepaste belastingstelsel, in aanmerking genomen de datum van goedkeuring van verzoekers motorvoertuig, een Jaguar met een fiscaal vermogen van 24 pk, met het kenteken 197 AT 77 en in het verkeer gebracht op 11 april 1979, en gelet op de door verzoeker overgelegde grafische voorstellingen en berekeningen van de belasting en op de opmerkingen van de Franse belastingdienst, aan objectieve criteria zonder enige discriminerende werking in de zin van artikel 95 EEG-Verdrag, en inzonderheid:

- is de progressiecoëfficiënt tussen de schijf waarin een ingevoerd motorvoertuig met meer dan 18 pk valt, en de schijf waarin een soortgelijk voertuig met 15-16 pk valt, discriminerend?

- hebben de circulaires van 28 december 1956, 23 december 1977, 24 juni 1987, 12 januari 1988 en 20 september 1991, zoals met terugwerkende kracht bekrachtigd ingevolge artikel 35 van de aanvullende begrotingswet van 22 juni 1993, tot gevolg dat de belasting discriminerend wordt jegens de eigenaar van een niet in Frankrijk gehomologeerd, dat wil zeggen individueel goedgekeurd voertuig?

- zo ja, zou dan de eigenaar van een voertuig met meer dan 100 kW, waarvoor een typegoedkeuring bestaat, met een beroep daarop kunnen stellen, dat de belasting, gelet op de algemene beginselen van gemeenschapsrecht, zoals gelijkheid voor de openbare lasten en de bepalingen van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de bijbehorende protocollen, niet verschuldigd is, omdat zij discriminerend is en tot ongelijkheid leidt?"

19 De drie onderdelen waaruit deze vraag bestaat, dienen afzonderlijk te worden behandeld.

Het eerste onderdeel van de prejudiciële vraag

20 Met het eerste onderdeel van de prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of een belastingstelsel als in het hoofdgeding aan de orde is, een met artikel 95, eerste alinea, van het Verdrag onverenigbare discriminerende werking heeft ten opzichte van ingevoerde voertuigen, respectievelijk een beschermende werking ten gunste van gelijksoortige voertuigen van nationale makelij, zulks wegens de stijging van de progressiecoëfficiënt van de belasting, met name die welke zich voordoet tussen de belastingschijf 15-16 pk, en de belastingschijven boven 18 pk, waarin enkel ingevoerde motorvoertuigen vallen.

21 Herinnerd zij aan het arrest van 30 november 1995, Casarin (C-113/94, Jurispr. blz. I-4203), waarin het Hof reeds een prejudiciële uitspraak heeft gedaan over de verenigbaarheid met artikel 95 van het Verdrag van een nationale regeling als de Franse motorvoertuigenbelasting, waarin de stijging in de belastingschijven vanaf 19 pk, waarin geen voertuigen van nationale makelij vallen, een sterkere progressie vertoont dan in de belastingschijven van 15-16 pk tot 17-18 pk, die voertuigen omvatten van nationale makelij, die beschouwd kunnen worden als gelijksoortig aan ingevoerde motorvoertuigen met meer dan 19 pk.

22 Om te bepalen of de stijging van de progressiecoëfficiënt van de differentiële belasting boven de drempel van 18 pk een discriminerende of beschermende werking heeft in de zin van artikel 95 van het Verdrag, aldus het Hof in punt 22 van het arrest Casarin, moet worden onderzocht, of die stijging de verbruikers kan afhouden van de aankoop van voertuigen met een fiscaal vermogen van meer dan 18 pk, die alle in het buitenland worden vervaardigd, en dit ten gunste van voertuigen van nationale makelij.

23 In de punten 23 tot en met 25 van het arrest Casarin overwoog het Hof, dat gesteld al dat de stijging van de coëfficiënt voor voertuigen met een fiscaal vermogen van meer dan 18 pk bepaalde verbruikers daadwerkelijk afhoudt van de aankoop van dergelijke voertuigen, die verbruikers dan een model zullen kiezen uit de onmiddellijk lagere belastingschijf, die van 17-18 pk, of zelfs een model uit de schijf 15-16 pk. Ten tijde van de feiten in de zaak Casarin kwamen in die twee schijven zowel ingevoerde voertuigen als voertuigen van nationale makelij voor, waarbij de voertuigen van de schijf 17-18 pk echter in overgrote meerderheid van buitenlandse makelij waren en de voertuigen van de schijf 15-16 pk overwegend van nationale makelij.

24 In dat arrest stelde het Hof voorts vast, dat de verbruikers in de schijf 15-16 pk over een ruime keuze aan ingevoerde voertuigen beschikten, en dat de progressie van de schijf 12-14 pk naar de schijf 15-16 pk (nagenoeg) identiek was aan die van de schijf 15-16 pk naar de schijf 17-18 pk, zodat de verbruikers die een voertuig uit de topklasse wensten te kopen, daardoor niet werden aangespoord om een voertuig uit de schijf 15-16 pk te kopen. Het Hof concludeerde daaruit, dat in een regeling als het Franse stelsel van motorvoertuigenbelasting, zoals die gold ten tijde van de feiten in de zaak Casarin, de stijging van de progressiecoëfficiënt voor de schijven boven 18 pk niet inhield, dat de verkoop van voertuigen van nationale makelij werd bevorderd.

25 Mitsdien besliste het Hof in de zaak Casarin, dat artikel 95 van het Verdrag niet in de weg staat aan de toepassing van een nationale regeling inzake motorvoertuigenbelasting waarin is voorzien in een stijging van de progressiecoëfficiënt als in de desbetreffende Franse regeling was ingevoerd, wanneer de verkoop van voertuigen van nationale makelij door die stijging niet wordt bevorderd ten opzichte van die van uit andere lidstaten ingevoerde voertuigen.

26 Terwijl het in het arrest Casarin ging om de progressie tussen de schijven 15-16 pk en 17-18 pk enerzijds en de schijven boven 18 pk anderzijds, heeft het eerste onderdeel van de prejudiciële vraag in de onderhavige zaak specifiek betrekking op de progressie tussen enkel de schijf 15-16 pk enerzijds en de schijven boven 18 pk anderzijds (dat wil zeggen de schijven 19-20 pk, 21-22 pk en 23 pk en meer).

27 Om te kunnen beoordelen of het hier in geding zijnde belastingstelsel een discriminerende of beschermende werking heeft in de zin van artikel 95 van het Verdrag, dient de nationale rechter te bepalen, welke voertuigen van de schijf 15-16 pk te beschouwen zijn als gelijksoortig, in de zin van artikel 95, eerste alinea, van het Verdrag, aan uit andere lidstaten ingevoerde voertuigen die in een van de schijven boven 18 pk vallen, en meer in het bijzonder aan voertuigen als de auto van verzoeker in het hoofdgeding, die een fiscaal vermogen van 24 pk heeft.

28 In punt 15 van het arrest Casarin overwoog het Hof, onder verwijzing naar punt 20 van de conclusie van de advocaat-generaal, dat producten als auto's gelijksoortig zijn in de zin van artikel 95, eerste alinea, van het Verdrag, wanneer zij zich door hun eigenschappen en door de behoeften waarin zij voorzien, in een concurrentieverhouding bevinden. Zoals de advocaat-generaal in punt 18 van zijn conclusie in die zaak opmerkte, hangt bij auto's de mededinging tussen twee modellen af van de mate waarin zij voldoen aan een aantal vereisten op het punt van, onder meer, prijs, afmetingen, comfort, prestaties, verbruik, duurzaamheid en betrouwbaarheid.

29 Opgemerkt moet worden, dat voertuigen met een grote cilinderinhoud, dat wil zeggen met een fiscaal vermogen van meer dan 18 pk, die zwaarder worden belast dan voertuigen van nationale of buitenlandse makelij van de schijf 15-16 pk, in het algemeen veel duurder zijn dan voertuigen van de schijf 15-16 pk. Niet alle voertuigen van de belastingschijf 15-16 pk zijn derhalve noodzakelijkerwijze gelijksoortig, in de zin van artikel 95, eerste alinea, van het Verdrag, aan de voertuigen van de schijven boven 18 pk, waarbij meer in het bijzonder een vergelijking moet worden gemaakt tussen de voertuigen van de schijf 15-16 pk en die van de schijf 23 pk en meer.

30 Vervolgens moet worden gepreciseerd dat, anders dan bij de schijf 15-16 pk het geval is, de schijven boven 18 pk uitsluitend ingevoerde motorvoertuigen omvatten. Zoals verzoeker in het hoofdgeding onweersproken heeft opgemerkt, komen voertuigen van nationale makelij in deze schijven niet voor.

31 Wanneer sommige voertuigen van de schijf 15-16 pk te beschouwen zouden zijn als gelijksoortig aan voertuigen van de schijven boven 18 pk, en meer in het bijzonder die van 23 pk en meer, dient de verwijzende rechter na te gaan, of de verbruikers onder de als gelijksoortig te beschouwen voertuigen van de schijf 15-16 pk een zo ruime keuze aan ingevoerde voertuigen aantreffen, dat de stijging van de progressiecoëfficiënt tussen de schijf 15-16 pk en de schijven boven 18 pk, en meer in het bijzonder die van 23 pk en meer, niet tot gevolg heeft dat de verkoop van voertuigen van nationale makelij wordt begunstigd.

32 Gelet op een en ander, moet op het eerste onderdeel van de prejudiciële vraag worden geantwoord, dat een nationale regeling inzake motorvoertuigenbelasting, zoals in het hoofdgeding aan de orde is, geen met artikel 95, eerste alinea, van het Verdrag onverenigbare discriminerende of beschermende werking heeft wegens de stijging van de progressiecoëfficiënt van de belasting tussen de belastingschijf 15-16 pk en de belastingschijven boven 18 pk, waarin uitsluitend ingevoerde voertuigen vallen, wanneer:

- hetzij de voertuigen van de belastingschijf 15-16 pk niet zijn te beschouwen als gelijksoortige producten, in de zin van genoemde bepaling, ten opzichte van voertuigen van de belastingschijven boven 18 pk, en meer in het bijzonder voertuigen van de schijf van 23 pk en meer, zoals het voertuig van verzoeker in het hoofdgeding,

- hetzij, indien sommige voertuigen van de belastingschijf 15-16 pk beschouwd kunnen worden als gelijksoortige producten ten opzichte van voertuigen van de belastingschijven boven 18 pk, en meer in het bijzonder die van 23 pk en meer, de verbruikers een zo ruime keuze hebben uit de ingevoerde gelijksoortige voertuigen van de schijf 15-16 pk, dat door de stijging van de progressiecoëfficiënt tussen de belastingschijf 15-16 pk en de schijven boven 18 pk, en meer in het bijzonder die van 23 pk en meer, de verkoop van voertuigen van nationale makelij niet wordt begunstigd.

Het tweede en het derde onderdeel van de prejudiciële vraag

33 Volgens vaste rechtspraak is het uitsluitend een zaak van de nationale rechter aan wie het geschil is voorgelegd en die de verantwoordelijkheid draagt voor de te geven rechterlijke beslissing, om, gelet op de bijzonderheden van het geval, zowel de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van zijn vonnis te beoordelen, als de relevantie van de vragen die hij aan het Hof voorlegt (zie, onder meer, arrest van 15 december 1995, Bosman, C-415/93, Jurispr. blz. I-4921, punt 59). Niettemin heeft het Hof geoordeeld, dat het geen uitspraak kan doen op een prejudiciële vraag van een nationale rechter wanneer duidelijk blijkt, dat de door die rechter gestelde vraag over de uitlegging of de geldigheid van een communautair voorschrift geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, of wanneer het vraagstuk van hypothetische aard is en het Hof niet beschikt over de gegevens, feitelijk en rechtens, die voor hem noodzakelijk zijn om een nuttig antwoord te geven op de gestelde vragen (zie, onder meer, arrest Bosman, reeds aangehaald, punt 61).

34 In casu vraagt de verwijzende rechter in het tweede onderdeel van zijn prejudiciële vraag in wezen, of de toepassing van een belastingstelsel als geregeld in de circulaires van 1956, 1977 en 1991, een discriminerende werking heeft ten opzichte van ingevoerde motorvoertuigen die in Frankrijk individueel zijn goedgekeurd. In het derde onderdeel vraagt hij, of, zo de belasting in strijd werd bevonden met artikel 95 van het Verdrag, de eigenaar van een voertuig met een vermogen van meer dan 100 kW de voldoening van de belasting kan weigeren.

35 In de eerste plaats blijkt duidelijk uit de bewoordingen van het tweede onderdeel van de prejudiciële vraag, dat het antwoord slechts van belang is voor de oplossing van het geschil in het hoofdgeding indien en voor zover het voertuig van verzoeker in het hoofdgeding individueel is goedgekeurd. In zijn antwoord op de schriftelijke vraag van het Hof heeft Tarantik het Hof echter doen weten, dat voor zijn voertuig een typegoedkeuring bestaat.

36 Wat het derde onderdeel van de prejudiciële vraag betreft, heeft de advocaat-generaal in punt 66 van zijn conclusie opgemerkt, dat de drempel van 100 kW slechts van betekenis is voor sommige voertuigen, waarvan het reële vermogen die drempel overschrijdt en waarvan het fiscale vermogen wordt berekend volgens de circulaire van 1977. Het fiscaal vermogen van het voertuig van Tarantik is echter, zoals hijzelf in het hoofdgeding heeft verklaard, berekend volgens de circulaire van 1956, aangezien het gaat om een voertuig van een model dat in Frankrijk op 24 november 1976 is goedgekeurd, zoals de Franse regering onweersproken heeft verklaard. Daar het fiscaal vermogen van het voertuig van verzoeker in het hoofdgeding niet is berekend volgens de circulaire van 1977, is een antwoord op de vraag of, zo de belasting in strijd werd bevonden met artikel 95 van het Verdrag, de eigenaar van een voertuig met een vermogen van meer dan 100 kW de voldoening van de belasting kan weigeren, niet relevant voor de oplossing van het geschil in het hoofdgeding.

37 Het tweede en het derde onderdeel van de prejudiciële vraag behoeven daarom geen beantwoording.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

38 De kosten door de Franse regering en de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

uitspraak doende op de door het Tribunal de grande instance de Meaux bij arrest 13 november 1997 gestelde vraag, verklaart voor recht:

Een nationale regeling inzake motorvoertuigenbelasting, zoals in het hoofdgeding aan de orde is, heeft geen met artikel 95, eerste alinea, EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 90, eerste alinea, EG) onverenigbare discriminerende of beschermende werking wegens de stijging van de progressiecoëfficiënt van de belasting tussen de belastingschijf van 15-16 pk en de belastingschijven boven 18 pk, waarin uitsluitend ingevoerde voertuigen vallen, wanneer:

- hetzij de voertuigen van de belastingschijf 15-16 pk niet zijn te beschouwen als gelijksoortige producten, in de zin van genoemde bepaling, ten opzichte van voertuigen van de belastingschijven boven 18 pk, en meer in het bijzonder voertuigen van de schijf van 23 pk en meer, zoals het voertuig van verzoeker in het hoofdgeding,

- hetzij, indien sommige voertuigen van de belastingschijf 15-16 pk beschouwd kunnen worden als gelijksoortige producten ten opzichte van voertuigen van de belastingschijven boven 18 pk, en meer in het bijzonder die van 23 pk en meer, de verbruikers een zo ruime keuze hebben uit de ingevoerde voertuigen van de schijf 15-16 pk, dat door de stijging van de progressiecoëfficiënt tussen de belastingschijf 15-16 pk, en de schijven boven 18 pk, en meer in het bijzonder die van 23 pk en meer, de verkoop van voertuigen van nationale makelij niet wordt begunstigd.