61997J0236

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 17 december 1998. - Skatteministeriet tegen Aktieselskabet Forsikrinsselskabet Codan. - Verzoek om een prejudiciële beslissing: Østre Landsret - Denemarken. - Richtlijn 69/335/EEG - Indirecte belastingen op bijeenbrengen van kapitaal - Recht geheven bij overdracht van niet op beurs genoteerde aandelen. - Zaak C-236/97.

Jurisprudentie 1998 bladzijde I-08679


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


Fiscale bepalingen - Harmonisatie van wetgevingen - Indirecte belastingen op bijeenbrengen van kapitaal - Recht op overdracht van effecten - Begrip - Beurstransacties - Geen invloed

(Richtlijn 69/335 van de Raad, art. 12, lid 1, sub a)

Samenvatting


Artikel 12, lid 1, sub a, van richtlijn 69/335 betreffende de indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal, moet aldus worden uitgelegd, dat bij de overdracht van aandelen een recht kan worden geheven, ongeacht of de vennootschap die deze aandelen heeft uitgegeven, op een beurs is genoteerd, en of de overdracht van aandelen geschiedt op de beurs dan wel rechtstreeks tussen de vervreemder en de verkrijger.

Partijen


In zaak C-236/97,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag van het Østre Landsret (Denemarken), in het aldaar aanhangig geding tussen

Skatteministeriet

en

Aktieselskabet Forsikringsselskabet Codan,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 12, lid 1, sub a, van richtlijn 69/335/EEG van de Raad van 17 juli 1969 betreffende de indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal (PB L 249, blz. 25),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE

(Zesde kamer),

samengesteld als volgt: P. J. G. Kapteyn, kamerpresident, J. L. Murray, H. Ragnemalm (rapporteur), R. Schintgen en K. M. Ioannou, rechters,

advocaat-generaal: S. Alber

griffier: H. von Holstein, adjunct-griffier

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

- Skatteministeriet, vertegenwoordigd door E. Andersen, advocaat te Kopenhagen,

- Aktieselskabet Forsikringsselskabet Codan, vertegenwoordigd door H. Christrup, advocaat te Kopenhagen,

- de Franse regering, vertegenwoordigd door K. Rispal-Bellanger, onderdirecteur bij de directie juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, en G. Mignot, secretaris buitenlandse zaken bij die directie, als gemachtigden,

- de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door F. Cede, ambassadeur bij het Bondsministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigde,

- de Finse regering, vertegenwoordigd door T. Pynnä, juridisch adviseur bij het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigde,

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door H. Støvlbæk en H. Michard, leden van haar juridische dienst, als gemachtigden,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van Skatteministeriet, vertegenwoordigd door E. Andersen en P. Biering, advocaat te Kopenhagen; Aktieselskabet Forsikringsselskabet Codan, vertegenwoordigd door H. Christrup; de Franse regering, vertegenwoordigd door S. Seam, secretaris buitenlandse zaken bij de directie juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigde, en de Commissie, vertegenwoordigd door H. Støvlbæk, ter terechtzitting van 25 juni 1998,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 17 september 1998,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij beschikking van 24 juni 1997, ingekomen bij het Hof op 27 juni daaraanvolgend, heeft het Østre Landsret krachtens artikel 177 EG-Verdrag een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van artikel 12, lid 1, sub a, van richtlijn 69/335/EEG van de Raad van 17 juli 1969 betreffende de indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal (PB L 249, blz. 25; hierna: "richtlijn").

2 Die vraag is gerezen in een geding tussen Skatteministeriet (hierna: "Ministerie van de Schatkist") en Aktieselskabet Forsikringsselskabet Codan (hierna: "Codan") over de betaling van een recht over de overdracht van aandelen.

3 De richtlijn strekt in het bijzonder tot harmonisatie van de elementen die een rol spelen bij de vaststelling en de heffing van het recht op het bijeenbrengen van kapitaal, dat wordt geheven bij de inbreng van kapitaal in vennootschappen in de Gemeenschap, een en ander in de context van de afschaffing van de fiscale belemmeringen die het vrije kapitaalverkeer verhinderen (zie inzonderheid arrest van 5 maart 1998, Solred, C-347/96, Jurispr. I-937, punt 3).

4 Artikel 4 van de richtlijn geeft een opsomming van de verrichtingen die aan de inning van het kapitaalrecht zijn onderworpen, en van de verrichtingen die de lidstaten aan dat recht kunnen onderwerpen.

5 Ingevolge artikel 10 van de richtlijn kunnen de lidstaten, behoudens het kapitaalrecht, geen enkele andere belasting, in welke vorm ook, heffen ter zake van bepaalde, in dat artikel opgesomde verrichtingen, inzonderheid ter zake van de in artikel 4 bedoelde verrichtingen. Artikel 11 van de richtlijn verbiedt de heffing van belastingen over bepaalde andere verrichtingen.

6 Artikel 12, lid 1, sub a, van de richtlijn bepaalt, dat de lidstaten, in afwijking van het in de artikelen 10 en 11 bepaalde, "al dan niet forfaitaire rechten op de overdrachten van effecten" kunnen heffen.

7 De bewoordingen van artikel 12, lid 1, sub a, van de richtlijn zijn niet in alle taalversies identiek. De Deense en de Duitse versie bevatten het equivalent van de uitdrukking "rechten op beurstransacties" in plaats van "rechten op de overdrachten van effecten".

8 § 1, lid 1, van Deense wet nr. 228 van 22 april 1987 betreffende het bij overdracht van aandelen verschuldigde recht, luidt als volgt:

"Bij verkoop of ruil van Deense of buitenlandse aandelen, verhandelbare aandeelbewijzen, door beleggingsmaatschappijen uitgegeven bewijzen van deelneming of soortgelijke waardepapieren moet overeenkomstig de bepalingen van deze wet aan de staat een recht worden betaald."

9 Blijkens § 2 van wet nr. 228 wordt het recht verschuldigd op het moment waarop de overdracht van aandelen wordt overeengekomen. Overeenkomstig § 4, lid 1, van wet nr. 228 behoeft geen recht te worden betaald, onder meer, bij de eerste overdracht van de emittent aan de eerste verkrijger, wanneer bij de emittent aandelen worden geruild tegen soortgelijke nieuwe aandelen met dezelfde waarde, en wanneer in geval van fusie van vennootschappen aandelen worden overgedragen van de vennootschap die ophoudt te bestaan naar die welke het bedrijf voortzet of naar de nieuwe vennootschap.

10 Op grond van § 3 van wet nr. 228 bedroeg het recht ten tijde van de overdracht waarom het in het hoofdgeding gaat, 1 % van de totale waarde van de overgedragen effecten. Bij een latere wetswijziging is het recht verlaagd tot 0,5 %.

11 Volgens § 5 van wet nr. 228 is het recht verschuldigd door de vervreemder, tenzij deze in het buitenland is gevestigd, in welk geval het recht door de verkrijger moet worden voldaan.

12 § 4 van wet nr. 228 is nadien gewijzigd in dier voege dat het recht niet verschuldigd is wanneer een in Denemarken gevestigde partij aandelen koopt van een in het buitenland gevestigde partij.

13 In juni 1990 sloot Codan met drie Britse vennootschappen, Sun Insurance Office Ltd, The London Assurance en Alliance Assurance Co. Ltd, die het volledige aandelenkapitaal van de Deense vennootschap Fjerde Sø A/S (hierna: "Fjerde Sø") bezaten, een overeenkomst voor de overneming van het volledige aandelenkapitaal van laatstgenoemde vennootschap. Fjerde Sø was niet op de beurs genoteerd. De waarde van de overgedragen aandelen bedroeg 850 004 134 DKR.

14 Met het oog op de overdracht van de aandelen in Fjerde Sø door de Britse vennootschappen, besloot Codan tijdens een buitengewone algemene vergadering op 5 juli 1990 haar aandelenkapitaal te verhogen met een bedrag dat overeenkwam met de waarde van de ingebrachte aandelen. Alle bij deze kapitaalverhoging uitgegeven aandelen werden overgedragen aan de Britse vennootschappen om het aandelenkapitaal van Fjerde Sø te betalen.

15 Wegens de verhoging van haar aandelenkapitaal betaalde Codan op 3 december 1991 een kapitaalrecht overeenkomstig Deense wet nr. 284 van 23 mei 1973 op het kapitaalrecht, die is vastgesteld ter uitvoering van de richtlijn. Het betaalde kapitaalrecht bedroeg 1 % van de waarde van het ingebrachte kapitaal, dat wil zeggen 8 500 041 DKR.

16 De Deense belastingadministratie vorderde evenwel op grond van wet nr. 228 tevens betaling van het recht van 1 % over de overdracht van aandelen. Daar Codan weigerde dit recht te voldoen, dagvaardde het Ministerie van de Schatkist haar voor het Østre Landsret en vorderde het van haar betaling van 8 500 041 DKR, zijnde het bedrag van dit recht, vermeerderd met rente.

17 Van oordeel dat de oplossing van het geding afhing van de uitlegging van de richtlijn, heeft het Østre Landsret de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag voorgelegd:

"Moet artikel 12, lid 1, sub a, van richtlijn 69/335/EEG van de Raad van 17 juli 1969 betreffende de indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal, aldus worden uitgelegd, dat ingevolge die bepaling bij de overdracht van aandelen een recht kan worden geheven, ongeacht of de vennootschap die deze aandelen heeft uitgegeven, op een beurs is genoteerd, en ongeacht of de overdracht van aandelen geschiedt op de beurs dan wel rechtstreeks tussen de vervreemder en de verkrijger?"

18 Om te beginnen moet worden vastgesteld, dat partijen in het hoofdgeding het erover eens zijn, dat het in casu gaat om een verrichting die, voor zover zij de verhoging betreft van het aandelenkapitaal van Codan via de inbreng van de aandelen in Fjerde Sø, onder de richtlijn valt.

19 Op basis van die vooronderstelling betoogt Codan, dat de verrichting niet tweemaal kan worden belast, aangezien op grond van de afwijkingsbepaling van artikel 12, lid 1, sub a, van de richtlijn uitsluitend in geval van beurstransacties over de overdracht van aandelen een recht mag worden geheven.

20 Het Ministerie van de Schatkist, de Franse, de Oostenrijkse en de Finse regering, alsmede de Commissie stellen daarentegen, dat de in geding zijnde bepaling niet aldus kan worden uitgelegd, dat zij enkel op beurstransacties ziet.

21 Dienaangaande zij eraan herinnerd, dat in artikel 12, lid 1, van de richtlijn een limitatieve opsomming is gegeven van de heffingen en rechten, andere dan het kapitaalrecht, die in afwijking van de artikelen 10 en 11 aan kapitaalvennootschappen kunnen worden opgelegd naar aanleiding van de in deze artikelen bedoelde verrichtingen (arrest van 2 december 1997, Fantask e.a., C-188/95, Jurispr. blz. I-6783, punt 18).

22 Tevens zij in herinnering gebracht, dat in de Deense versie van de afwijkingsbepaling van artikel 12, lid 1, sub a, van de richtlijn sprake is van "al dan niet forfaitaire rechten op beurstransacties".

23 Weliswaar is in de Duitse versie het equivalent van de uitdrukking "rechten op beurstransacties" gebruikt, doch in de meeste andere taalversies van de richtlijn, te weten de Griekse, de Spaanse, de Franse, de Italiaanse, de Nederlandse, de Portugese en de Engelse versie, is de uitdrukking "rechten op de overdrachten van effecten" gebruikt.

24 Volgens Codan is de Deense versie van de richtlijn dermate concreet geformuleerd, dat zij voor particulieren en vennootschappen rechten in het leven roept. In Denemarken gevestigde rechtspersonen moeten zich derhalve op de Deense versie van de richtlijn kunnen beroepen. Voorts moet omwille van de goede werking van de gemeenschappelijke markt een uitzonderingsbepaling op grond waarvan de lidstaten een bijzondere belasting mogen heffen, zoals artikel 12 van de richtlijn, in twijfelgevallen eng worden uitgelegd. Ten slotte zou het uiteenlopen van de verschillende taalversies een beletsel vormen voor een gemeenschappelijke uitlegging van artikel 12, lid 1, sub a, van de richtlijn.

25 Om te beginnen zij eraan herinnerd, dat blijkens 's Hofs rechtspraak de uitlegging van een bepaling van gemeenschapsrecht een vergelijking van de verschillende taalversies vereist (zie arrest van 6 oktober 1982, CILFIT, 283/81, Jurispr. blz. 3415, punt 18).

26 Tevens moet de betrokken bepaling, gelet op de noodzaak van een eenvormige uitlegging van de verschillende taalversies, indien daartussen verschillen bestaan, worden uitgelegd met inachtneming van de algemene opzet en de doelstelling van de regeling waarvan zij een onderdeel vormt (arresten van 7 december 1995, Rockfon, C-449/93, Jurispr. blz. I-4291, punt 28, en 24 oktober 1996, Kraaijeveld e.a., C-72/95, Jurispr. blz. I-5403, punt 28).

27 Wat vervolgens de doelstelling van de richtlijn betreft, blijkt uit de considerans ervan, dat zij strekt tot bevordering van het vrije kapitaalverkeer, dat essentieel wordt geacht voor de verwezenlijking van een economische unie waarvan de kenmerken overeenkomen met die van een binnenlandse markt. Het nastreven van dit doel veronderstelt met betrekking tot de belastingheffing op het bijeenbrengen van kapitaal, dat de tot dan toe in de lidstaten van kracht zijnde indirecte belastingen worden afgeschaft en vervangen door een eenmalig binnen de gemeenschappelijke markt geheven belasting, waarvan de hoogte in alle lidstaten gelijk is (arrest van 11 juni 1996, Denkavit Internationaal e.a., C-2/94, Jurispr. blz. I-2827, punt 16, en arrest Fantask e.a., reeds aangehaald, punt 13).

28 Zowel uit een algemeen uitleggingsbeginsel van gemeenschapsrecht als uit de doelstelling van de richtlijn volgt dus, dat de bepalingen van de richtlijn eenvormig moeten worden uitgelegd.

29 Zo de duidelijke formulering van de meeste taalversies van artikel 12, lid 1, sub a, van de richtlijn ter zijde werd geschoven en aldus onderscheid werd gemaakt tussen vennootschappen die wel en vennootschappen die niet op de beurs zijn genoteerd, ware zulks immers niet alleen in strijd met het vereiste van eenvormige uitlegging van de richtlijn, doch zou dit ook tot concurrentievervalsing kunnen leiden en bepaalde vennootschappen kunnen afschrikken de opneming in de beursnotering te vragen.

30 Derhalve moet worden vastgesteld, dat artikel 12, lid 1, sub a, van de richtlijn niet aldus kan worden uitgelegd, dat het de mogelijkheid van de lidstaten om rechten te heffen beperkt tot beurstransacties.

31 Gelet op een en ander, moet op de gestelde vraag worden geantwoord, dat artikel 12, lid 1, sub a, van de richtlijn aldus moet worden uitgelegd, dat bij de overdracht van aandelen een recht kan worden geheven, ongeacht of de vennootschap die deze aandelen heeft uitgegeven, op een beurs is genoteerd, en of de overdracht van aandelen geschiedt op de beurs dan wel rechtstreeks tussen de vervreemder en de verkrijger.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

32 De kosten door de Franse, de Oostenrijkse en de Finse regering, alsmede door de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

uitspraak doende op de door het Østre Landsret bij beschikking van 24 juni 1997 gestelde vraag, verklaart voor recht:

Artikel 12, lid 1, sub a, van richtlijn 69/335/EEG van de Raad van 17 juli 1969 betreffende de indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal, moet aldus worden uitgelegd, dat bij de overdracht van aandelen een recht kan worden geheven, ongeacht of de vennootschap die deze aandelen heeft uitgegeven, op een beurs is genoteerd, en of de overdracht van aandelen geschiedt op de beurs dan wel rechtstreeks tussen de vervreemder en de verkrijger.