61997J0230

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 29 oktober 1998. - Strafzaak tegen Ibiyinka Awoyemi. - Verzoek om een prejudiciële beslissing: Hof van Cassatie - België. - Rijbewijs - Uitlegging van richtlijn 80/1263/EEG - Niet-nakoming van verplichting tot inwisseling van door lidstaat aan onderdaan van derde land afgegeven rijbewijs tegen rijbewijs van lidstaat van nieuwe woonplaats - Strafsancties - Gevolgen van richtlijn 91/439/EEG. - Zaak C-230/97.

Jurisprudentie 1998 bladzijde I-06781


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


1 Vrij verkeer van personen - Vrijheid van vestiging - Rijbewijs - Onderdaan van derde land die houder is van rijbewijs van Europees model - Niet-nakoming van verplichting tot inwisseling van door lidstaat van oorsprong afgegeven rijbewijs tegen rijbewijs van lidstaat van ontvangst - Gelijkstelling met rijden zonder rijbewijs - Strafsancties - Toelaatbaarheid

(EG-Verdrag, art. 48 en 52; richtlijn 80/1263 van de Raad, art. 8, lid 1, eerste alinea)

2 Vrij verkeer van personen - Vrijheid van vestiging - Rijbewijs - Onderdaan van derde land die houder is van rijbewijs van Europees model - Niet-nakoming van verplichting tot inwisseling van rijbewijs, neergelegd in richtlijn 80/1263 - Strafsancties - Richtlijn 91/439 - Rechtstreekse werking van artikelen 1, lid 2, en 8, lid 1 - Draagwijdte - Nationaalrechtelijk beginsel van terugwerkende kracht van gunstigste strafwet - invloed

(Richtlijnen van de Raad 80/1263, art. 8, lid 1, eerste alinea; en 91/439, art. 1, lid 2, en 8, lid 1)

Samenvatting


1 Zo de lidstaten in geval van niet-nakoming van de - in artikel 8, lid 1, eerste alinea, van de Eerste richtlijn (80/1263) betreffende de invoering van een Europees rijbewijs neergelegde - verplichting tot inwisseling van het rijbewijs niet kunnen voorzien in een strafsanctie die onevenredig is aan de ernst van de overtreding en die, gelet op de invloed van het recht om een motorvoertuig te besturen op de daadwerkelijke uitoefening van een beroep als zelfstandige of als werknemer, in het bijzonder voor de toegang tot bepaalde activiteiten of functies, een belemmering van het vrije verkeer van personen zou creëren, ligt aan deze beperking van de bevoegdheid van de lidstaten tot het stellen van strafsancties op dit gebied het door het Verdrag ingevoerde vrije verkeer van personen ten grondslag. Een onderdaan van een derde land kan zich evenwel niet met succes beroepen op de regels inzake het vrije verkeer van personen, die enkel gelden voor onderdanen van een lidstaat van de Gemeenschap die zich op het grondgebied van een andere lidstaat willen vestigen, dan wel voor de onderdanen van die staat die zich in een situatie bevinden die enige aanknoping heeft met een van de in het gemeenschapsrecht bedoelde situaties.

Noch de bepalingen van de Eerste richtlijn (80/1263), noch die van het Verdrag staan er bijgevolg aan in de weg, dat het besturen van een motorvoertuig door een onderdaan van een derde land die houder is van een door een lidstaat afgegeven rijbewijs van Europees model en die, nadat hij zijn verblijfplaats naar een andere lidstaat had overgebracht, dat rijbewijs had kunnen inwisselen tegen een door de ontvangende lidstaat afgegeven rijbewijs maar die formaliteit niet binnen de gestelde termijn van een jaar heeft vervuld, in laatstgenoemde lidstaat wordt gelijkgesteld met het rijden zonder rijbewijs, en dat hierop als strafsanctie een gevangenisstraf of een geldboete wordt gesteld.

2 De bepalingen van de artikelen 1, lid 2, en 8, lid 1, van richtlijn 91/439 betreffende het rijbewijs, bevatten duidelijke en nauwkeurige verplichtingen voor de lidstaten, namelijk de verplichting rijbewijzen van Europees model onderling te erkennen en de houder van een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs niet te verplichten zijn rijbewijs in te wisselen, ongeacht zijn nationaliteit. De richtlijn laat de lidstaten tot wie zij is gericht, dan ook geen beoordelingsmarge met betrekking tot de maatregelen die moeten worden genomen om aan deze eisen te voldoen. De rechtstreekse werking die deze bepalingen derhalve hebben, impliceert dat particulieren voor de nationale rechter daarop een beroep kunnen doen.

Daaruit volgt, dat een onderdaan van een derde land, die houder is van een door een lidstaat afgegeven nog geldig rijbewijs van Europees model en die een gewone verblijfplaats in een andere lidstaat heeft verworven, maar daar niet binnen de in artikel 8, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 80/1263 gestelde termijn van een jaar zijn rijbewijs heeft ingewisseld, zich rechtstreeks op de artikelen 1, lid 2, en 8, lid 1, van richtlijn 91/439 kan beroepen om zich in de lidstaat waar hij zijn nieuwe verblijfplaats heeft gevestigd, te verzetten tegen de toepassing van een gevangenisstraf of een geldboete voor rijden zonder rijbewijs. Het gemeenschapsrecht staat er niet aan in de weg, dat een rechterlijke instantie van een lidstaat, wegens het in zijn nationale recht geldende beginsel van terugwerkende kracht van de gunstigste strafwet, deze bepalingen van richtlijn 91/439 ook toepast wanneer de overtreding heeft plaatsgevonden vóór de datum van inwerkingtreding van die richtlijn.

Partijen


In zaak C-230/97,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag van het Belgische Hof van Cassatie, in de aldaar dienende strafzaak tegen

I. Awoyemi,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 8, lid 1, van de Eerste richtlijn (80/1263/EEG) van de Raad van 4 december 1980 betreffende de invoering van een Europees rijbewijs (PB L 375, blz. 1), en van de artikelen 1, lid 2, en 8, lid 1, van richtlijn 91/439/EEG van de Raad van 29 juli 1991 betreffende het rijbewijs (PB L 237, blz. 1),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE

(Tweede kamer),

samengesteld als volgt: G. Hirsch, kamerpresident, G. F. Mancini en R. Schintgen (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: P. Léger

griffier: R. Grass

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

- de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door S. Ridley, van het Treasury Solicitor's Department, als gemachtigde, bijgestaan door R. Thompson, Barrister,

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door B. J. Drijber en L. Pignataro, leden van haar juridische dienst, als gemachtigden,

gezien het rapport van de rechter-rapporteur,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 16 juli 1998,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij arrest van 17 juni 1997, ingekomen bij het Hof op 24 juni daaraanvolgend, heeft het Hof van Cassatie krachtens artikel 177 EG-Verdrag drie prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van artikel 8, lid 1, van de Eerste richtlijn (80/1263/EEG) van de Raad van 4 december 1980 betreffende de invoering van een Europees rijbewijs (PB L 375, blz. 1), en van de artikelen 1, lid 2, en 8, lid 1, van richtlijn 91/439/EEG van de Raad van 29 juli 1991 betreffende het rijbewijs (PB L 237, blz. 1).

2 Deze vragen zijn gerezen in het kader van tegen Awoyemi ingestelde strafvervolgingen. Deze wordt ervan verdacht, op de openbare weg in België een gemotoriseerd voertuig te hebben bestuurd zonder in het bezit te zijn van een geldig rijbewijs.

De richtlijnen betreffende het rijbewijs

3 De rijbewijzen zijn voor het eerst geharmoniseerd bij richtlijn 80/1263, die, zoals uit de eerste overweging van de considerans ervan blijkt, beoogt bij te dragen tot de verhoging van de veiligheid van het wegverkeer en het verkeer te vergemakkelijken van personen die zich vestigen in een andere lidstaat dan die waar zij een rijexamen hebben afgelegd, of die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen.

4 Daartoe heeft richtlijn 80/1263 de nationale bepalingen ter zake nader tot elkaar gebracht, met name op het punt van de nationale stelsels voor afgifte van rijbewijzen, de categorieën van voertuigen en de geldigheidsvoorwaarden van rijbewijzen. Tevens werd een rijbewijs van Europees model ingesteld en een systeem van onderlinge erkenning van rijbewijzen door de lidstaten ingevoerd, alsmede een systeem van inwisseling van het rijbewijs door de houder die zijn domicilie of zijn plaats van arbeid van de ene lidstaat naar een andere lidstaat overbrengt.

5 Volgens artikel 6, lid 1, van deze richtlijn is de afgifte van het rijbewijs afhankelijk van, enerzijds, het slagen voor een praktisch en theoretisch examen en het voldoen aan medische normen, en anderzijds, het hebben van een normale woonplaats op het grondgebied van de lidstaat die het rijbewijs afgeeft, wanneer dat is voorgeschreven bij de wettelijke bepalingen van die lidstaat.

6 Artikel 8, lid 1, van deze richtlijn luidt als volgt:

"De lidstaten bepalen dat, indien de houder van een geldig nationaal rijbewijs of rijbewijs van Europees model dat is afgegeven door een lidstaat, een normale woonplaats verwerft in een andere lidstaat, zijn rijbewijs in deze laatste lidstaat maximaal geldig blijft gedurende het jaar volgend op de verwerving van de woonplaats. Op aanvraag van de betrokkene geeft de lidstaat waarin hij zijn normale woonplaats heeft verworven, hem binnen voornoemde termijn, tegen inlevering van zijn rijbewijs, een rijbewijs (Europees model) af voor de overeenkomstige categorie(ën), zonder dat hem de in artikel 6 bedoelde voorwaarden worden opgelegd. Deze lidstaat kan evenwel de inwisseling van het rijbewijs weigeren in gevallen waarin zijn nationale voorschriften, de medische normen daaronder begrepen, de afgifte van het rijbewijs in de weg staan.

Hieraan voorafgaand moet door de aanvrager een verklaring worden overgelegd dat zijn rijbewijs nog geldig is. De lidstaat waar de inwisseling plaatsvindt, gaat in voorkomend geval zelf na, of deze verklaring juist is. Deze lidstaat zendt het oude rijbewijs terug naar de autoriteiten van de lidstaat die het heeft afgegeven."

7 Bij richtlijn 91/439 is een verdere stap op de weg van de harmonisatie van de nationale bepalingen gezet, in het bijzonder met betrekking tot de voorwaarden waaronder rijbewijzen worden afgegeven, en de categorieën van voertuigen; ook is de verplichting afgeschaft om bij overbrenging van de gewone verblijfplaats naar een andere lidstaat het rijbewijs in te wisselen, omdat die verplichting volgens de negende overweging van de considerans van de richtlijn een belemmering vormt voor het vrije verkeer van personen en, rekening houdend met de in het kader van de Europese integratie gemaakte vooruitgang, niet kan worden geaccepteerd.

8 Artikel 1, lid 2, van deze richtlijn bepaalt:

"De door de lidstaten afgegeven rijbewijzen worden onderling erkend."

9 Artikel 8, lid 1, van genoemde richtlijn luidt als volgt:

"Indien de houder van een door een lidstaat afgegeven geldig rijbewijs zijn gewone verblijfplaats naar een andere lidstaat heeft overgebracht, kan hij om inwisseling van zijn rijbewijs tegen een gelijkwaardig rijbewijs verzoeken; de lidstaat die tot inwisseling overgaat, moet in voorkomend geval nagaan of de geldigheidsduur van het overgelegde rijbewijs niet is verstreken."

10 Artikel 8, lid 6, bepaalt:

"Wanneer een lidstaat een door een derde land afgegeven rijbewijs inwisselt tegen een rijbewijs van Europees model, wordt daarvan op laatstgenoemd rijbewijs, alsook bij iedere latere verlenging of vervanging, melding gemaakt.

Inwisseling is slechts mogelijk, indien het door een derde land afgegeven rijbewijs is ingeleverd bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat. Indien de houder van dat rijbewijs zijn normale verblijfplaats naar een andere lidstaat overbrengt, kan deze laatste besluiten artikel 1, lid 2, van deze richtlijn niet toe te passen."

11 Artikel 12, lid 1, van richtlijn 91/439 bepaalt:

"De lidstaten stellen na raadpleging van de Commissie vóór 1 juli 1994 de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast die nodig zijn om vanaf 1 juli 1996 aan deze richtlijn te voldoen."

12 Artikel 13 van deze richtlijn luidt als volgt:

"Richtlijn 80/1263/EEG vervalt op 1 juli 1996."

De Belgische regeling

13 In België bepaalt artikel 2 van het koninklijk besluit van 6 mei 1988 (Belgisch Staatsblad van 28 september 1988, blz. 13631):

"§ 1. Kunnen een Belgisch rijbewijs bekomen:

1_ de personen die ingeschreven zijn in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van een Belgische gemeente en die houder zijn van een der volgende in België afgegeven documenten:

a) de identiteitskaart van Belg of voor vreemdeling;

b) het bewijs van inschrijving in het vreemdelingenregister;

c) de verblijfskaart van onderdaan van een lidstaat van de Europese Gemeenschappen;

d) het attest van immatriculatie;

2_ de personen die houder zijn van één van de volgende in België afgegeven documenten:

a) de diplomatieke identiteitskaart;

b) de consulaire identiteitskaart;

c) de bijzondere identiteitskaart.

§ 2. De personen bedoeld in § 1, 1_, mogen slechts onder dekking van een Belgisch rijbewijs een motorvoertuig besturen. Gedurende een termijn van een jaar, te rekenen vanaf de dag van hun inschrijving in het bevolkingsregister of het vreemdelingenregister van een Belgische gemeente, mogen ze evenwel sturen onder dekking van een geldig buitenlands nationaal rijbewijs dat uitgereikt werd door een van de lidstaten van de Europese Economische Gemeenschap. De andere bestuurders van motorvoertuigen moeten houder en drager zijn van een Belgisch rijbewijs of van een buitenlands nationaal of internationaal rijbewijs, onder de voorwaarden die inzake internationaal wegverkeer van toepassing zijn.

(...)"

Het hoofdgeding

14 I. Awoyemi, van Nigeriaanse nationaliteit, woonde enige tijd in het Verenigd Koninkrijk, waar hij houder was van een rijbewijs van Europees model, dat geldig was van 11 april 1990 tot 26 januari 2003.

15 Sedert 17 december 1990 heeft hij zijn gewone verblijfplaats in België.

16 Op 27 juli 1993 werd bij een politiecontrole te Oostende (België) vastgesteld, dat Awoyemi een gemotoriseerd voertuig bestuurde zonder in het bezit te zijn van een Belgisch rijbewijs.

17 Ondanks het feit, dat Awoyemi zich op zijn op het ogenblik van de feiten geldige rijbewijs van Europees model beriep, werd hij op 4 januari 1995 door de Correctionele rechtbank te Brugge (België) veroordeeld tot een boete van 2 000 BFR, omdat hij op de openbare weg in België een voertuig had bestuurd zonder in het bezit te zijn van een geldig rijbewijs in de zin van het bepaalde in artikel 2 van bovengenoemd koninklijk besluit van 6 mei 1988. Volgens deze rechterlijke instantie woonde hij in België zonder houder te zijn van een Belgisch rijbewijs, en was op het ogenblik van de feiten de termijn van een jaar, te rekenen vanaf zijn inschrijving in het vreemdelingenregister in België, waarbinnen hij het recht had onder dekking van een door een van de lidstaten van de Europese Gemeenschap afgegeven geldig rijbewijs te rijden, reeds lang verstreken.

18 Van dit vonnis kwam Awoyemi in cassatie.

19 Het Belgische Hof van Cassatie overweegt om te beginnen, dat bovengenoemd koninklijk besluit van 6 mei 1988 met name is vastgesteld ter uitvoering van artikel 8, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 80/1263. Het verwijst vervolgens naar het arrest van 29 februari 1996, Skanavi en Chryssanthakopoulos (C-193/94, Jurispr. blz. I-929), doch wijst erop, dat dit arrest is gewezen in een zaak betreffende onderdanen van een lidstaat van de Gemeenschap, terwijl het in casu gaat om een onderdaan van een derde land, die houder is van een door een andere dan de ontvangende lidstaat afgegeven rijbewijs. Het merkt ten slotte op, dat richtlijn 80/1263 per 1 juli 1996 is ingetrokken bij richtlijn 91/439, waarvan artikel 1, lid 2, de onderlinge erkenning van de door de lidstaten afgegeven rijbewijzen voorschrijft, en artikel 8, lid 1, de verplichting van de houder van een door een lidstaat afgegeven nog geldig rijbewijs, om dit rijbewijs in te wisselen wanneer hij zijn verblijfplaats naar een andere lidstaat overbrengt, omzet in een eenvoudige mogelijkheid. Volgens de verwijzende rechter lijken die bepalingen rechtstreekse werking te hebben, maar preciseert richtlijn 91/439 niet, of zij kan worden toegepast op onder vigeur van richtlijn 80/1263 gepleegde inbreuken.

20 Van oordeel, dat de uitkomst van het geding afhangt van de uitlegging van het gemeenschapsrecht, heeft het Hof van Cassatie de behandeling van de zaak geschorst tot het Hof zich bij wege van prejudiciële beslissing zal hebben uitgesproken over de drie navolgende vragen:

"1) Staan de bepalingen van de Eerste richtlijn (80/1263/EEG) van de Raad van 4 december 1980 betreffende de invoering van een Europees rijbewijs, inzonderheid artikel 8, eraan in de weg dat het besturen van een voertuig door een bestuurder die geen hoedanigheid heeft van burger van de Europese Unie, doch houder is van een door een lidstaat afgeleverd nationaal rijbewijs of rijbewijs van Europees model en die tegen inwisseling een rijbewijs van de lidstaat van ontvangst had kunnen verkrijgen, doch dit niet binnen de gestelde termijn heeft gedaan, wordt gelijkgesteld met het rijden zonder rijbewijs, en dat hierop als strafsanctie een gevangenisstraf of een geldboete wordt gesteld?

2) Hebben artikel 1, lid 2, van richtlijn 91/439/EEG van de Raad van 29 juli 1991 betreffende het rijbewijs, luidens hetwelk de door de lidstaten afgegeven rijbewijzen onderling worden erkend, en het in artikel 8, lid 1, van deze richtlijn bepaalde recht tot omwisseling tot gevolg dat ook bij ontstentenis van nationale regeling ter zake, een bestuurder die geen hoedanigheid heeft van burger van de Europese Unie, doch houder is van een door een lidstaat afgeleverd nationaal rijbewijs of rijbewijs van Europees model en op het grondgebied van een andere lidstaat zijn normale woonplaats verwerft, zich vanaf 1 juli 1996 voor de rechter op de toepassing van deze bepalingen kan beroepen?

3) Bij bevestigend antwoord op de tweede vraag, werken de artikelen 1, lid 2, en 8, lid 1, van richtlijn 91/439/EEG van de Raad van 29 juli 1991 betreffende het rijbewijs, terug in die zin dat zij eraan in de weg staan dat het besturen van een voertuig door een bestuurder die geen hoedanigheid heeft van burger van de Europese Unie, doch houder is van een door een lidstaat afgeleverd nationaal rijbewijs of rijbewijs van Europees model en die tegen inwisseling een rijbewijs van de lidstaat van ontvangst had kunnen verkrijgen, doch op 27 juli 1993 dit niet binnen de gestelde termijn heeft gedaan, wordt gelijkgesteld met het rijden zonder rijbewijs, en dat hierop als strafsanctie een gevangenisstraf of een geldboete wordt gesteld?"

De eerste vraag

21 Uit de motivering van de verwijzingsbeschikking blijkt, dat de nationale rechter met zijn eerste vraag in wezen wenst te vernemen, of de bepalingen van richtlijn 80/1263 of die van het Verdrag eraan in de weg staan, dat het besturen van een gemotoriseerd voertuig door een onderdaan van een derde land die houder is van een door een lidstaat afgegeven rijbewijs van Europees model en die na overbrenging van zijn verblijfplaats naar een andere lidstaat dat rijbewijs had kunnen inwisselen tegen een door de ontvangende lidstaat afgegeven rijbewijs, maar die formaliteit niet binnen de gestelde termijn van een jaar heeft vervuld, in laatstgenoemde lidstaat met het rijden zonder rijbewijs wordt gelijkgesteld, en dat hierop als strafsanctie een gevangenisstraf of een geldboete wordt gesteld.

22 Om te beginnen moet worden vastgesteld dat, zoals de advocaat-generaal in punt 21 van zijn conclusie heeft opgemerkt, richtlijn 80/1263 niet uitsluitend van toepassing is op de onderdanen van de lidstaten, maar op de houders van een door een lidstaat afgegeven rijbewijs, ongeacht hun nationaliteit.

23 Iemand als Awoyemi, die houder is van een door de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk afgegeven rijbewijs van Europees model dat op het ogenblik van de feiten nog geldig was, valt derhalve onder de personele werkingssfeer van de richtlijn.

24 Deze richtlijn bevat evenwel geen bepaling betreffende de sancties die moeten worden opgelegd in geval van niet-nakoming van de in artikel 8, lid 1, eerste alinea, neergelegde verplichting tot inwisseling.

25 Bij gebreke van een gemeenschapsregeling op dit gebied zijn de lidstaten in beginsel bevoegd gebleven sancties te stellen op de niet-naleving van deze verplichting (zie arrest Skanavi en Chryssanthakopoulos, reeds aangehaald, punt 36).

26 Volgens vaste rechtspraak kunnen de lidstaten ter zake niet voorzien in een strafsanctie die onevenredig is aan de ernst van de overtreding en die een belemmering van het vrije verkeer van personen zou creëren, gelet op de invloed van het recht om een voertuig te besturen, op de daadwerkelijke uitoefening van een beroep als zelfstandige of als werknemer, in het bijzonder voor de toegang tot bepaalde activiteiten of functies (zie arrest Skanavi en Chryssathakopoulos, reeds aangehaald, punten 36 en 38).

27 Iemand als Awoyemi kan evenwel geen beroep doen op deze rechtspraak.

28 Uit de motivering van het arrest Skanavi en Chryssanthakopoulos (reeds aangehaald, punten 36-39) blijkt immers, dat aan de beperking van de bevoegdheid van de lidstaten tot het stellen van strafsancties op de niet-nakoming van de verplichting tot inwisseling van het rijbewijs, het door het Verdrag ingevoerde vrije verkeer van personen ten grondslag ligt.

29 Een onderdaan van een derde land, die zich in een situatie als die van Awoyemi bevindt, kan zich evenwel niet met succes beroepen op de regels inzake het vrije verkeer van personen, die volgens vaste rechtspraak enkel gelden voor een onderdaan van een lidstaat van de Gemeenschap die zich op het grondgebied van een andere lidstaat wil vestigen, dan wel voor een onderdaan van die staat die zich in een situatie bevindt die enige aanknoping heeft met een van de in het gemeenschapsrecht bedoelde situaties (zie, bijvoorbeeld, arrest van 25 juni 1992, Ferrer Laderer, C-147/91, Jurispr. blz. I-4097, punt 7).

30 In die omstandigheden valt de rechtssituatie van een onderdaan van een derde land, wat de sancties betreft die hem kunnen worden opgelegd in geval van niet-nakoming van de in artikel 8, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 80/1263 neergelegde verplichting tot inwisseling van het rijbewijs, noch onder de bepalingen van deze richtlijn, noch onder de verdragsbepalingen inzake het vrije verkeer van personen.

31 Op de eerste vraag moet derhalve worden geantwoord, dat noch de bepalingen van richtlijn 80/1263 noch die van het Verdrag eraan in de weg staan, dat het besturen van een gemotoriseerd voertuig door een onderdaan van een derde land die houder is van een door een lidstaat afgegeven rijbewijs van Europees model en die na overbrenging van zijn verblijfplaats naar een andere lidstaat dat rijbewijs had kunnen inwisselen tegen een door de ontvangende lidstaat afgegeven rijbewijs, maar die formaliteit niet binnen de gestelde termijn van een jaar heeft vervuld, in laatstgenoemde lidstaat met het rijden zonder rijbewijs wordt gelijkgesteld, en dat hierop als strafsanctie een gevangenisstraf of een geldboete wordt gesteld.

De tweede en de derde vraag

32 Met zijn tweede en zijn derde vraag, die tezamen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of een onderdaan van een derde land die houder is van een door een lidstaat afgegeven nog geldig rijbewijs van Europees model en een gewone verblijfplaats in een andere lidstaat heeft verworven, maar daar niet binnen de in artikel 8, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 80/1263 gestelde termijn van een jaar zijn rijbewijs heeft ingewisseld, zich rechtstreeks op de artikelen 1, lid 1, en 8, lid 1, van richtlijn 91/439 kan beroepen om zich in de lidstaat waar hij zijn nieuwe verblijfplaats heeft gevestigd, te verzetten tegen de toepassing van een gevangenisstraf of een geldboete voor rijden zonder rijbewijs, wanneer deze overtreding heeft plaatsgevonden vóór de datum van inwerkingtreding van richtlijn 91/439.

33 Om te beginnen zij eraan herinnerd, dat volgens de artikelen 12 en 13 van richtlijn 91/439 de termijn voor de uitvoering van die richtlijn verstreek op 1 juli 1994 en dat die richtlijn in de lidstaten pas moest worden toegepast vanaf 1 juli 1996, de datum waarop richtlijn 80/1263 is vervallen.

34 Bijgevolg was de in artikel 8, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 80/1263 neergelegde verplichting tot inwisseling van het rijbewijs van kracht tot 1 juli 1996, aangezien de bepalingen van richtlijn 91/439 geen terugwerkende kracht hebben (zie, in die zin, arrest Skanavi en Chryssanthakopoulos, punt 28).

35 Daar de feiten van het hoofdgeding zich op 27 juli 1993 hebben voorgedaan, twijfelen de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Commissie aan het nut van de uitlegging van richtlijn 91/439 voor de uitkomst van het bij de verwijzende rechter aanhangige geding.

36 Uit de verwijzingsbeschikking blijkt evenwel, dat de nationale rechter het noodzakelijk achtte het Hof om uitlegging van de artikelen 1, lid 2, en 8, lid 1, van richtlijn 91/439 te verzoeken, omdat hij in voorkomend geval het in zijn nationale recht bekende beginsel van de terugwerkende kracht van de meest gunstige strafwet dient toe te passen door de nationale bepalingen onder vigeur waarvan de betrokken overtredingen zijn begaan, buiten toepassing te laten wanneer het nationale recht onverenigbaar met het gemeenschapsrecht blijkt te zijn en de relevante bepalingen van het gemeenschapsrecht door een particulier rechtstreeks kunnen worden ingeroepen.

37 Mitsdien moeten de gestelde vragen worden beantwoord, daar het aan de nationale rechter staat om de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van zijn arrest, alsmede de relevantie van de vragen die hij aan het Hof voorlegt, te beoordelen (zie, in die zin, arresten van 23 februari 1995, Bordessa e.a., C-358/93 en C-416/93, Jurispr. blz. I-361, punt 10; 14 december 1995, Sanz de Lera e.a., C-163/94, C-165/94 en C-250/94, Jurispr. blz. I-4821, punt 15; 26 september 1996, Allain, C-341/94, Jurispr. blz. I-4631, punt 13, en arrest Skanavi en Chryssanthakopoulos, reeds aangehaald, punt 18).

38 Het gemeenschapsrecht staat er immers niet aan in de weg, dat de verwijzende rechter voor de toepassing van het nationale recht, overeenkomstig een beginsel van zijn strafrecht, rekening houdt met de gunstiger bepalingen van richtlijn 91/439, ook al bevat het gemeenschapsrecht, zoals de Commissie in haar schriftelijke opmerkingen heeft verklaard, geen verplichting in die zin.

39 Om uit te maken, of bovengenoemde bepalingen van richtlijn 91/439 rechtstreekse werking hebben, moet eraan worden herinnerd, dat volgens vaste rechtspraak in alle gevallen waarin de bepalingen van een richtlijn inhoudelijk gezien onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig zijn, particulieren gerechtigd zijn er een beroep op te doen tegenover de staat, wanneer deze hetzij verzuimt de richtlijn binnen de gestelde termijnen in nationaal recht om te zetten, hetzij dit op onjuiste wijze doet (zie, bijvoorbeeld, arrest van 8 oktober 1987, Kolpinghuis Nijmegen, 80/86, Jurispr. blz. 3969, punt 7).

40 Dienaangaande blijkt om te beginnen uit de tekst zelf van de tweede vraag van de verwijzende rechter, dat de artikelen 1, lid 2, en 8, lid 1, van richtlijn 91/439 niet binnen de gestelde termijn in het betrokken nationale recht zijn omgezet en niet overeenkomstig artikel 12 van deze richtlijn met ingang van 1 juli 1996 in de nationale rechtsorde van toepassing waren.

41 Wat vervolgens de vraag betreft, of deze bepalingen van genoemde richtlijn onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig zijn opdat particulieren er voor een nationale rechter beroep op kunnen doen, moet enerzijds worden vastgesteld, dat artikel 1, lid 2, voorziet in de onderlinge erkenning, zonder enige formaliteit, van door de lidstaten afgegeven rijbewijzen (zie arrest Skanavi en Chryssanthakopoulos, reeds aangehaald, punt 26), en anderzijds, dat artikel 8, lid 1, de verplichting van de houder van een door een lidstaat afgegeven nog geldig rijbewijs, om dit rijbewijs binnen de in artikel 8, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 80/1263 gestelde termijn van een jaar in te wisselen, wanneer hij zijn gewone verblijfplaats naar een andere lidstaat overbrengt, omzet in een eenvoudige mogelijkheid, omdat deze verplichting volgens de negende overweging van de considerans van richtlijn 91/439 een belemmering voor het vrije verkeer van personen vormt.

42 Zoals de advocaat-generaal in de punten 37 tot en met 41 van zijn conclusie heeft beklemtoond, bevatten deze bepalingen duidelijke en nauwkeurige verplichtingen voor de lidstaten, en wel met name de verplichting rijbewijzen van Europees model onderling te erkennen en de houder van een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs niet te verplichten zijn rijbewijs in te wisselen, ongeacht zijn nationaliteit. De richtlijn laat de lidstaten tot wie zij is gericht, geen beoordelingsmarge met betrekking tot de maatregelen die moeten worden genomen om aan deze eisen te voldoen.

43 De rechtstreekse werking die de artikelen 1, lid 2, en 8, lid 1, van richtlijn 91/439 derhalve hebben, impliceert dat particulieren er voor de nationale rechter beroep op kunnen doen.

44 Alleen wanneer de betrokkene het rijbewijs in de eerste lidstaat heeft gekregen tegen inwisseling van een door een derde land afgegeven rijbewijs, geldt deze regel niet. Uit artikel 8, lid 6, van richtlijn 91/439 blijkt immers, dat de andere lidstaten niet gehouden zijn een dergelijk rijbewijs te erkennen, en dat de richtlijn voor dat geval dus geen onvoorwaardelijke verplichting oplegt. De stukken bevatten evenwel geen enkele aanwijzing over de manier waarop Awoyemi zijn rijbewijs van Europees model in het Verenigd Koninkrijk heeft gekregen.

45 Gelet op een en ander, moet op de tweede en de derde prejudiciële vraag worden geantwoord, dat een onderdaan van een derde land die houder is van een door een lidstaat afgegeven nog geldig rijbewijs van Europees model en die een gewone verblijfplaats in een andere lidstaat heeft verworven, maar daar niet binnen de in artikel 8, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 80/1263 gestelde termijn van een jaar zijn rijbewijs heeft ingewisseld, zich rechtstreeks op de artikelen 1, lid 1, en 8, lid 1, van richtlijn 91/439/EEG kan beroepen om zich in de lidstaat waar hij zijn nieuwe verblijfplaats heeft gevestigd, te verzetten tegen de toepassing van een gevangenisstraf of een geldboete voor rijden zonder rijbewijs. Het gemeenschapsrecht staat er niet aan in de weg, dat een rechterlijke instantie van een lidstaat wegens het in zijn nationale recht geldende beginsel van terugwerkende kracht van de gunstigste strafwet, deze bepalingen van richtlijn 91/439 ook toepast wanneer de overtreding heeft plaatsgevonden vóór de datum van inwerkingtreding van die richtlijn.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

46 De kosten door de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),

uitspraak doende op de door het Hof van Cassatie bij arrest van 17 juni 1997 gestelde vragen, verklaart voor recht:

1) Noch de bepalingen van de Eerste richtlijn (80/1263/EEG) van de Raad van 4 december 1980 betreffende de invoering van een Europees rijbewijs, noch die van het EG-Verdrag staan eraan in de weg, dat het besturen van een gemotoriseerd voertuig door een onderdaan van een derde land die houder is van een door een lidstaat afgegeven rijbewijs van Europees model en die na overbrenging van zijn verblijfplaats naar een andere lidstaat dat rijbewijs had kunnen inwisselen tegen een door de ontvangende lidstaat afgegeven rijbewijs, maar die formaliteit niet binnen de gestelde termijn van een jaar heeft vervuld, in laatstgenoemde lidstaat met het rijden zonder rijbewijs wordt gelijkgesteld, en dat hierop als strafsanctie een gevangenisstraf of een geldboete wordt gesteld.

2) Een onderdaan van een derde land die houder is van een door een lidstaat afgegeven nog geldig rijbewijs van Europees model en die een gewone verblijfplaats in een andere lidstaat heeft verworven, maar daar niet binnen de in artikel 8, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 80/1263 gestelde termijn van een jaar zijn rijbewijs heeft ingewisseld, kan zich rechtstreeks op de artikelen 1, lid 1, en 8, lid 1, van richtlijn 91/439/EEG van de Raad van 29 juli 1991 betreffende het rijbewijs, beroepen, om zich in de lidstaat waar hij zijn nieuwe verblijfplaats heeft gevestigd, te verzetten tegen de toepassing van een gevangenisstraf of een geldboete voor rijden zonder rijbewijs. Het gemeenschapsrecht staat er niet aan in de weg, dat een rechterlijke instantie van een lidstaat wegens het in zijn nationale recht geldende beginsel van terugwerkende kracht van de gunstigste strafwet, deze bepalingen van richtlijn 91/439 ook toepast wanneer de overtreding heeft plaatsgevonden vóór de datum van inwerkingtreding van die richtlijn.