61997J0163

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 12 maart 1998. - Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk België. - Niet-nakoming - Niet-omzetting van richtlijn 92/74/EEG. - Zaak C-163/97.

Jurisprudentie 1998 bladzijde I-01181


Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


Lidstaten - Verplichtingen - Uitvoering van richtlijnen - Niet-betwiste niet-nakoming

(EG-Verdrag, art. 169)

Partijen


In zaak C-163/97,

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur H. van Lier als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verzoekster,

tegen

Koninkrijk België, vertegenwoordigd door J. Devadder, adviseur-generaal bij het Ministerie van Buitenlandse zaken, Buitenlandse handel en Ontwikkelingssamenwerking, als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Belgische ambassade, Rue des Girondins 4,

verweerder,

betreffende een verzoek om vast te stellen dat het Koninkrijk België, door niet de maatregelen mee te delen of vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 92/74/EEG van de Raad van 22 september 1992 tot uitbreiding van het toepassingsgebied van richtlijn 81/851/EEG betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake geneesmiddelen en tot vaststelling van aanvullende bepalingen voor homeopathische geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (PB L 297, blz. 12), de krachtens het EG-Verdrag en die richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE

(Zesde kamer),

samengesteld als volgt: H. Ragnemalm, kamerpresident, G. F. Mancini, P. J. G. Kapteyn, J. L. Murray (rapporteur), K. M. Ioannou, rechters,

advocaat-generaal: G. Cosmas

griffier: R. Grass

gezien het rapport van de rechter-rapporteur,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 15 januari 1998,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 30 april 1997, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen het Hof krachtens artikel 169 EG-Verdrag verzocht vast te stellen dat het Koninkrijk België, door niet de maatregelen mee te delen of vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 92/74/EEG van de Raad van 22 september 1992 tot uitbreiding van het toepassingsgebied van richtlijn 81/851/EEG betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake geneesmiddelen en tot vaststelling van aanvullende bepalingen voor homeopathische geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (PB L 297, blz. 12; hierna: "richtlijn"), de krachtens dat Verdrag en die richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.

2 Volgens artikel 10, lid 1, van de richtlijn moesten de lidstaten de nodige maatregelen vaststellen om uiterlijk op 31 december 1993 aan de richtlijn te voldoen, en de Commissie daarvan onverwijld in kennis stellen.

3 Daar de Commissie geen mededeling betreffende de omzetting van de richtlijn had ontvangen en over geen enkel ander gegeven beschikte waaruit zij kon opmaken dat het Koninkrijk België daadwerkelijk aan zijn verplichtingen had voldaan, maande zij de Belgische regering bij brief van 10 februari 1994 overeenkomstig de procedure van artikel 169 van het Verdrag aan om binnen een termijn van twee maanden haar opmerkingen te maken.

4 Het Koninkrijk België antwoordde op 12 juni 1995, dat de nodige maatregelen om aan de richtlijn te voldoen, waren neergelegd in een ontwerp van koninklijk besluit, dat aan het kabinet van de minister van Volksgezondheid was voorgelegd.

5 Toen de Commissie vaststelde, dat het Koninkrijk België niet binnen de gestelde termijn de nodige maatregelen had vastgesteld om aan de door de richtlijn opgelegde verplichtingen te voldoen, deed zij België op 22 mei 1996 een met redenen omkleed advies toekomen, met het verzoek de nodige maatregelen vast te stellen om binnen twee maanden na kennisgeving ervan aan dit advies gevolg te geven.

6 Toen de Commissie geen informatie over de omzetting van de richtlijn ontving, heeft zij het onderhavige beroep ingesteld.

7 Het Koninkrijk België betwist de verweten niet-nakoming niet. Het voert echter aan, dat een ontwerp van koninklijk besluit tot omzetting van de richtlijn voor advies aan de Raad van State is voorgelegd.

8 Daar de omzetting van de richtlijn niet binnen de gestelde termijn heeft plaatsgevonden, moet het terzake door de Commissie ingestelde beroep gegrond worden verklaard.

9 Mitsdien moet worden vastgesteld, dat het Koninkrijk België, door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om aan de richtlijn te voldoen, de krachtens artikel 10, lid 1, hiervan op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

10 Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen. Aangezien het Koninkrijk België in het ongelijk is gesteld, dient het in de kosten te worden verwezen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

rechtdoende, verstaat:

1) Door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 92/74/EEG van de Raad van 22 september 1992 tot uitbreiding van het toepassingsgebied van richtlijn 81/851/EEG betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake geneesmiddelen en tot vaststelling van aanvullende bepalingen voor homeopathische geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik, is het Koninkrijk België de krachtens artikel 10, lid 1, van die richtlijn op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2) Het Koninkrijk België wordt verwezen in de kosten.