61997J0162

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 19 november 1998. - Strafzaak tegen Gunnar Nilsson, Per Olov Hagelgren en Solweig Arrborn. - Verzoek om een prejudiciële beslissing: Helsingborgs tingsrätt - Zweden. - Vrij verkeer van goederen - Verbod van kwantitatieve beperkingen en maatregelen van gelijke werking tussen lidstaten - Afwijkingen - Bescherming van gezondheid en leven van dieren - Veredeling van veestapel - Voortplanting van raszuivere fokstieren - Kunstmatige inseminatie. - Zaak C-162/97.

Jurisprudentie 1998 bladzijde I-07477


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


1 Landbouw - Harmonisatie van wetgevingen - Richtlijnen 77/504 en 87/328 betreffende toelating van raszuivere fokrunderen tot voortplanting teneinde zoötechnische belemmeringen van vrij verkeer van rundersperma weg te nemen - Vereiste van vergunning voor distribueren en inbrengen van ingevoerd sperma - Toelaatbaarheid, ook in licht van artikel 30 van Verdrag - Voorwaarde - Vereiste gesteld met oog op controles die niet in geharmoniseerde stelsel zijn geregeld - Ontoelaatbaarheid

(EG-Verdrag, art. 30; richtlijnen van de Raad 77/504 en 87/328, art. 2, lid 1)

2 Landbouw - Harmonisatie van wetgevingen - Richtlijnen 77/504 en 87/328 betreffende toelating van raszuivere fokrunderen tot voortplanting teneinde zoötechnische belemmeringen van vrij verkeer van rundersperma weg te nemen - Verbod van of vergunningsvereiste voor gebruik van sperma van stieren die in andere lidstaat tot kunstmatige inseminatie zijn toegelaten - Weigering gebaseerd op redenen die verband houden met aan betrokken ras verbonden eigenschappen - Ontoelaatbaarheid - Considerans van richtlijn 87/328 welke dergelijke regeling niet toestaat

(Richtlijnen van de Raad 87/328, art. 2, lid 1, en 91/174; beschikking 86/130 van de Commissie)

Samenvatting


1 Artikel 2, lid 1, van richtlijn 87/328 betreffende de toelating van raszuivere fokrunderen tot de voortplanting, verzet zich niet tegen een nationale regeling die een vergunning vereist voor het distribueren en het inbrengen van sperma van raszuivere fokrunderen, dat uit een andere lidstaat afkomstig is, voor zover die vergunning slechts tot doel heeft, te waarborgen dat de houder ervan over de nodige vakbekwaamheid beschikt voor de bedoelde verrichting. Een dergelijke regeling valt overigens niet binnen de werkingssfeer van artikel 30 van het Verdrag.

Het vereiste van een vergunning voor inseminatieverrichtingen kan daarentegen slechts dienen om controle op de genetische kwaliteit van fokdieren uit te oefenen op een wijze die niet wordt geregeld door genoemde richtlijn of door richtlijn 77/504, aangezien bij die richtlijnen de voorwaarden voor toelating van raszuivere fokrunderen en hun sperma tot de voortplanting zijn geharmoniseerd teneinde de zoötechnische belemmeringen van het vrije verkeer van rundersperma weg te nemen, zodat elk vereiste dat tot doel of tot gevolg heeft dat de invoer van sperma van runderen wordt gecontroleerd of geverifieerd op grond van zoötechnische of genealogische overwegingen, slechts in overeenstemming met deze richtlijnen zou kunnen worden vastgesteld.

2 Aangezien de zoötechnische en genealogische voorwaarden voor het intracommunautaire handelsverkeer van rundersperma in het kader van de richtlijnen 87/328 en 91/174 volledig zijn geharmoniseerd, verzet artikel 2, lid 1, van richtlijn 87/328 zich ertegen, dat een nationale wettelijke regeling die het gebruik, op het grondgebied van die lidstaat, van sperma van stieren van het ras Belgian Blue verbiedt of daarvoor een vergunning vereist, wanneer die stieren in een andere lidstaat tot de kunstmatige inseminatie zijn toegelaten op basis van tests welke zijn uitgevoerd overeenkomstig beschikking 86/130 houdende vaststelling van methoden inzake prestatieonderzoek en van methoden voor de beoordeling van de genetische waarde van raszuivere fokrunderen.

Meer in het bijzonder mag een nationale instantie het gebruik van het sperma van dit ras niet verbieden op grond dat dit ras drager zou zijn van het spierhypertrofie-gen of het gebruik van het sperma voor de dieren lijden zou kunnen veroorzaken of hun natuurlijk gedrag zou kunnen beïnvloeden, dan wel op grond dat het ras door die nationale instantie als drager van genetische gebreken wordt beschouwd, want de genetische bijzonderheden en genetische gebreken van een dier kunnen slechts worden gedefinieerd in de lidstaat waarin het runderras door een voor het bepalen van die kenmerken erkende organisatie tot de kunstmatige inseminatie is toegelaten, in overeenstemming met de fokkerij-organisaties of -verenigingen die stamboeken van raszuivere fokrunderen bijhouden.

Een dergelijke regeling kan ook niet worden toegestaan op grond van de considerans van richtlijn 87/328, omdat de considerans van een gemeenschapshandeling geen bindende rechtskracht heeft en niet kan worden aangevoerd om van de bepalingen zelf van die handeling af te wijken, en overigens uit de betrokken tekst niet blijkt van enige tegenspraak met de bepalingen zelf van de richtlijn.

Partijen


In zaak C-162/97,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag van Helsingborgs tingsrätt (Zweden), in de aldaar dienende strafzaak tegen

G. Nilsson,

P. O. Hagelgren,

S. Arrborn,

"om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 30 EG-Verdrag en artikel 2 van richtlijn 87/328/EEG van de Raad van 18 juni 1987 betreffende de toelating van raszuivere fokrunderen tot de voortplanting (PB L 167, blz. 54),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE

(Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: P. Jann, president van de Eerste kamer, waarnemend voor de president van de Vijfde kamer, J. C. Moitinho de Almeida, C. Gulmann, L. Sevón (rapporteur) en M. Wathelet, rechters,

advocaat-generaal: J. Mischo

griffier: H. von Holstein, adjunct-griffier

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

- G. Nilsson, vertegenwoordigd door A. Boquist, advocaat te Malmö,

- de Zweedse regering, vertegenwoordigd door L. Nordling, rättschef bij de afdeling buitenlandse handel van het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigde,

- de Belgische regering, vertegenwoordigd door J. Devadder, bestuursdirecteur bij de juridische dienst van het Ministerie van Buitenlandse zaken, Buitenlandse handel en Ontwikkelingssamenwerking, als gemachtigde,

- de Franse regering, vertegenwoordigd door K. Rispal-Bellanger, onderdirecteur bij de directie juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, en F. Pascal, attaché d'administration centrale bij deze directie, als gemachtigden,

- de Finse regering, vertegenwoordigd door H. Rotkirch, ambassadeur, hoofd van de dienst juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigde,

- de Noorse regering, vertegenwoordigd door J. Bugge-Mahrt, adjunct-directeur-generaal bij het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigde,

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door H. Støvlbæk en L. Ström, leden van haar juridische dienst, als gemachtigden,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van G. Nilsson, vertegenwoordigd door A. Boquist; P. O. Hagelgren, vertegenwoordigd door L. Wåhlin, advocaat te Lund; de Zweedse regering, vertegenwoordigd door L. Nordling en M. Lundqvist Norling, kammarrättsassessor verbonden aan het juridisch secretariaat van het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigde; de Belgische regering, vertegenwoordigd door L. van den Eynde, hoofd van de juridische dienst van het Ministerie van Middenstand en Landbouw, als gemachtigde, en de Commissie, vertegenwoordigd door L. Ström, ter terechtzitting van 24 maart 1998,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 5 mei 1998,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij beschikking van 28 april 1997, ingekomen bij het Hof op 30 april daaraanvolgend, heeft Helsingborgs tingsrätt krachtens artikel 177 EG-Verdrag drie prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van artikel 30 van het Verdrag en van artikel 2 van richtlijn 87/328/EEG van de Raad van 18 juni 1987 betreffende de toelating van raszuivere fokrunderen tot de voortplanting (PB L 167, blz. 54).

2 Deze vragen zijn gerezen in het kader van een strafzaak tegen G. Nilsson, P. O. Hagelgren en S. Arrborn, waarbij Hagelgren wordt vervolgd ter zake dat hij zonder vergunning stierensperma heeft verkocht aan Nilsson, aan wie op zijn beurt ten laste wordt gelegd dat hij zonder vergunning vier van zijn koeien heeft laten insemineren; Arrborn wordt ten laste gelegd deze inseminatie zonder vergunning te hebben verricht. Aan alle drie wordt tevens ten laste gelegd, door inseminatie van aan Nilsson toebehorende koeien met sperma van het ras Belgian Blue, de nationale wetgeving te hebben overtreden die met het oog op de dierenbescherming voortplanting verbiedt die voor de dieren lijden kan veroorzaken of hun natuurlijke gedrag kan beïnvloeden.

3 Artikel 2, lid 1, tweede streepje, van richtlijn 87/328 bepaalt:

"Een lidstaat mag

- de toelating tot de kunstmatige inseminatie op zijn grondgebied van raszuivere stieren of het gebruik van het sperma van die dieren, wanneer die stieren in een lidstaat zijn toegelaten tot de kunstmatige inseminatie op basis van tests uitgevoerd overeenkomstig beschikking 86/130/EEG niet verbieden, beperken of belemmeren."

4 Richtlijn 87/328 is gebaseerd op richtlijn 77/504/EEG van de Raad van 25 juli 1977 betreffende raszuivere fokrunderen (PB L 206, blz. 8), en beoogt een aanvullende harmonisatie tot stand te brengen ten aanzien van de toelating van deze dieren en hun sperma tot de voortplanting.

5 Artikel 2, tweede streepje, van richtlijn 77/504, zoals gewijzigd bij artikel 11 van richtlijn 94/28/EG van de Raad van 23 juni 1994 tot vaststelling van de beginselen inzake de zoötechnische en genealogische voorschriften voor de invoer uit derde landen van dieren, alsmede van sperma, eicellen en embryo's en tot wijziging van richtlijn 77/504 (PB L 178, blz. 66), bepaalt:

"De lidstaten zien erop toe dat

- de intracommunautaire handel in sperma, eicellen en embryo's van raszuivere fokrunderen,

niet [wordt] verboden, beperkt of belemmerd om zoötechnische redenen."

6 Onder "raszuiver fokrund" wordt volgens artikel 1, sub a, van richtlijn 77/504, zoals gewijzigd bij artikel 3 van richtlijn 91/174/EEG van de Raad van 25 maart 1991 inzake zoötechnische en genealogische voorschriften voor de handel in rasdieren en tot wijziging van de richtlijn 77/504/EEG en 90/425/EEG (PB L 85, blz. 37), verstaan: "ieder rund waarvan de ouders en de grootouders zijn ingeschreven of geregistreerd in een stamboek voor hetzelfde ras en dat zelf in dat stamboek is ingeschreven, dan wel geregistreerd en geschikt is om erin te worden ingeschreven".

7 Onder "stamboek" wordt volgens artikel 1, sub b, van richtlijn 77/504 verstaan: "elk boek, register, kaartsysteem of elke informatiedrager

- bijgehouden door een organisatie of vereniging van veefokkers die officieel wordt erkend in de lidstaat waarin deze organisatie of vereniging van fokkers is opgericht,

en

- waarin de raszuivere fokrunderen van een bepaald ras worden ingeschreven of geregistreerd met vermelding van hun voorgeslacht".

8 Artikel 2, eerste alinea, van de op basis van artikel 6, lid 1, tweede en derde streepje, van richtlijn 77/504 vastgestelde beschikking 84/247/EEG van de Commissie van 27 april 1984 tot vaststelling van de criteria voor de erkenning van organisaties of verenigingen van veefokkers die stamboeken voor raszuivere fokrunderen bijhouden of instellen (PB L 125, blz. 58), bepaalt dat de autoriteiten van de betrokken lidstaat officiële erkenning moeten verlenen aan iedere organisatie of vereniging van veefokkers die stamboeken bijhoudt of instelt en die aan de in de bijlage bij de beschikking vastgestelde voorwaarden voldoet.

9 In deze bijlage is onder meer bepaald, dat organisaties of verenigingen van veefokkers die stamboeken bijhouden of instellen, alleen officieel kunnen worden erkend indien zij bepalingen hebben vastgesteld inzake de kenmerken van het ras, het registratiesysteem van de afstamming, de doelstellingen op fokgebied en het systeem voor de benutting van de gegevens over de zoötechnische prestaties.

10 Op basis van artikel 6, lid 1, eerste streepje, van richtlijn 77/504 heeft de Commissie ook vastgesteld beschikking 86/130/EEG van 11 maart 1986 houdende vaststelling van methoden inzake prestatieonderzoek en van methoden voor de beoordeling van de genetische waarde van raszuivere fokrunderen (PB L 101, blz. 37). De bijlage van deze beschikking is vervangen bij beschikking 94/515/EG van de Commissie van 27 juli 1994 (PB L 207, blz. 30).

11 Deel I van deze bijlage, zoals gewijzigd, bepaalt: "De bevoegde autoriteiten van de lidstaten erkennen de organisaties die verantwoordelijk zijn voor de reglementering van het prestatieonderzoek, de fokwaardeschatting en de publicatie van de geschatte waarden van raszuivere fokdieren van de boviene soorten."

12 Deel II van de bijlage regelt onder meer de verzameling van gegevens omtrent de voortplanting van de dieren aan de hand van onder meer het afkalfverloop, alsmede de exterieurbeoordeling.

13 Ten aanzien van de fokwaardeschatting wordt in deel III, sub 1, laatste alinea, van de bijlage bepaald:

"Genetische bijzonderheden en genetische gebreken van een dier, zoals gedefinieerd door voor het bepalen van de kenmerken erkende organisaties volgens de regels voor de fokwaardeschatting, in overeenstemming met de fokkerij-organisaties of -verenigingen, die erkend zijn in overeenstemming met beschikking 84/247 (...) moeten worden gepubliceerd."

14 Ten aanzien van de fokwaardeschatting van stieren die voor kunstmatige inseminatie worden gebruikt, wordt in deel III, sub 2, van de bijlage voorgeschreven, dat de gegevens omtrent de fokwaarden moeten worden gepubliceerd.

15 In Zweden is voor verrichtingen in verband met de inseminatie van runderen, zoals het afnemen, de behandeling en de distributie van het sperma en de inseminatie zelf, ingevolge Statens jordbruksverks föreskrifter om seminverksamhet med nötkreatur (regeling van de nationale landbouwdienst, inzake kunstmatige inseminatie van runderen, SJVFS 1994:98) een vergunning van deze dienst vereist. § 26 van deze regeling vereist voor de distributie van dierlijk sperma een inseminatievergunning. Ingevolge § 30 is de verkrijger van het sperma gehouden de distributeur in te lichten over onder meer de resultaten van het afkalfverloop, de frequentie van eventuele complicaties bij het kalven en het aantal gevallen van erfelijke ziekten en misvormingen.

16 § 29 van de djurskyddsförordning (verordening inzake dierenbescherming, SFS 1988:539) verbiedt "voortplanting die voor de dieren lijden kan veroorzaken".

17 De ter uitvoering van deze verordening vastgestelde Statens jordbruksverks föreskrifter om djurhållning inom lantbruket m.m. (regeling betreffende het fokken van landbouwdieren, SJVFS 1993:129) verbiedt de inseminatie van vaarzen en koeien, of het inbrengen van embryo's, indien er bij het kalven moeilijkheden zijn te verwachten.

18 Daarnaast verbiedt § 3, lid 1, van Statens jordbruksverkets föreskrifter om djurskyddskrav vid avelsarbete (regeling inzake de dierenbescherming bij het fokken, SJVFS 1995:113, in de gewijzigde versie van 1995:181) voor het fokken fokdieren te gebruiken, waarvan vaststaat dat zij letale genen, gebreken of andere eigenschappen van erfelijke aard doorgeven, die bij de nakomelingen oorzaak van lijden kunnen zijn of het natuurlijk gedrag daarvan negatief kunnen beïnvloeden, of die zulke letale genen, gebreken of erfelijke eigenschappen zouden kunnen doorgeven. De bijlage bij deze regeling noemt onder meer spierhypertrofie.

19 § 3, lid 2, van deze regeling bepaalt voorts, dat voor het fokken geen runderen mogen worden gebruikt die naar alle waarschijnlijkheid een zodanige erfelijke aanleg hebben, dat zij het risico lopen van vaak optredende ziekten, problemen of een hoge mortaliteit bij het kalven.

20 Blijkens de verwijzingsbeschikking had Hagelgren in België sperma gekocht van stieren van het ras Belgian Blue, dat hij vervolgens aan Nilsson overdroeg voor de inseminatie van vier van diens koeien. De inseminatie had Nilsson toevertrouwd aan Arrborn.

21 Aangezien geen van hen over een vergunning van de nationale landbouwdienst beschikte, werden zij vervolgd wegens het zonder vergunning distribueren van sperma of verrichten van de inseminatie. Tevens wordt hun ten laste gelegd dat zij in strijd met de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de dierenbescherming, sperma van het ras Belgian Blue hebben gebruikt, hoewel dit ras "aan het genetisch gebrek spierhypertrofie" lijdt, dat zich uit in een extreme ontwikkeling van het spierweefsel, een onderontwikkeling van de interne organen van het nageslacht en een bijzondere vatbaarheid voor virusziekten en stress. Bovendien treden bij het kalven zeer vaak problemen op.

22 De verdachten ontkennen deze overtredingen en stellen dat de Zweedse wetgeving in strijd is met het gemeenschapsrecht, met name artikel 2 van richtlijn 87/328, door voor inseminatieverrichtingen een vergunning te vereisen en inseminatie met sperma van het ras Belgian Blue te verbieden.

23 Van oordeel dat de oplossing van de voor hen aanhangige zaak afhing van uitlegging van het gemeenschapsrecht, besloot Helsingborgs tingsrätt de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vragen te stellen:

"1) Is het ingevolge artikel 30 EG-Verdrag en richtlijn 87/328/EEG geoorloofd, dat een nationale autoriteit een vergunning eist voor inseminatieverrichtingen met rundersperma, dat wil zeggen het winnen, behandelen en distribueren van sperma alsmede de inseminatie, zoals hiervoor beschreven?

2) Is het ingevolge artikel 30 EG-Verdrag en richtlijn 87/328/EEG geoorloofd, dat een lidstaat het insemineren en fokken van runderen

a) met een doel dat volgens een nationale autoriteit lijden voor de dieren kan veroorzaken of hun natuurlijk gedrag kan beïnvloeden, of

b) van een ras dat volgens een nationale autoriteit drager van genetische gebreken is,

verbiedt of aan voorwaarden bindt?

3) a) Kan de considerans van richtlijn 87/328/EEG aldus worden uitgelegd dat nationale uitzonderingen op de toelating tot kunstmatige inseminatie, op het nationaal grondgebied, met betrekking tot dieren met een ongewenste fokwaarde zijn toegestaan, zelfs indien die uitzonderingen een verbod inhouden voor stieren die voldoen aan de vereisten van artikel 2 van de richtlijn?

b) Zo ja: kan de definitie van de uitdrukkingen $achteruitgang van de fokwaarde' en $erfelijke gebreken' een zaak van één enkele lidstaat zijn?"

De eerste vraag

24 Met zijn eerste vraag wil de verwijzende rechter weten, of artikel 30 van het Verdrag of richtlijn 87/328 zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling krachtens welke een vergunning vereist is voor verrichtingen in verband met de inseminatie van runderen, met name het distribueren en het inbrengen van het sperma.

25 De Zweedse, de Franse, de Finse en de Noorse regering betogen, dat de voorwaarden voor invoer van rundersperma weliswaar bij de richtlijnen 77/504 en 87/328 zijn geharmoniseerd, maar dat de voorwaarden voor inseminatie of de opleiding tot inseminator daarentegen niet in deze richtlijnen worden geregeld. Nationale regelingen op dit gebied zijn volgens hen in overeenstemming met de artikelen 30 en 36 EG-Verdrag, zolang zij niet de handel in sperma tussen de lidstaten regelen, maar de gezondheid van de dieren beogen te beschermen, onder meer door te waarborgen dat de inseminator over de nodige kennis beschikt om aan de eisen van die bescherming te voldoen.

26 Volgens de Commissie daartegen verzet artikel 2 van richtlijn 87/328 zich tegen een nationale wettelijke regeling die een vergunning vereist voor de kunstmatige inseminatie van raszuivere runderen met van een andere lidstaat afkomstig sperma, wanneer die vergunning een ander oogmerk dient dan de vakbekwaamheid te waarborgen van degene die het sperma toedient, vooral wanneer voor die vergunning de wenselijkheid van inseminatie met sperma van een bepaald runderras wordt beoordeeld. De Zweedse bepalingen betreffende de verplichting om eventuele moeilijkheden bij het kalven te rapporteren, doet volgens de Commissie een dergelijk oogmerk vermoeden.

27 Volgens vaste rechtspraak (zie onder meer het arrest van 11 juli 1974, Dassonville, 8/74, Jurispr. blz. 837, punt 5) is iedere handelsregeling der lidstaten, die de intracommunautaire handel al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel, kan belemmeren, te beschouwen als een maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve beperking.

28 Gelijk het Hof heeft uitgemaakt, valt een verplichting voor alle marktdeelnemers om hun producten te laten distribueren via een erkend kanaal, welke is opgelegd krachtens een nationale regeling die zonder onderscheid naar herkomst van de betrokken producten van toepassing is, en daarom geen andere invloed op de verhandeling van producten uit andere lidstaten heeft dan op de verhandeling van nationale producten, niet binnen de werkingssfeer van artikel 30 van het Verdrag (arrest van 14 december 1995, Banchero, C-387/93, Jurispr. blz. I-4663, punten 37 en 44).

29 De voorwaarden voor toelating van raszuivere fokrunderen en hun sperma tot de voortplanting zijn bij de richtlijnen 77/504 en 87/328 geharmoniseerd teneinde de zoötechnische belemmeringen van het vrije verkeer van rundersperma weg te nemen (zie arrest van 7 december 1995, Gervais e.a., C-17/94, Jurispr. blz. I-4353, punt 32). Dat betekent, dat elk vereiste dat tot doel of tot gevolg heeft dat de invoer van sperma van runderen wordt gecontroleerd of geverifieerd op grond van zoötechnische of genealogische overwegingen, slechts in overeenstemming met deze richtlijnen zou kunnen worden vastgesteld.

30 Gelet op deze harmonisatie kan het vereiste van een vergunning voor inseminatieverrichtingen slechts dienen om controle op de genetische kwaliteit van fokdieren uit te oefenen op een wijze die niet door de richtlijnen wordt geregeld.

31 Op de eerste vraag moet derhalve worden geantwoord, dat artikel 30 van het Verdrag en artikel 2, lid 1, van richtlijn 87/328 zich niet verzetten tegen een nationale regeling die een vergunning vereist voor het distribueren en het inbrengen van sperma van raszuivere fokrunderen, dat uit een andere lidstaat afkomstig is, voor zover die vergunning slechts tot doel heeft, te waarborgen dat de houder ervan over de nodige vakbekwaamheid beschikt voor de bedoelde verrichting.

De tweede vraag

32 Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of artikel 30 of richtlijn 87/328 zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling die het insemineren en fokken van runderen verbiedt of daarvoor bepaalde voorwaarden stelt, wanneer dit volgens de bevoegde nationale instantie lijden voor de dieren kan veroorzaken of hun natuurlijk gedrag kan beïnvloeden, of wanneer het betrokken ras door die nationale instantie als drager van genetische gebreken wordt beschouwd.

33 Blijkens de verwijzingsbeschikking is deze vraag gerezen in een geschil betreffende het ras Belgian Blue. Overigens wordt niet betwist, dat de stieren van dit ras in België tot de kunstmatige inseminatie zijn toegelaten op basis van tests die zijn uitgevoerd overeenkomstig beschikking 86/130, als bedoeld in artikel 2, lid 1, tweede streepje, van richtlijn 87/328.

34 Volgens de Zweedse, de Finse en de Noorse regering is het ondanks de bij richtlijn 87/328 tot stand gebrachte harmonisatie nog steeds mogelijk, de invoer van sperma van fokdieren die drager zijn van het spierhypertrofie-gen, om redenen uit hoofde van de bescherming van de gezondheid van dieren, als bedoeld in artikel 36 van het Verdrag, te verbieden. Spierhypertrofie, zo voegt de Zweedse regering daaraan toe, heeft immers een reeks onwenselijke eigenschappen tot gevolg, zoals de onderontwikkeling van sommige organen, gevoeligheid voor stress of een relatief zwakker beendergestel. Bovendien moet de geboorte van kalven waarvan beide ouders drager zijn van het spierhypertrofie-gen, meestal geschieden met de keizersnede, wat onnodig leed voor de moeder betekent en een behandeling met grote doses antibiotica vergt.

35 Genoemde regeringen achten veelvuldig gebruik van de keizersnede bij het kalven in strijd met het protocol tot wijziging van het Europese Verdrag inzake de bescherming van landbouwhuisdieren. Dit verdrag is namens de Gemeenschap goedgekeurd bij besluit 78/923/EEG van de Raad van 19 juni 1978 (PB L 323, blz. 12), en het protocol tot wijziging bij besluit 92/583/EEG van de Raad van 14 december 1992 (PB L 395, blz. 21); overigens is dat protocol nog niet in werking getreden. De aanbeveling betreffende runderen die de permanente commissie van het Europese Verdrag in haar 17de vergadering (21 oktober 1988) heeft vastgesteld, zou eveneens tegen deze wijze van kalven zijn. Punt 13 van bijlage B bij deze aanbeveling, dat specifieke bepalingen bevat voor koeien en vaarzen, bepaalt namelijk dat de keizersnede alleen in het belang van de betrokken dieren mag worden gebruikt en niet als routine-ingreep.

36 Daarentegen stellen Nilsson, alsmede de Belgische en de Franse regering, dat aangezien de zoötechnische en genealogische voorschriften voor het handelsverkeer van raszuivere runderen bij de richtlijnen 77/504 en 87/328 volledig zijn geharmoniseerd, een lidstaat zich niet meer tegen de verhandeling van uit een andere lidstaat afkomstig rundersperma kan verzetten om redenen uit hoofde van de bescherming van de gezondheid van dieren of in verband met de genetische eigenschappen van de dieren.

37 Ter weerlegging van het argument betreffende het lijden dat bij de dieren wordt veroorzaakt, verwijst de Belgische regering naar een toelichtend rapport bij het protocol tot wijziging van het Europees Verdrag inzake de bescherming van landbouwhuisdieren, waarin wordt verklaard dat het nieuwe artikel 3 van dit verdrag, dat door het wijzigingsprotocol is ingevoegd en dat fokmethoden verbiedt waaruit voor de dieren leed of letsel kan voortvloeien, geen fokmethoden verbiedt, die ingrepen vergen als de keizersnede, die geen blijvend letsel veroorzaken. Het door het Koninkrijk Zweden ingestelde verbod op het gebruik van sperma van stieren van het ras Belgian Blue berust haars inziens dus op een misvatting omtrent het verbod van fokmethoden die lijden kunnen veroorzaken.

38 Voorts wijzen de Belgische en de Franse regering erop, dat het spierhypertrofie-gen geen genetisch gebrek is, dat wil zeggen een eigenschap die niet is te verenigen met overleving en voortplanting van het ras. Dat wordt ook bevestigd in de dagelijkse Belgische fokpraktijk. De Franse regering merkt tevens op, dat indien er sprake was geweest van een genetisch gebrek, dit had moeten worden gepubliceerd overeenkomstig de bijlage bij beschikking 86/130.

39 Volgens de Commissie is het aspect van de bescherming van dieren in het kader van de toelating tot de voortplanting niet geharmoniseerd op communautair niveau, en kan een lidstaat zich dus nog steeds op artikel 36 van het Verdrag beroepen in gevallen dat een fokresultaat een onmiddellijke bescherming van het moederdier en/of de nakomelingen vereist. De door de nationale rechter beschreven situatie lijkt haar echter geen uitzonderingsmaatregel te rechtvaardigen, aangezien het gebruik van de keizersnede bij het kalven van koeien van het ras Belgian Blue niet de regel is. De keizersnede levert volgens het protocol tot wijziging van het Europese Verdrag inzake de bescherming van landbouwhuisdieren bovendien geen blijvend letsel op.

40 Ter terechtzitting herinnerde zij er overigens aan, dat haar voorstel voor een richtlijn [voorstel voor een richtlijn van de Raad inzake de bescherming van voor landbouwdoeleinden gehouden dieren, COM(92) 192 def. (PB 1992, C 156, blz. 11)], strekkende onder meer tot uitvoering van de aanbeveling van de permanente commissie betreffende runderen, nog steeds niet door de Raad is aangenomen.

41 Zoals het Hof reeds heeft vastgesteld, zijn de zoötechnische en genealogische voorwaarden voor het intracommunautaire handelsverkeer van rundersperma in het kader van de richtlijnen 87/328 en 91/174 volledig geharmoniseerd (arrest van 5 oktober 1994, Centre d'insémination de la Crespelle, C-323/93, Jurispr. blz. I-5077, punt 33). Deze harmonisatie betekent, dat een lidstaat het gebruik van sperma van raszuivere stieren op zijn grondgebied niet mag beletten, wanneer die stieren in een andere lidstaat tot de kunstmatige inseminatie zijn toegelaten op basis van overeenkomstig beschikking 86/130 uitgevoerde tests.

42 Niet wordt betwist, dat de stieren van het ras Belgian Blue in België tot de kunstmatige inseminatie zijn toegelaten op basis van overeenkomstig beschikking 86/130 uitgevoerde tests.

43 De eigenschappen die volgens de Zweedse nationale instantie bij runderen van het ras Belgian Blue lijden kunnen veroorzaken of hun gedrag kunnen beïnvloeden, houden verband met hun genetische aanleg. In het bijzonder is het specifieke spierhypertrofie-gen de oorzaak van de grote spiermassa in verhouding tot de interne organen of tot het beendergestel van het dier, alsook van het vakere gebruik van de keizersnede bij het kalven.

44 Bijgevolg moet worden geconcludeerd, dat die eigenschappen in aanmerking zijn genomen bij de beoordeling van de genetische waarde van het ras Belgian Blue, die overeenkomstig de in de bijlage van beschikking 86/130 vastgelegde methode heeft plaatsgevonden.

45 Een nationale instantie van een lidstaat van invoer kan zich dus niet tegen het gebruik van sperma van runderen van het ras Belgian Blue verzetten om redenen uit hoofde van de dierenbescherming.

46 Wat in de tweede plaats het bestaan van genetische gebreken betreft, moet worden gepreciseerd, dat deze in aanmerking zijn genomen bij de beoordeling van de genetische waarde van raszuivere fokrunderen en de regeling voor de erkenning van de in een andere lidstaat verkregen toelating tot de kunstmatige inseminatie, aangezien de bijlage bij beschikking 86/130, zoals gewijzigd bij beschikking 94/515, de publicatie van zulke gebreken voorschrijft.

47 Dat betekent, dat de genetische bijzonderheden en genetische gebreken van een dier slechts kunnen worden gedefinieerd in de lidstaat waarin het runderras door een voor het bepalen van die kenmerken erkende organisatie tot de kunstmatige inseminatie is toegelaten, in overeenstemming met de fokkerij-organisaties of -verenigingen die stamboeken van raszuivere fokrunderen bijhouden.

48 Een nationale instantie van een lidstaat van invoer kan zich dus niet verzetten tegen het gebruik van sperma van een fokrund van een tot de kunstmatige inseminatie toegelaten ras, op grond dat zij dat ras als een drager van een genetisch gebrek beschouwt.

49 Het protocol tot wijziging van het Europese Verdrag inzake de bescherming van landbouwhuisdieren is nog niet in werking getreden en heeft dus geen bindende kracht. De aanbeveling betreffende runderen van 1988, die weliswaar, zoals het Hof reeds eerder verklaarde (arrest van 19 maart 1998, Compassion in World Farming, C-1/96, Jurispr. blz. I-1251, punt 36), geen voorschriften bevat die voor de Gemeenschap juridisch bindend zijn, is een handeling die is vastgesteld op grond van een door de Gemeenschap goedgekeurd verdrag en als zodanig van nut kan zijn voor de uitlegging van de bepalingen van het verdrag (zie arrest van 21 januari 1993, Deutsche Shell, C-188/91, Jurispr. blz. I-363, punt 18).

50 Uit de tekst van de aanbeveling is evenwel niet op te maken, dat deze aldus zou moeten worden uitgelegd, dat zij zich verzet tegen het houden en inzetten van runderrassen die aan spierhypertrofie lijden of, meer in het bijzonder, tegen het kalven met behulp van, waar nodig, een chirurgische ingreep als de keizersnede.

51 Op de tweede vraag moet daarom worden geantwoord, dat artikel 2, lid 1, tweede streepje, van richtlijn 87/328 zich ertegen verzet, dat een nationale wettelijke regeling die het gebruik, op het grondgebied van die lidstaat, van sperma van stieren van het ras Belgian Blue verbiedt of daarvoor een vergunning vereist, wanneer die stieren in een andere lidstaat tot de kunstmatige inseminatie zijn toegelaten op basis van overeenkomstig beschikking 86/130 uitgevoerde tests. Een nationale instantie van de lidstaat van invoer mag het gebruik van het sperma van dit ras niet verbieden op grond dat dit ras drager zou zijn van het spierhypertrofie-gen of het gebruik van het sperma voor de dieren lijden zou kunnen veroorzaken of hun natuurlijk gedrag zou kunnen beïnvloeden, dan wel op grond dat het ras door die nationale instantie als drager van genetische gebreken wordt beschouwd.

De derde vraag

52 Met zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter in de eerste plaats te vernemen, of de considerans van richtlijn 87/328 een lidstaat toestaat om het gebruik, op zijn grondgebied, van sperma van raszuivere stieren die in een andere lidstaat tot de kunstmatige inseminatie zijn toegelaten op basis van overeenkomstig beschikking 86/130 uitgevoerde tests, maar volgens de lidstaat van invoer een ongewenste fokwaarde hebben, te verbieden of daarvoor een vergunning te vereisen. In geval van een bevestigend antwoord op dit onderdeel van de derde vraag, vraagt de verwijzende rechter of de definitie van de uitdrukkingen "achteruitgang van de fokwaarde" en "erfelijke gebreken" een zaak van één enkele lidstaat kan zijn.

53 De tekst waarop de nationale rechter doelt, is de vierde overweging van de considerans van richtlijn 87/328:

"Overwegende dat de kunstmatige inseminatie een belangrijke techniek vormt voor het optimale gebruik van de beste fokdieren en derhalve voor de veredeling van het runderras; dat evenwel elke achteruitgang van de fokwaarde moet worden voorkomen, met name met betrekking tot fokstieren die alle waarborgen moeten bieden inzake genetische waarde en afwezigheid van erfelijke gebreken."

54 Dienaangaande zij opgemerkt, dat de considerans van een gemeenschapshandeling geen bindende rechtskracht heeft en niet kan worden aangevoerd om van de bepalingen zelf van die handeling af te wijken.

55 Overigens blijkt bij lezing van de vierde overweging van de considerans van richtlijn 87/328, waarin de in de prejudiciële vragen vermelde uitdrukkingen voorkomen, niet van enige tegenspraak met de bepalingen zelf van de richtlijn.

56 Immers, het stelsel zelf van toelating tot de kunstmatige inseminatie, die uitsluitend geschiedt op basis van tests die door organisaties welke door de bevoegde instanties van de lidstaten zijn erkend, overeenkomstig beschikking 86/130 worden uitgevoerd, is bedoeld om te voorkomen dat de fokwaarde van runderrassen achteruitgaat door de toelating van fokstieren die niet alle waarborgen zouden bieden op het punt van hun genetische waarde en de afwezigheid van erfelijke gebreken.

57 In die omstandigheden moet op het eerste onderdeel van de derde vraag worden geantwoord, dat de considerans van richtlijn 87/328 een lidstaat niet toestaat om het gebruik, op zijn grondgebied, van sperma van raszuivere stieren die in een andere lidstaat op basis van overeenkomstig beschikking 86/130 uitgevoerde tests tot de kunstmatige inseminatie zijn toegelaten, maar die volgens de nationale instantie van de lidstaat van invoer een ongewenste fokwaarde hebben, te verbieden of daarvoor een vergunning te vereisen.

58 Gelet op het antwoord op het eerste onderdeel van de derde vraag, behoeft het tweede onderdeel niet te worden beantwoord.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

59 De kosten door de Zweedse, de Belgische, de Franse, de Finse en de Noorse regering, alsmede door de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

uitspraak doende op de door Helsingborgs tingsrätt bij beschikking van 28 april 1997 gestelde vragen, verklaart voor recht:

1) Artikel 30 EG-Verdrag en artikel 2, lid 1, van richtlijn 87/328/EEG van de Raad van 18 juni 1987 betreffende de toelating van raszuivere fokrunderen tot de voortplanting, verzetten zich niet tegen een nationale regeling die een vergunning vereist voor het distribueren en het inbrengen van sperma van raszuivere fokrunderen, dat uit een andere lidstaat afkomstig is, voor zover die vergunning slechts tot doel heeft te waarborgen dat de houder ervan over de nodige vakbekwaamheid voor de bedoelde verrichtingen beschikt.

2) Artikel 2, lid 1, tweede streepje, van richtlijn 87/328 verzet zich ertegen, dat een nationale wettelijke regeling die het gebruik, op het grondgebied van die lidstaat, van sperma van stieren van het ras Belgian Blue verbiedt of daarvoor een vergunning vereist, wanneer die stieren in een andere lidstaat tot de kunstmatige inseminatie zijn toegelaten op basis van tests die zijn uitgevoerd overeenkomstig beschikking 86/130/EEG van de Commissie van 11 maart 1986 houdende vaststelling van methoden inzake prestatieonderzoek en van methoden voor de beoordeling van de genetische waarde van raszuivere fokrunderen. Een nationale instantie van de lidstaat van invoer mag het gebruik van het sperma van dit ras niet verbieden op grond dat dit ras drager zou zijn van het spierhypertrofie-gen of het gebruik van het sperma voor de dieren lijden zou kunnen veroorzaken of hun natuurlijk gedrag zou kunnen beïnvloeden, dan wel op grond dat het ras door die nationale instantie als drager van genetische gebreken wordt beschouwd.

3) De considerans van richtlijn 87/328 staat een lidstaat niet toe om het gebruik, op zijn grondgebied, van sperma van raszuivere stieren die in een andere lidstaat op basis van overeenkomstig beschikking 86/130 uitgevoerde tests tot de kunstmatige inseminatie zijn toegelaten, maar die volgens de nationale instantie van de lidstaat van invoer een ongewenste fokwaarde hebben, te verbieden of daarvoor een vergunning te vereisen.