61997C0215

Conclusie van advocaat-generaal Cosmas van 29 januari 1998. - Barbara Bellone tegen Yokohama SpA. - Verzoek om een prejudiciële beslissing: Tribunale di Bologna - Italië. - Richtlijn 86/653/EEG - Zelfstandige handelsagenten - Nationale regeling volgens welke agentuurovereenkomsten gesloten door personen die niet in register van agenten zijn ingeschreven, nietig zijn. - Zaak C-215/97.

Jurisprudentie 1998 bladzijde I-02191


Conclusie van de advocaat generaal


1 In de onderhavige zaak is het Hof bij beschikking van het Tribunale civile di Bologna-sezione lavoro, verzocht zich uit te spreken over een prejudiciële vraag omtrent de uitlegging van richtlijn 86/653/EEG van de Raad van 18 december 1986 inzake de coördinatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake zelfstandige handelsagenten(1) (hierna: "richtlijn").

I - Het toepasselijke recht

A - De communautaire bepalingen

2 Met de vaststelling van de richtlijn beoogde de gemeenschapswetgever de coördinatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake handelsagenten, en regelde hij de rechtsbetrekkingen tussen de agenten en hun principalen.(2) In de tweede overweging van de considerans van de richtlijn wordt erop gewezen, dat "de verschillen tussen de nationale wetgevingen op het gebied van de handelsvertegenwoordiging binnen de Gemeenschap de concurrentieverhoudingen en de uitoefening van het beroep aanzienlijk beïnvloeden en de mate waarin de handelsagenten in hun betrekkingen met hun principalen worden beschermd, evenals de zekerheid in het handelsverkeer, aantasten". In de derde overweging van de considerans wordt voorts beklemtoond, dat de onderlinge aanpassing van de rechtsstelsels van de lidstaten is vereist, voor zover zulks voor de goede werking van de gemeenschappelijke markt noodzakelijk is, en dat "in dit verband de verwijzingsregels van het internationaal privaatrecht, zelfs indien zij zijn geünificeerd, de hierboven vermelde nadelen op het gebied van de handelsvertegenwoordiging niet opheffen, en dat daarom niet kan worden afgezien van de voorgestelde harmonisatie". Uit die overwegingen volgt, dat de noodzakelijke coördinatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake handelsagenten, teneinde de bestaande verschillen uit de weg te ruimen, een prioritair doel van de gemeenschapswetgever is, dat door de daarmee belaste nationale autoriteiten moet worden verwezenlijkt.

3 In artikel 1, lid 2, van de richtlijn wordt het begrip "handelsagent" als volgt gedefinieerd:

"2. Handelsagent in de zin van deze richtlijn is hij die als zelfstandige tussenpersoon permanent is belast met het tot stand brengen van de verkoop of de aankoop van goederen voor een ander, hierna te noemen $principaal', of met het tot stand brengen of afsluiten van de verkoop of aankoop van goederen voor rekening en in naam van de principaal."(3)

4 In hoofdstuk II van de richtlijn (artikelen 3-5) worden de rechten en verplichtingen van de handelsagent en de principaal omschreven.

5 Hoofdstuk III van de richtlijn (artikelen 6-12) regelt de beloning van de handelsagent voor de door hem gesloten handelstransacties en de gevallen waarin hij recht heeft op provisie.

6 Hoofdstuk IV van de richtlijn (artikelen 13-20) is getiteld "Sluiting en beëindiging van de agentuurovereenkomst". Artikel 13 bepaalt:

"1. Op verzoek kan ieder der partijen een ondertekend geschrift van de andere partij verkrijgen dat de inhoud van de overeenkomst met inbegrip van die van de latere wijzigingen bevat. Van dit recht kan geen afstand worden gedaan.

2. Lid 1 verhindert een lidstaat niet te bepalen dat een agentuurovereenkomst slechts geldt, als zij op schrift is gesteld."

7 Volgens artikel 16 kan de richtlijn niet van invloed zijn op de toepassing van het recht van de lidstaten wanneer daarin is bepaald dat de overeenkomst zonder opzeggingstermijn kan worden beëindigd: a) indien een van de partijen geheel of gedeeltelijk in gebreke is in de nakoming van haar verplichtingen; b) in geval van uitzonderlijke omstandigheden.

8 Artikel 17 bepaalt:

"1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te bewerkstelligen dat de handelsagent, na de beëindiging van de overeenkomst, vergoeding volgens lid 2 of herstel van het nadeel volgens lid 3 krijgt.

2. a) De handelsagent heeft recht op een vergoeding indien en voor zover:

- hij de principaal nieuwe klanten heeft aangebracht of de transacties met de bestaande klanten aanzienlijk heeft uitgebreid en de transacties met deze klanten de principaal nog aanzienlijke voordelen opleveren, en

- de betaling van deze vergoeding billijk is, gelet op alle omstandigheden, in het bijzonder op de uit de transacties met deze klanten voortvloeiende provisie, die voor de handelsagent verloren gaat. De lidstaten kunnen bepalen dat genoemde omstandigheden ook het al dan niet toepassen van het concurrentiebeding in de zin van artikel 20 kunnen omvatten.

b) Het bedrag van de vergoeding mag niet meer bedragen dan een cijfer dat overeenkomt met een jaarlijkse vergoeding berekend op basis van het jaarlijkse gemiddelde van de beloning die de handelsagent de laatste vijf jaar heeft ontvangen of, indien de overeenkomst minder dan vijf jaar heeft geduurd, berekend over het gemiddelde van die periode.

c) De toekenning van deze vergoeding laat het recht van de handelsagent om schadevergoeding te vorderen onverlet.

3. De handelsagent heeft recht op herstel van het nadeel dat hem als gevolg van de beëindiging van zijn betrekkingen met de principaal wordt berokkend.

Dit nadeel vloeit in het bijzonder voort uit de beëindiging van de overeenkomst onder omstandigheden waarbij:

- de handelsagent niet de provisies krijgt die hij bij normale uitvoering van de overeenkomst zou hebben ontvangen, waardoor de principaal een aanzienlijk voordeel geniet van de activiteiten van de handelsagent;

- en/of de handelsagent niet de kosten en uitgaven kan dekken die hij op advies van de principaal ten behoeve van de uitvoering van de overeenkomst op zich heeft genomen.

(...)"

9 Ten slotte is volgens artikel 18 van de richtlijn de vergoeding of het herstel op grond van artikel 17 niet verschuldigd: a) indien de principaal de overeenkomst heeft beëindigd vanwege een aan de handelsagent te wijten omstandigheid die krachtens het nationale recht aanleiding is tot beëindiging van de overeenkomst zonder opzeggingstermijn; b) indien de handelsagent de overeenkomst beëindigd heeft, tenzij deze beëindiging wordt gerechtvaardigd door omstandigheden die de principaal kunnen worden toegerekend of wordt gerechtvaardigd door leeftijd, invaliditeit of ziekte van de handelsagent op grond waarvan redelijkerwijs niet meer van hem kan worden gevergd dat hij zijn werkzaamheden voortzet; c) indien de handelsagent, overeenkomstig een afspraak met de principaal, zijn rechten en verplichtingen uit hoofde van de agentuurovereenkomst aan een derde overdraagt.

B - De litigieuze nationale wetgeving en rechtspraak

10 Artikel 1 van de Italiaanse wet nr. 204 van 3 mei 1985(4) bepaalt, dat de werkzaamheid van handelsagent (agente di commercio) en handelsvertegenwoordiger (rappresentante di commercio) wordt verricht door iedere persoon die door een of meer ondernemingen permanent ermee is belast, het sluiten van overeenkomsten in een of meer bepaalde sectoren te bevorderen.

11 Artikel 2 van die wet bepaalt, dat bij iedere kamer van koophandel een register van agenten en handelsvertegenwoordigers wordt ingesteld, waarin "degenen die de werkzaamheid van agent of handelsvertegenwoordiger verrichten of wensen te verrichten, zich moeten inschrijven".

12 Volgens artikel 9 van de betrokken wet is het "personen die niet in het in de onderhavige wet bedoelde register zijn ingeschreven, verboden de werkzaamheid van agent of handelsvertegenwoordiger te verrichten". Voorts kan bij overtreding van de wet een administratieve sanctie ten bedrage van 1 tot 4 miljoen LIT worden opgelegd. Principalen die een agentuurovereenkomst sluiten met personen die niet in het register zijn ingeschreven, stellen zich aan dezelfde sanctie bloot.(5)

13 Artikel 1742 codice civile geeft een definitie van de agentuurovereenkomst. Het is een overeenkomst waarbij een partij permanent ermee wordt belast, voor rekening van de andere partij, tegen vergoeding, het sluiten van overeenkomsten in een bepaalde sector te bevorderen. Elk der partijen kan van de andere een kopie van de gesloten overeenkomst verkrijgen.

14 Ter uitvoering van de richtlijn is decreto legislativo nr. 303 van 10 september 1991(6) vastgesteld, dat niets bepaalde met betrekking tot de artikelen 2 en 9 van wet nr. 204/1985.(7)

15 Artikel 1751 codice civile, volledig gewijzigd bij artikel 4 van decreto legislativo nr. 303/1991, regelt de vergoeding in geval van ontbinding van de overeenkomst. Het bepaalt, dat bij ontbinding van de overeenkomst de principaal de handelsagent een vergoeding moet betalen, indien aan ten minste één van de navolgende voorwaarden is voldaan: de handelsagent heeft de principaal nieuwe klanten aangebracht of de transacties met de bestaande klanten aanzienlijk uitgebreid, en de transacties met deze klanten leveren de principaal nog aanzienlijke voordelen op. De betaling van deze vergoeding moet billijk zijn, gelet op alle omstandigheden, in het bijzonder op de uit de transacties met deze klanten voortvloeiende provisie, die voor de handelsagent verloren gaat.

16 Volgens datzelfde artikel 1751 is de vergoeding niet verschuldigd: a) indien de principaal de overeenkomst beëindigt vanwege een aan de handelsagent te wijten omstandigheid die, door haar ernst, zelfs geen voorlopige voortzetting van de overeenkomst mogelijk maakt; b) indien de agent de overeenkomst beëindigt, tenzij deze beëindiging wordt gerechtvaardigd door omstandigheden die de principaal kunnen worden toegerekend of wordt gerechtvaardigd door leeftijd, invaliditeit of ziekte van de handelsagent op grond waarvan redelijkerwijs niet meer van hem kan worden gevergd dat hij zijn werkzaamheden voortzet, en c) indien de handelsagent, overeenkomstig een afspraak met de principaal, zijn rechten en verplichtingen uit hoofde van de agentuurovereenkomst aan een derde overdraagt.

17 Bovendien is krachtens artikel 1418 codice civile, dat deel uitmaakt van hoofdstuk XI, betreffende de nietigheid van de overeenkomst, de overeenkomst nietig wanneer zij in strijd is met een dwingende regel (norma imperativa), tenzij de wet iets anders bepaalt.

18 De verwijzende rechter zet uiteen, dat volgens de Italiaanse rechtspraak de agentuurovereenkomst gesloten door een persoon die niet in het register is ingeschreven, nietig is wegens schending van de dwingende regel van artikel 9 van wet nr. 204/1985(8), en dat de niet-ingeschreven handelsagent geen vordering tot betaling van provisie voor de door hem verrichte werkzaamheid kan instellen.(9)

II - De feiten

19 Op 1 februari 1993 werd tussen B. Bellone en de vennootschap Yokohama Italia SpA (hierna: "Yokohama") een agentuurovereenkomst gesloten, die de vennootschap op 13 mei van hetzelfde jaar beëindigde.

20 Bellone wendde zich in eerste aanleg tot de bevoegde Pretore en verlangde een vergoeding.(10) De Pretore wees haar vorderingen af, op grond dat artikel 1418 codice civile de betrokken agentuurovereenkomst nietig maakte, omdat Bellone bij het sluiten van de overeenkomst niet in het register van agenten en handelsvertegenwoordigers was ingeschreven, zoals vereist door artikel 2 van wet nr. 204/1985.

21 Bellone ging tegen dat vonnis in hoger beroep bij het Tribunale civile di Bologna-sezione lavoro, en betoogde, dat het verbod om een agentuurovereenkomst te sluiten met personen die niet in het betrokken register zijn ingeschreven, onverenigbaar was met artikel 1, lid 1, van de richtlijn.

22 De nationale rechter wijst erop, dat de richtlijn, die strekt tot harmonisatie van de bepalingen van de lidstaten betreffende de betrekkingen tussen handelsagenten en hun principalen, niet voorziet in de instelling van een register. Artikel 1 van de richtlijn definieert integendeel de "handelsagent" onder verwijzing naar de verrichte werkzaamheid, zonder bijzondere administratieve uitvoeringsmaatregelen te verlangen.

III - De prejudiciële vraag

23 In twijfel over de verenigbaarheid van de litigieuze nationale wettelijke regeling met de richtlijn, heeft het Tribunale civile di Bologna-sezione lavoro het Hof de navolgende prejudiciële vraag gesteld:

"Is richtlijn 86/653/EEG verenigbaar met de artikelen 2 en 9 van de Italiaanse nationale wet nr. 204 van 3 mei 1985, die de geldigheid van agentuurovereenkomsten afhankelijk stellen van de inschrijving van de handelsagent in een daartoe bestemd register?"

IV - Het antwoord op de prejudiciële vraag

24 De nationale rechter verzoekt het Hof, uitspraak te doen over de verenigbaarheid van de richtlijn met zekere bepalingen van het nationale recht. Om te beginnen zou ik erop willen wijzen, dat volgens vaste rechtspraak(11) het Hof in het kader van artikel 177 van het Verdrag geen uitspraak kan doen over de geldigheid van een maatregel van intern recht, wat het gemeenschapsrecht betreft. Het Hof is wel bevoegd de nationale rechter alle uitleggingselementen van gemeenschapsrecht aan te reiken om hem in staat te stellen de verenigbaarheid van de nationale wettelijke regeling met het gemeenschapsrecht voor de beslechting van de voor hem aanhangige zaak te beoordelen.

25 In het licht hiervan ben ik van mening, dat de nationale rechter het Hof in wezen vraagt, of de bepalingen van de richtlijn aldus moeten worden uitgelegd, dat zij verenigbaar zijn met een nationale wettelijke regeling die de geldigheid van agentuurovereenkomsten afhankelijk stelt van de inschrijving van de handelsagenten in een daartoe bestemd register, op straffe van nietigheid van de overeenkomst wanneer de inschrijving niet heeft plaatsgevonden.

26 Bovendien dringt een voorafgaande opmerking zich op. Volgens vaste rechtspraak van het Hof(12) kan een richtlijn uit zichzelf geen verplichtingen aan particulieren opleggen en kan een bepaling van een richtlijn dus als zodanig niet tegenover een particulier worden ingeroepen.

27 Omgekeerd heeft het Hof herhaaldelijk geoordeeld, dat "de uit een richtlijn voortvloeiende verplichting der lidstaten om het daarmee beoogde doel te verwezenlijken, alsook de verplichting krachtens artikel 5 EEG-Verdrag om alle algemene of bijzondere maatregelen te treffen die geschikt zijn om de nakoming van die verplichting te verzekeren, voor alle met overheidsgezag beklede instanties in de lidstaten, en dus, binnen het kader van hun bevoegdheden, ook voor de rechterlijke instanties [geldt]. Bij de toepassing van het nationale recht, ongeacht of het daarbij gaat om bepalingen die dateren van eerdere of latere datum dan de richtlijn, moet de nationale rechter dit zo veel mogelijk uitleggen in het licht van de bewoordingen en het doel van de richtlijn, teneinde het hiermee beoogde resultaat te bereiken en aldus aan artikel 189, derde alinea, EEG-Verdrag te voldoen."(13)

28 In de onderhavige zaak vloeien, wegens de bestaande nationale rechtspraak inzake de verplichting zich, op straffe van nietigheid van de overeenkomst, in het register van de handelsagenten te laten inschrijven, de uitleggingsmoeilijkheden van de nationale rechter voort uit de noodzaak de toepasselijke nationale bepalingen overeenkomstig de richtlijn uit te leggen.

29 Dienstig voor de oplossing van de onderhavige zaak lijkt mij de redenering van het Hof in het arrest van 13 november 1990, Marleasing(14), aangezien de gelijkenissen tussen de twee gevallen - zoals trouwens ook de Commissie betoogt - ertoe aanleiding geven. In die zaak noemde de toepasselijke (Spaanse) nationale wettelijke regeling het ontbreken van een geoorloofde oorzaak als grond tot nietigheid van de overeenkomst tot oprichting van een naamloze vennootschap, ofschoon artikel 11 van richtlijn 68/151/EEG van de Raad(15), waarin de gevallen van nietigheid van een naamloze vennootschap limitatief worden opgesomd, het ontbreken van een geoorloofde oorzaak niet vermeldde. In zijn arrest(16) overwoog het Hof, dat "het vereiste om het nationale recht overeenkomstig artikel 11 van richtlijn 68/151 uit te leggen, eraan in de weg staat om de nationale bepalingen betreffende de naamloze vennootschap zodanig uit te leggen, dat de nietigheid van een naamloze vennootschap kan worden uitgesproken op andere dan de in artikel 11 van de betrokken richtlijn limitatief opgesomde gronden".

30 Om te beginnen zij eraan herinnerd, dat de richtlijn tot doel heeft die personen te beschermen, welke volgens de bepalingen ervan de hoedanigheid van handelsagent bezitten. Om te weten of iemand de door de richtlijn verleende bescherming kan genieten en de door de bepalingen ervan toegekende rechten kan uitoefenen, moet worden onderzocht of hij rechtmatig de hoedanigheid van handelsagent heeft verworven. Daartoe moet worden nagegaan, of het stellen van voorwaarden voor het verwerven van die hoedanigheid, die verder gaan dan die waarin de richtlijn voorziet, niet in wezen het doel van de richtlijn verijdelt, en zo in de praktijk de met haar bepalingen beoogde bescherming tenietdoet. In casu moet dus worden nagegaan, of uit de uitlegging van de bepalingen van de richtlijn blijkt, dat zij in de weg staan aan de nietigverklaring van een agentuurovereenkomst, gesloten met een handelsagent die niet overeenkomstig de artikelen 2 en 9 van wet nr. 204/1985 in het register is ingeschreven, wanneer die nietigheid berust op artikel 1418 codice civile, zoals het wordt uitgelegd door de Italiaanse rechterlijke instanties, die de verplichting tot inschrijving als een dwingende regel van het Italiaanse recht beschouwen.

31 Volgens artikel 1, lid 2, van de richtlijn volstaat het om als handelsagent te worden beschouwd en dus de bescherming van de richtlijn te genieten, dat is voldaan aan de drie, daar genoemde, noodzakelijke en voldoende (wezenlijke) voorwaarden, namelijk a) de hoedanigheid van zelfstandige tussenpersoon bezitten, b) in een permanente contractuele verhouding staan, en c) in naam en voor rekening van de principaal een werkzaamheid verrichten die bestaat, ofwel enkel in het tot stand brengen van de verkoop of de aankoop van goederen, ofwel, cumulatief, in het tot stand brengen en afsluiten van de verkoop of aankoop van goederen voor rekening en in naam van de principaal.

32 Bijgevolg stelt artikel 1, lid 2, van de richtlijn de inschrijving van de handelsagent in een register of op een lijst, niet als voorwaarde om de in de bepalingen van de richtlijn bedoelde bescherming te genieten. Dat zou echter, mijns inziens, niet volstaan voor de conclusie, dat het de lidstaten uitdrukkelijk is verboden een dergelijk register in te stellen, waarin handelsagenten zich zouden moeten inschrijven.(17) De eventuele instelling van een daartoe bestemd register is dus als zodanig niet in strijd met de richtlijn. Problemen van verenigbaarheid met de bepalingen van de richtlijn ontstaan eerst op grond van de sancties die de nationale bepalingen op de niet-inschrijving in het register stellen. In de onderhavige zaak bestaat de sanctie in de nietigheid van de overeenkomst, waardoor de handelsagent de bescherming van de richtlijn verliest.

33 Tot dat resultaat leidt ook de uitlegging van andere bepalingen van de richtlijn. In artikel 13, de enige bepaling van de richtlijn die de vorm en bijgevolg de geldigheid van de agentuurovereenkomst betreft, wordt enerzijds bepaald, dat ieder der partijen op verzoek een ondertekend geschrift van de andere partij kan verkrijgen dat de inhoud van de overeenkomst met inbegrip van die van de latere wijzigingen bevat, en anderzijds, dat lid 1 een lidstaat niet verhindert te bepalen dat een agentuurovereenkomst slechts geldt, als zij op schrift is gesteld.

34 Omgekeerd kan volgens artikel 16 de richtlijn niet van invloed zijn op de toepassing van het recht van de lidstaten wanneer daarin is bepaald dat de overeenkomst zonder opzeggingstermijn kan worden beëindigd: a) indien een van de partijen geheel of gedeeltelijk in gebreke is in de nakoming van haar verplichtingen; b) in geval van uitzonderlijke omstandigheden. Ook is, volgens artikel 18 van de richtlijn, de vergoeding of het herstel op grond van artikel 17, niet verschuldigd: a) indien de principaal de overeenkomst heeft beëindigd vanwege een aan de handelsagent te wijten omstandigheid die krachtens het nationale recht aanleiding is tot beëindiging van de overeenkomst zonder opzeggingstermijn; b) indien de handelsagent de overeenkomst beëindigd heeft, tenzij deze beëindiging wordt gerechtvaardigd door omstandigheden die de principaal kunnen worden toegerekend of wordt gerechtvaardigd door leeftijd, invaliditeit of ziekte van de handelsagent op grond waarvan redelijkerwijs niet meer van hem kan worden gevergd dat hij zijn werkzaamheden voortzet; c) indien de handelsagent, overeenkomstig een afspraak met de principaal, zijn rechten en verplichtingen uit hoofde van de agentuurovereenkomst aan een derde overdraagt.

35 Uit de artikelen 13 en 16 tot en met 18 blijkt dus, dat wanneer de gemeenschapswetgever de voorwaarden voor het geldig sluiten van de overeenkomst wilde vermelden (artikel 13), hij dit beperkend en uitdrukkelijk heeft gedaan. Ook wanneer hij de voorwaarden voor het voortbestaan van de agentuur wilde regelen, welk voortbestaan de geldigheid van de betrokken overeenkomst ab initio veronderstelt, heeft hij dit weer nadrukkelijk gedaan, waar nodig door verwijzing naar de wetgeving van iedere lidstaat (artikelen 16-18).

36 Ten slotte kan een bijkomend argument voor bovenstaande oplossing, dat de inschrijving in het register niet kan worden beschouwd als een noodzakelijke en dwingende voorwaarde opdat de handelsagent die eraan voldoet, door de beschermende bepalingen van de richtlijn zou worden gedekt, worden ontleend aan de voorbereidende werkzaamheden die tot de vaststelling van de richtlijn hebben geleid. In zijn advies inzake het voorstel voor een richtlijn(18) was het Economisch en Sociaal Comité van oordeel, dat door het aanleggen van een "register" of "lijst" van de handelsagenten rechtszekerheid ten aanzien van de beroepsbekwaamheid van de agent moest worden gegarandeerd. De Commissie heeft echter in het gewijzigde voorstel dat zij bij de Raad heeft ingediend, het advies van het Economisch en Sociaal Comité niet gevolgd en de formulering van artikel 4 niet gewijzigd, daar zij het kennelijk niet noodzakelijk achtte de lidstaten de verplichting tot inschrijving in een register of op een lijst op te leggen, opdat de handelsagenten de bescherming van de richtlijn zouden kunnen genieten. Zoals de Commissie terecht beklemtoont, kan daaruit worden afgeleid, dat het vereiste van inschrijving van de handelsagent in een nationaal register niet tot gevolg kan hebben, het genot van de rechten die de handelsagenten aan de richtlijn ontlenen, te verminderen of uit te sluiten.

37 Mutatis mutandis de door het Hof in de zaak Marleasing gegeven oplossing toepassend, ben ik dus van mening, dat aangezien de richtlijn limitatief slechts één enkele voorwaarde voor de geldigheid van de overeenkomst vermeldt (waar zij bepaalt dat de lidstaten de schriftelijke vorm kunnen verlangen), de gemeenschapswetgever met die bepaling de voorwaarden voor het geldig sluiten van de overeenkomst exhaustief heeft willen regelen. Met andere woorden: daar de bepalingen van de richtlijn de niet-inschrijving van de handelsagent in een register niet vermelden onder de gronden tot nietigheid van de overeenkomst, volstaat het om de overeenkomst in de zin van de richtlijn als geldig te beschouwen, dat aan de door de richtlijn zelf in artikel 1, lid 2, gestelde voorwaarden is voldaan. Zoals de Commissie terecht beklemtoont, staan die bepalingen van de richtlijn dus in de weg aan een nationale wettelijke regeling die, al is het door de uitlegging die de nationale rechterlijke instanties eraan geven, de niet-inschrijving van de handelsagent in een register tot de gronden tot nietigheid van de agentuurovereenkomst rekent.

38 Gelet op het voorgaande, moet de nationale rechter het nationale recht uitleggen in het licht van de tekst en het doel van de richtlijn(19), die in de onderhavige zaak de verplichting tot inschrijving van de handelsagenten in een register noch als voorwaarde voor de uitoefening van het beroep van handelsagent, noch als noodzakelijk formeel vereiste voor de geldigheid van de overeenkomst oplegt. De nationale rechter moet dus onder de in zijn rechtsstelsel gangbare uitleggingsmethoden de voorrang geven aan die welke het mogelijk maakt, aan de betrokken bepaling van het nationale recht een met de richtlijn verenigbare uitlegging te geven(20), en nationale rechtsregels en de in de nationale rechtspraak overheersende uitlegging buiten beschouwing laten, wanneer zij tot een met het gemeenschapsrecht strijdig resultaat leiden.(21)

39 Voornoemde uitlegging is volgens mij de enige die verenigbaar is met de letter en de geest van de richtlijn. Het heeft derhalve geen belang, of het vereiste van inschrijving in het register, volgens de Italiaanse rechtsleer en rechtspraak aldus moet worden begrepen, dat het enkel van toepassing is op Italiaanse handelsagenten die in Italië wonen en op agentuurovereenkomsten die in Italië moeten worden uitgevoerd, en niet op een handelsagent die zijn werkzaamheden in het buitenland verricht.(22) Ook wanneer een in een andere lidstaat gevestigde principaal met een niet overeenkomstig wet nr. 204/1985 in het register ingeschreven handelsagent een agentuurovereenkomst sluit, die in Italië moet worden uitgevoerd, zou immers de zekerheid in het handelsverkeer, die volgens de derde overweging van de considerans een van de doeleinden van de richtlijn is, worden bedreigd, indien de overeenkomst nietig zou worden verklaard, en de door de richtlijn aan de handelsagent verleende rechten daardoor zouden worden aangetast. Om de nuttige werking van de bepalingen van de richtlijn, dus de best mogelijke bescherming van de op het gemeenschapsrecht berustende rechten van de handelsagent te verzekeren, moet de richtlijn derhalve aldus worden uitgelegd, dat de inschrijving in het register niet als een voorwaarde voor de geldigheid van de agentuurovereenkomst kan worden beschouwd(23), en niet tot gevolg mag hebben, dat de rechten die de handelsagenten krachtens die bepalingen bezitten, worden uitgesloten, verminderd of op enigerlei wijze aangetast.

V - Conclusie

40 Op grond van bovenstaande analyse geef ik het Hof in overweging, de prejudiciële vraag van het Tribunale civile di Bologna-sezione lavoro te beantwoorden als volgt:

"De bepalingen van richtlijn 86/653/EEG van de Raad van 18 december 1986 inzake de coördinatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake zelfstandige handelsagenten, moeten aldus worden uitgelegd, dat zij in de weg staan aan een nationale regeling die, al is het door de uitlegging die de nationale rechterlijke instanties eraan geven, tot nietigheid van de agentuurovereenkomsten leidt, wanneer de handelsagenten niet in een daartoe bestemd register zijn ingeschreven."

(1) - PB L 382, blz. 17.

(2) - Zie de analyse van J.-M. Leloup, "La directive européenne sur les agents commerciaux", La Semaine juridique - Édition générale, nr. 48 (1987), blz. I-3308, en van dezelfde auteur, "La directive européenne sur les agents commerciaux", La Semaine juridique - Édition entreprise (Études et commentaires), nr. 15024 (1987), blz. 491-499.

(3) - Artikel 1, lid 3, bepaalt, dat in de zin van deze richtlijn een handelsagent in het bijzonder niet is: a) een bestuurder van vennootschap of maatschap die de bevoegdheid heeft als orgaan van de vennootschap of maatschap namens deze op te treden; b) een vennoot die handelt namens zijn medevennoten; c) een bewindvoerder, een vereffenaar of een curator. Volgens artikel 2, lid 1, is de richtlijn niet van toepassing: a) op handelsagenten wier werkzaamheden niet worden beloond; b) op handelsagenten voor zover zij werkzaam zijn op handelsbeurzen of op grondstoffenmarkten; c) op de instelling welke als "Crown Agents for Overseas Governments and Administrations" bekend staat, zoals die in het Verenigd Koninkrijk uit hoofde van de wet van 1979 op de "Crown Agents" is opgericht, of op dochterinstellingen hiervan. Bovendien kan volgens lid 2 van dat artikel elke lidstaat bepalen, dat de richtlijn niet van toepassing is op personen die de werkzaamheden van handelsagent als een nevenberoep uitoefenen volgens de wetgeving van deze lidstaat.

(4) - Gazzetta ufficiale della Repubblica italiana (GURI), nr. 119 van 22 mei 1985, blz. 3623. Voor een analyse van de bepalingen van die wet, zie met name R. Baldi, "Il contratto di agenzia", Milaan, Giuffré, 1997 (blz. 601), blz. 313 e.v.

(5) - Zoals de Commissie in haar schriftelijke opmerkingen (punt 52) uiteenzet, heeft wet nr. 204/1985, betreffende de verplichte inschrijving in het register van de handelsagenten, door aan de niet-inschrijving enkel administratieve sancties te verbinden, een bepaling van wet nr. 326 van 12 maart 1968 opgeheven, die uitdrukkelijk het sluiten van een agentuurovereenkomst met een niet in het register ingeschreven handelsagent verbood en zelfs met strafsancties bedreigde. Zie hierover R. Baldi, op. cit., blz. 321 e.v.

(6) - Supplemento ordinario alla GURI, Serie generale, nr. 221 van 20 september 1991, blz. 11.

(7) - Van mening, dat de betrokken nationale regeling op sommige punten onverenigbaar is met de richtlijn, heeft de Commissie de Italiaanse Republiek op 26 juni 1997 een met redenen omkleed advies doen toekomen.

(8) - Zie R. Baldi, op. cit., blz. 322 e.v.

(9) - Zoals de Commissie (in de punten 32 en 53 van haar schriftelijke opmerkingen) uiteenzet, heeft de Corte di Cassazione in haar rechtspraak de verschillen in aard, waarde en functie tussen het register van de handelsagenten en handelsvertegenwoordigers en de andere in artikel 2231 codice civile bedoelde beroepsregisters verduidelijkt. Het register heeft tot doel, de handelsagenten en handelsvertegenwoordigers te beschermen en de marktdeelnemers de zekerheid te bieden, dat zij te maken hebben met personen die de technische en morele eigenschappen bezitten die voor een vertrouwensrelatie noodzakelijk zijn, zonder dat het [zoals bij de vrije beroepen (advocaten, artsen, ingenieurs) het geval is] enig doel of enige functie van sociale aard heeft of (zoals bijvoorbeeld bij notarissen het geval is) een algemeen belang beoogt te dienen.

(10) - Volgens de verwijzingsbeschikking vorderde zij in concreto 8 362 968 LIT als beloning, 412 000 LIT als vergoeding voor het opbouwen van een klantenkring en 34 266 666 LIT wegens schade die voortvloeit uit de vervroegde beëindiging. Subsidiair, voor het geval deze laatste vordering niet zou worden toegewezen, vorderde zij 16 000 000 LIT als vergoeding ter vervanging van de opzeggingstermijn.

(11) - Zie met name arresten van 12 december 1996, X (C-74/95 en C-129/95, Jurispr. blz. I-6609, punt 21), en 12 juli 1979, Grosoli (223/78, Jurispr. blz. 2621, punt 3).

(12) - Zie met name arresten van 26 februari 1986, Marshall (152/84, Jurispr. blz. 723, punt 48), en 14 juli 1994, Faccini Dori (C-91/92, Jurispr. blz. I-3325, punt 20).

(13) - Zie met name arresten van 13 november 1990, Marleasing (C-106/89, Jurispr. blz. I-4135, punt 8); 5 mei 1994, Habermann-Beltermann (C-421/92, Jurispr. blz. I-1657, punt 10); 7 december 1995, Spano e.a. (C-472/93, Jurispr. blz. I-4321, punt 17), alsmede arrest Faccini Dori (aangehaald in voetnoot 12, punt 26).

(14) - Aangehaald in voetnoot 13.

(15) - Richtlijn 68/151/EEG van de Raad van 9 maart 1968 strekkende tot het coördineren van de waarborgen, welke in de lidstaten worden verlangd van de vennootschappen in de zin van de tweede alinea van artikel 58 van het Verdrag, om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers in deze vennootschappen als van derden, zulks teneinde die waarborgen gelijkwaardig te maken (PB L 65, blz. 8).

(16) - Arrest Marleasing, aangehaald in voetnoot 13 (punt 9).

(17) - De verplichting tot inschrijving in een register bestaat ook in het recht van andere lidstaten. Dat is bijvoorbeeld het geval in Duitsland, waar de handelsagent als een handelaar wordt beschouwd, en als zodanig verplicht is zijn handelsnaam en vestigingsplaats ter inschrijving in het handelsregister aan te melden. Bij niet-inschrijving van een handelsagent in het handelsregister wordt een dwangsom opgelegd, maar lijkt de geldigheid van de overeenkomst niet aangetast (§§ 14 en 29 Handelsgesetzbuch). In Griekenland is de handelsagent verplicht zich bij de kamer van koophandel, de belastingdienst en het verzekeringsorgaan voor handelaren te laten inschrijven (artikel 1 van presidentieel decreet nr. 249 van 23/28 juni 1993, Grieks Staatsblad, serie A, nr. 108), maar verbiedt de wet degene die zich niet bij de kamer van koophandel heeft laten inschrijven niet, de activiteit van handelsagent te verrichten. In Frankrijk is iedere handelsagent verplicht zich in een daartoe bestemd register te laten inschrijven (artikel 4, lid 2, van decreet nr. 58-1345 van 23 december 1958, herhaaldelijk gewijzigd), dat in beginsel wordt bijgehouden ter griffie van het Tribunal de commerce. De handelsagent kan zijn activiteit niet verrichten alvorens hij zich heeft laten inschrijven. De niet-inschrijving leidt echter niet tot nietigheid van de overeenkomst. De inschrijving is veeleer een administratieve maatregel dan een voorwaarde voor de toepassing van het statuut van handelsagent [zie het artikel van J.-M. Leloup in La Semaine juridique, Édition générale, nr. 48 (punt 14), aangehaald in voetnoot 2, alsook de opmerkingen van professor J. Hémard in Revue trimestrielle de droit commercial et de droit économique, 1959, nr. 37, blz. 596, en 1966, nr. 10, blz. 108]. De niet-inschrijving in het bijzondere register van de handelsagenten is echter strafbaar met een gevangenisstraf of een geldboete, en kan ertoe leiden, dat de overeenkomst van handelsagent als overeenkomst van handelsvertegenwoordiger wordt geherkwalificeerd. Ook in Spanje bestaat de verplichting tot inschrijving van handelsagenten bij de betrokken beroepsvereniging, zonder dat de niet-nakoming daarvan tot nietigheid van de overeenkomst leidt. In Nederland wordt de onafhankelijke handelsagent als een ondernemer beschouwd, en moet hij zich als zodanig in het handelsregister laten inschrijven (artikel 1, lid 1, Handelsregisterwet). De niet-inschrijving is strafbaar met een geldboete of een gevangenisstraf, maar tast de geldigheid van de overeenkomst tussen handelsagent en principaal niet aan. In Oostenrijk, het Verenigd Koninkrijk, Ierland, Finland en Denemarken bestaat geen verplichting tot inschrijving van de handelsagenten in een register. In Zweden bestaat een dergelijke verplichting enkel voor handelsagenten die zich met de verkoop van onroerende goederen bezighouden, en is de niet-inschrijving strafbaar met een gevangenisstraf of een geldboete. In Portugal bestaat een openbaar register waarin bepaalde activiteiten, handelingen of overeenkomsten worden ingeschreven, bijvoorbeeld de overeenkomst van handelsagent of handelsvertegenwoordiger, wanneer zij schriftelijk is gesloten. De niet-inschrijving heeft geen invloed op de geldigheid van de overeenkomst, die volledig rechtsgevolg heeft.

(18) - Advies van 23 en 24 november 1977 inzake een voorstel voor een richtlijn van de Raad ter coördinatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake de (zelfstandige) handelsagenten (PB 1978, C 59, blz. 31), punt 2.3.6.

(19) - Zie met name arresten Marleasing (punt 8), Habermann-Beltermann (punt 10) en Spano e.a. (punt 17), aangehaald in voetnoot 13, alsook arrest Faccini Dori (punt 26), aangehaald in voetnoot 12.

(20) - Zie conclusie van advocaat-generaal Van Gerven in de zaak Marleasing, aangehaald in voetnoot 13 (punt 8).

(21) - Zie S. Koukouli-Spiliotopoulou, "Apotelesmatiki dikastiki prostasia kai kyroseis gia tis paravaseis tou koinotikou dikaiou", Elliniki Dikaiosyni, februari 1997 (blz. 351-389), § 28, blz. 328 e.v.

(22) - Dat was, zoals de Commissie in haar schriftelijke opmerkingen vermeldt, de stelling van Yokohama in het verweerschrift dat zij op 1 oktober 1996 bij de nationale rechter indiende.

(23) - De Commissie merkt bovendien op, dat een met de richtlijn verenigbare uitlegging van het Italiaanse recht geen moeilijkheden lijkt op te leveren, aangezien het Italiaanse recht het beroep van handelsreiziger kent, en deze niet verplicht is zich in een register te laten inschrijven, ofschoon hij een beroep uitoefent dat duidelijk gelijkt op dat van handelsagent, met als wezenlijk verschil het ontbreken van stabiliteit in de verhouding met de principaal. De Commissie wijst er voorts op, dat de Italiaanse rechtsleer de opvatting huldigt, dat wet nr. 204/1985, die de bepalingen van artikel 2 van wet nr. 326/1968 betreffende het verbod om met een niet in het register ingeschreven handelsagent een agentuurovereenkomst te sluiten, niet heeft overgenomen, en de bepalingen over de toepassing van strafsancties bij overtreding van dat verbod heeft opgeheven, tot doel had de voorgaande regeling te versoepelen.