61997C0200

Conclusie van advocaat-generaal Fennelly van 16 juli 1998. - Ecotrade Srl tegen Altiforni e Ferriere di Servola SpA (AFS). - Verzoek om een prejudiciële beslissing: Corte suprema di Cassazione - Italië. - Steunmaatregelen van de staten - Begrip - Voordeel dat zonder overdracht van staatsmiddelen wordt toegekend - Ondernemingen in staat van insolventie - Artikel 92 EG-Verdrag - Artikel 4, sub c, EGKS-Verdrag. - Zaak C-200/97.

Jurisprudentie 1998 bladzijde I-07907


Conclusie van de advocaat generaal


Inleiding

1 In deze zaak is de vraag gerezen, of een vorm van buitengewoon beheer en bescherming tegen executie door schuldeisers, die krachtens de Italiaanse wet aan bepaalde ondernemingen in moeilijkheden wordt verleend, in het geval van een staalonderneming een staatssteun vormt welke op grond van artikel 4, sub c, EGKS-Verdrag(1) is verboden.

Wettelijk kader en feiten

2 Bij wet nr. 95/79 van 3 april 1979(2), gewoonlijk de Wet Prodi genoemd naar de toenmalige minister van Industrie, werd een procedure ingevoerd inzake buitengewoon beheer van ondernemingen in moeilijkheden, die 300 of meer werknemers in dienst hebben, alsmede schulden ten belope van ten minste 80,444 miljard LIT(3) en meer dan het vijfvoud van het gestorte kapitaal van de vennootschap. De betrokken bedragen moeten verschuldigd zijn aan kredietinstellingen, socialezekerheidsinstellingen(4), of aan ondernemingen waarin de staat meerderheidsaandeelhouder is.(5) Buitengewoon beheer wordt alleen toegepast op industriële ondernemingen. Wanneer voor een onderneming buitengewoon beheer krachtens wet nr. 95/79 in aanmerking komt, kunnen voorts andere insolvente ondernemingen in dezelfde branche eveneens onder buitengewoon beheer worden geplaatst, ook wanneer zij niet aan de criteria betreffende het aantal werknemers en het bedrag van hun schulden voldoen.

3 De procedure van buitengewoon beheer kan eerst op een onderneming worden toegepast, wanneer de rechter haar in staat van insolventie heeft verklaard op grond van hetzij de faillissementswet(6), hetzij het feit dat de salarissen gedurende ten minste drie maanden niet zijn betaald. Wanneer de bevoegde rechter constateert, dat de onderneming aan de door wet nr. 95/79 gestelde criteria beantwoordt, past hij op de onderneming niet de normale vereffeningsprocedure toe. Na overleg met de minister van Financiën plaatst de minister van Industrie haar dan bij decreet onder buitengewoon beheer. In dit stadium beslist de minister van Industrie, na overleg met de minister van Financiën, eveneens, of de onder buitengewoon beheer geplaatste onderneming al dan niet haar bedrijf gedurende een periode van ten hoogste twee jaar (welke termijn eveneens voor ten hoogste twee jaar kan worden verlengd) mag voortzetten.(7) Dit besluit is van discretionaire aard, anders dan, kennelijk, het daaraan voorafgaande besluit om de onderneming onder buitengewoon beheer te plaatsen; er is verklaard, dat de twee besluiten steeds tezamen worden genomen. Bij de beslissing om het bedrijf voort te zetten, moet de minister van Industrie volledig rekening houden met de belangen van de schuldeisers.

4 De normale vereffening in het kader van de Italiaanse faillissementswet geschiedt onder rechterlijk toezicht, waarbij de beslissingen worden genomen in overleg met of na goedkeuring door de commissie van schuldeisers. Volgens die wet mag de zich in vereffening bevindende onderneming haar bedrijf eventueel voortzetten teneinde de waarde van haar activa in het belang van de crediteuren zoveel mogelijk te doen toenemen.(8) Aan het Hof is niet medegedeeld, binnen welke grenzen een dergelijke voortzetting mogelijk is; vermoedelijk niet wanneer zulks tot verlies zou leiden, omdat daardoor aan de belangen van de schuldeisers verder afbreuk zou worden gedaan.

5 Op ondernemingen onder buitengewoon beheer zijn de algemene bepalingen van de faillissementswet van toepassing, aangezien wet nr. 95/79 geen uitdrukkelijke uitzonderingen bevat. Evenals bij de normale Italiaanse vereffeningsprocedure verliest de eigenaar van de insolvente onderneming derhalve de beschikking over het vermogen daarvan, dat in beginsel is bestemd voor de voldoening van de vorderingen van de schuldeisers. Een besluit tot buitengewoon beheer heeft, evenals bij de normale vereffeningsprocedure, de schorsing van de invordering door individuele schuldeisers van de bedragen die de onderneming aan hen verschuldigd is, evenals van elke andere executie tot gevolg.(9) In geval van buitengewoon beheer strekt de schorsing zich ook uit tot belastingschulden, geldboetes en interessen, die normaliter niet worden geschorst.(10) Evenals bij de normale vereffeningsprocedure, wordt de rente op lopende schulden geschorst voor de duur van het buitengewoon beheer.(11)

6 Een onder buitengewoon beheer geplaatste onderneming behoeft geen boetes te betalen wegens niet-betaling van de verplichte sociale bijdragen(12); het bedrag van die boetes lijkt te kunnen oplopen tot 50 % van de verschuldigde hoofdsom. Een onderneming onder buitengewoon beheer kan worden verkocht, waarbij een gering forfaitair registratierecht van een miljoen LIT moet worden betaald (in plaats van het normale bedrag van 3 % van de waarde van de betrokken eigendom).(13) Onduidelijk is, in hoeverre deze speciale maatregelen van toepassing zijn op een onderneming onder buitengewoon beheer, die haar bedrijf niet mag voortzetten.

7 Wanneer een onder buitengewoon beheer geplaatste onderneming haar bedrijf mag voortzetten, moet de aangestelde bewindvoerder een adequaat beheersplan opstellen. Alvorens dit beheersplan door de minister van Industrie wordt goedgekeurd, onderzoekt het interministeriële comité voor de coördinatie van het industriebeleid(14) de verenigbaarheid daarvan met het opgestelde algemene programma voor het nationaal industriebeleid. De bewindvoerder lijkt de vereffening van de vennootschap niet te mogen voortzetten, tenzij zij niet kan worden gered; de vereffening moet, waar mogelijk, steeds plaatsvinden door vervreemding van de activa van de vennootschap als een onderneming in bedrijf. De Commissie heeft geopperd, dat de bewindvoerder onderdelen van de vennootschap met verlies van de hand mag doen, in die zin dat andere ondernemingen ervoor worden betaald om die onderdelen over te nemen en voort te zetten.(15) De staat kan een garantie verlenen voor alle, of sommige, schulden die door de vennootschap zijn aangegaan voor de financiering van het gedurende die periode voortgezette bedrijf.(16) De voldoening van de kosten van het buitengewoon beheer, met inbegrip van de aangegane schulden, heeft voorrang boven de voldoening van de bestaande schuldeisers; dit is eveneens het geval wanneer een vennootschap haar bedrijf in het kader van de normale vereffeningsprocedure voortzet.(17)

8 De procedure van buitengewoon beheer blijft onder ministerieel toezicht staan: besluiten betreffende onderwerpen als herstructurering, verkoop van activa, liquidatie of het definitieve einde van de periode van buitengewoon beheer, moeten door de minister van Industrie worden goedgekeurd. Aangaande de vraag, of de besluiten van de minister enkel door de administratieve rechter op hun wettigheid kunnen worden getoetst, dan wel of daartegen een uitgebreidere actie bij de civiele rechter kan worden ingesteld terzake van de vraag of zij verenigbaar zijn met de economische belangen van de schuldeisers, heeft het Hof tegenstrijdige antwoorden ontvangen. Het schijnt, dat enige schuldeisers kunnen worden vertegenwoordigd in de commissie van toezicht, die in het kader van de procedure van buitengewoon beheer slechts een raadgevende rol vervult.

9 De minister van Industrie moet ook het einde van de periode van buitengewoon beheer goedkeuren. Eerst dan kunnen de schuldeisers geheel of gedeeltelijk worden voldaan, hetzij door vereffening van de activa van de onderneming, hetzij uit de door de onderneming gegenereerde nieuwe winst.

10 Met betrekking tot wet nr. 95/79 heeft de Commissie een aantal beschikkingen vastgesteld, gedeeltelijk als gevolg van de klachten van verzoekster in het hoofdgeding, de ijzer- en staalonderneming Ecotrade Srl (hierna: "Ecotrade"). In antwoord op een verzoek van de Commissie op grond van artikel 93, lid 1, EG-Verdrag(18) om nadere inlichtingen over wet nr. 95/79 in verband met een onderzoek naar staatssteun(19), weigerde Italië de wet aan te melden, behalve de bepalingen inzake de staatsgarantie van artikel 2 bis. De Commissie heeft daarop bij bekendmaking C 7/97 (ex E 13/92)(20) besloten, de procedure van artikel 93, lid 2, van het Verdrag in te leiden. Voorts besliste de Commissie, dat de verlening van een staatsgarantie krachtens artikel 2 bis van wet nr. 95/79 aan een staalonderneming onder buitengewoon beheer (Altiforni e Ferriere die Servola SpA (verweerster in het hoofdgeding; hierna: "AFS"), een met de gemeenschappelijke markt voor kolen en staal onverenigbare steun was.(21) De Commissie besliste eveneens, dat het aan een andere staalonderneming onder buitengewoon beheer, Ferdofin Siderurgica Srl, verleende betalingsuitstel van schulden aan bepaalde openbare instellingen, een met de gemeenschappelijke markt voor kolen en staal onverenigbare steun was en dat de betaalde steun moest worden teruggevorderd.(22)

11 De onderhavige zaak betreft een bedrag van 149 108 190 LIT dat AFS aan Ecotrade is verschuldigd wegens geleverde slakken. Toen AFS haar schuld aan Ecotrade niet voldeed, cedeerde de Pretore di Trieste op 30 juli 1992 een vordering van AFS op een bank ten belope van het verschuldigde bedrag. Op 28 augustus 1992 deelde AFS aan Ecotrade mede, dat zij als gevolg van het feit dat zij door het Tribunale di Trieste op 2 juli 1992 in staat van insolventie was verklaard, bij krachtens wet nr. 95/79 uitgevaardigd ministerieel decreet van 23 juli 1992 onder buitengewoon beheer was geplaatst met verlof haar bedrijf voort te zetten. AFS vorderde terugbetaling van het door Ecotrade ontvangen bedrag, op grond dat de executie van de schuld na het uitvaardigen van genoemd decreet in strijd was met artikel 4 van wet nr. 544/81. Op 4 oktober 1992 ging Ecotrade bij het Tribunale di Trieste in beroep ter verkrijging van een verklaring voor recht dat de terugbetalingsvordering van AFS ongegrond was, aangezien zij steunde op een ministerieel decreet dat onverenigbaar was met het gemeenschapsrecht inzake steunmaatregelen van de staten. Op 23 oktober 1993 wees het Tribunale Ecotrade's vordering af en die van AFS tot terugbetaling toe. Dit vonnis werd in appel bevestigd door het Corte d'appello di Trieste. Ecotrade stelde toen beroep in cassatie in bij het Corte suprema di cassazione (hierna: "nationale rechter").

12 De nationale rechter heeft krachtens artikel 177 EG-Verdrag de volgende prejudiciële vragen aan het Hof voorgelegd:

"Bij deze Corte heerst onduidelijkheid omtrent de uitlegging van:

1) artikel 92 van het Verdrag: aangezien in deze bepaling $alternatief' wordt gesproken van $steunmaatregelen van de staten' of $met staatsmiddelen bekostigd', ligt het voor de hand om te denken, dat ook als steunmaatregelen moeten worden beschouwd maatregelen van de staat die, ofschoon zij niet voorzien in de uitbetaling van bedragen van staatswege, de mogelijkheid bieden om via bijzondere procedures hetzelfde resultaat te bereiken als met de betaling van staatsgelden;

2) genoemde beschikking [E 13/1992]: voor zover de conclusie waartoe zij komt, is gebaseerd op de premisse, dat (...) wet nr. 95/1979 $in verschillende opzichten binnen de werkingssfeer van artikel 92 en volgende van het EG-Verdrag valt';

zodat er twijfel bestaat omtrent de vraag, of volgens de verdragsbepalingen en genoemde beschikking van de Commissie als steun kan worden beschouwd een krachtens genoemde wet nr. 95/1979 vastgestelde maatregel van de staat, ingevolge welke:

a) de gewone faillissementsprocedure zonder meer niet van toepassing is op grote ondernemingen;

b) een dergelijke niet-toepasselijkheid gepaard gaat met de voortzetting van het bedrijf van de onderneming;

mede in aanmerking genomen dat de Italiaanse besluitwet nr. 414 van 31 juli 1981 (omgezet in wet nr. 544/1981) in artikel 4 bepaalt, dat $geen individuele executiehandelingen (...) mogen worden ingeleid of voortgezet na de afkondiging van de maatregel waarbij de procedure van buitengewoon beheer wordt geopend'."

Opmerkingen

13 Schriftelijke en mondelinge opmerkingen zijn ingediend en gemaakt door Ecotrade, AFS, de Italiaanse Republiek en de Commissie van de Europese Gemeenschappen.

14 Ecotrade en de Commissie stellen, dat de toepassing van het stelsel van buitengewoon beheer van wet nr. 95/79 op een ijzer- en staalonderneming staatssteun vormt in de zin van artikel 4, sub c, EGKS-Verdrag, die krachtens artikel 6 van beschikking nr. 3855/91/EGKS van de Commissie van 27 november 1991 tot invoering van communautaire regels voor de steun aan de ijzer- en staalindustrie(23), had moeten worden aangemeld. Zij stellen, dat wet nr. 95/79 een uitzondering vormt op de algemene faillissementswet, aangezien zij enkel geldt voor industriële ondernemingen van een bepaalde omvang met schulden van een gespecificeerd bedrag aan gespecificeerde schuldeisers, meestal in de openbare sector, en, bovendien, aangezien het besluit dat een insolvente onderneming onder buitengewoon beheer haar bedrijf mag voortzetten, een kwestie van ministeriële discretionaire bevoegdheid is(24), waarbij geen rol van betekenis voor de schuldeisers is weggelegd. Artikel 4, sub c, EGKS-Verdrag heeft ook betrekking op negatieve steunmaatregelen, die de normaliter op het budget van een onderneming drukkende lasten verlichten en derhalve van gelijke aard zijn en tot identieke gevolgen leiden als subsidies.(25) De vrijstelling van de betaling van socialezekerheidsboetes, het verbod van executie van belastingschulden en geldboetes(26), de mogelijkheid van een staatsgarantie voor tijdens het administratief beheer gemaakte schulden en het slechts symbolische registratierecht op door de onderneming verkochte activa zijn naar hun mening directe subsidies uit staatsmiddelen, die evenzovele voordelen opleveren in vergelijking met de normale faillissementsprocedure. De opschorting van de executie van schulden aan de staat en van het vervallen van rente vormt eveneens steun in het kader van de voortgezette bedrijfsvoering onder het stelsel van buitengewoon beheer, waarvan het doel is de economische activiteiten van de betrokken onderneming te handhaven, zelfs wanneer daardoor ook de belangen van particuliere schuldeisers nadelig worden beïnvloed en vergelijkbare opschortingen kunnen worden verleend in het kader van een normale faillissementsprocedure. Ecotrade betoogt, dat de in de wet voorziene opschorting van de executie van particuliere schulden een vorm van steunverlening is, zelfs wanneer deze de geldmiddelen van de staat niet rechtstreeks belast(27); anderzijds betoogt de Commissie, dat een dergelijke opschorting een belasting van de openbare middelen betekent, omdat zij normaliter uitmondt in de kwijtschelding van de betrokken schulden en daarom, indirect, voor de Italiaanse schatkist resulteert in lagere belastinginkomsten van deze schuldeisers.

15 AFS en de Italiaanse Republiek betogen, dat buitengewoon beheer een volstrekt normale reactie op insolventie is, in overeenstemming met het werk van Uncitral (United Nations Commission on International Trade Law), waarmee wordt getracht onnodige liquidaties van ondernemingen te voorkomen, doch nochtans hetzelfde doel wordt gediend: de uiteindelijke voldoening van de schulden aan schuldeisers. Ofschoon zij wel willen erkennen, dat de staatsgarantie voor schulden als een steunmaatregel moet worden aangemeld, betogen zij, dat de voortzetting van het bedrijf van een onderneming in staat van insolventie, zonder hulp uit de staatsmiddelen, als zodanig niet onverenigbaar is met de regels van de vrije mededinging. Buitengewoon beheer is een algemene en automatische procedure, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan; alleen de verlening van een staatsgarantie is van discretionaire aard. Er bestaat een parallel tussen buitengewoon beheer en de normale faillissementsprocedure: beide beginnen met een insolventieverklaring; beide hebben de opschorting van de executie van schulden en van het vervallen van interessen tot gevolg; beide kunnen, naargelang de omstandigheden, leiden tot voortzetting van het bedrijf van de onderneming in moeilijkheden. Voortzetting van het bedrijf krachtens artikel 90 van de faillissementswet - die, anders dan bij het buitengewoon beheer, onbepaalde tijd kan duren - kan slechts worden goedgekeurd door een door het gerecht benoemde commissie van representatieve schuldeisers, tegen wier beslissing geen beroep mogelijk is. Buitengewoon beheer heeft voor de staat, die buiten de verhouding schuldenaar/schuldeiser staat, geen extra kosten tot gevolg; door particulieren gedragen lasten vormen geen staatssteun.(28) De opschorting van de betaling van schulden leidt op lange termijn niet tot een ander niveau van inkomsten voor de schatkist en kan in hogere ontvangsten resulteren wanneer het de onderneming gelukt zich zodanig te herstellen dat zij haar schulden volledig kan afbetalen. AFS betwist de relevantie van de door de nationale rechter gestelde prejudiciële vraag, aangezien de executie van de schuld aan Ecotrade zelfs in de normale faillissementsprocedure zou zijn geschorst. De bepaling betreffende de ontheffing van socialezekerheidsschulden had alleen betrekking op schulden die tot 1986 waren ontstaan. Het feit dat belastingschulden onder het buitengewoon beheer niet worden geëxecuteerd belast de openbare middelen niet, omdat de mogelijkheid om zulke schulden krachtens de normale faillissementsprocedure te executeren enkel een procedureel voordeel oplevert; als gevolg van het beginsel van de paritas creditorum moet de staat nog steeds jegens de andere schuldeisers rekenschap afleggen van alle bedragen die zijn geëxecuteerd boven het bedrag van zijn eigen aandeel in de opbrengst van een eventuele vereffening. Het speciale lage registratierecht betekent veeleer een voordeel voor de ondernemingen die de activa kopen, dan voor de onderneming die deze verkopen.

Onderzoek

16 Gebleken is, dat AFS een onderneming is die zich bezighoudt met de productie van ijzer en staal, en derhalve een onderneming is in de zin van artikel 80 EGKS-Verdrag. Aangezien de bepalingen van het EG-Verdrag geen wijziging brengen in die van het EGKS-Verdrag voor wat betreft de in dat Verdrag gestelde regels voor de werking van de gemeenschappelijke markt voor kolen en staal(29), moet de door de nationale rechter gestelde vraag worden geherformuleerd als een verwijzing naar het Hof voor een prejudiciële beslissing krachtens artikel 41 EGKS-Verdrag betreffende de uitlegging van de artikelen 4, sub c, en 67 van dat Verdrag.(30) Artikel 4 EGKS-Verdrag bepaalt, voor zover relevant:

"Als zijnde onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt voor kolen en staal worden afgeschaft en zijn verboden binnen de Gemeenschap overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag:

(...)

c) door de staten verleende subsidies of hulp, of door deze opgelegde bijzondere lasten, in welke vorm ook;

(...)"

Artikel 67 is het enige artikel van hoofdstuk VII van de titel III van het EGKS-Verdrag, onder het opschrift "Aantasting van de concurrentieverhoudingen". Het bepaalt in lid 1: "Iedere maatregel van een deelnemende staat, welke een merkbare terugslag teweeg zou kunnen brengen in de concurrentieverhoudingen van de kolenmijn- en staalindustrie, moet door de belanghebbende regering ter kennis van de Hoge Autoriteit worden gebracht." In lid 2 wordt de Hoge Autoriteit (de Commissie) gemachtigd, bepaalde tegenmaatregelen te nemen wanneer een maatregel van zodanige aard is, dat hij een ernstige verstoring van het evenwicht kan veroorzaken. Krachtens lid 3 is de Hoge Autoriteit bevoegd, aanbevelingen te doen aan de lidstaten wier handelingen bijzondere voordelen verlenen of bijzondere lasten opleggen aan ondernemingen in de kolenmijn- en staalindustrie, welke aan haar rechtsmacht zijn onderworpen, vergeleken met de andere industrieën van hetzelfde land.

17 Het Hof oordeelde in het arrest Banks, dat "de voorschriften van artikel 4 alleen autonoom toepassing vinden bij gebreke van meer specifieke bepalingen; wanneer die voorschriften elders in het Verdrag nader zijn uitgewerkt of geregeld, moeten de teksten welke op een bepaald voorschrift betrekking hebben als een geheel worden beschouwd en in onderling verband worden toegepast".(31) Bij onderzoek van die zaak en de zaak Hopkins e.a.(32) blijkt duidelijk, dat artikel 4, sub c, EGKS-Verdrag, gelezen in combinatie met de leden 2 en 3 van artikel 67, niet rechtstreeks toepasselijk kan zijn wegens de omvang van de discretionaire bevoegdheid die aan de Commissie bij de toepassing van laatstgenoemde bepalingen is verleend. Mijns inziens valt de onderhavige zaak echter niet onder de werkingssfeer van artikel 67, lid 2, omdat er geen sprake is van een ernstig verstoord evenwicht als gevolg van de gestelde steun, of van artikel 67, lid 3, omdat wet nr. 95/79 geen speciale voordelen aan ijzer- en staalondernemingen toekent in vergelijking met andere industrieën. De ondernemingen die voor de pretense voordelen van het buitengewoon beheer in aanmerking komen, worden op basis van geheel andere criteria geselecteerd. De in artikel 67, lid 1, neergelegde aanmeldingsverplichting is geenszins in strijd met de duidelijke en onvoorwaardelijke toepassing van het absolute verbod van staatssteun in artikel 4, sub c. Ik leid daaruit derhalve af, dat onder de omstandigheden van het onderhavige geval artikel 4, sub c, EGKS-Verdrag rechtstreeks toepasselijk is.

18 Er bestaan belangrijke verschillen tussen de regeling inzake staatssteun van de artikelen 92 en 93 EG-Verdrag en de meer laconieke, doch eveneens ruimere en absolutere tekst van artikel 4, sub c, EGKS-Verdrag. Het moge echter duidelijk zijn, dat, om de hieronder uiteengezette redenen, de definitie van staatssteun, waar het in de onderhavige zaak om draait, in beide Verdragen dezelfde is, ofschoon in artikel 4, sub c, niet expliciet van staatsmiddelen wordt gesproken.

19 Ook lijkt het door de nationale rechter in het kader van zijn vraag genoemde document E 13/1992 van de Commissie niet een beschikking, doch slechts een op grond van artikel 93, lid 3, EG-Verdrag tot Italië gericht verzoek om alle gevallen waarin de bepalingen van wet nr. 95/79 werden toegepast, als steun aan te melden. Nadien besloot de Commissie om de procedure van artikel 93, lid 2, van het Verdrag(33) in te leiden, maar zij had op de datum waarop de onderhavige prejudiciële vraag werd voorgelegd, nog geen algemene beschikking gegeven. De enige beschikking van de Commissie betreffende de voorschriften van wet nr. 95/79 - behalve de beschikking betreffende de terugbetaling van onwettige staatssteun en het verlenen van staatsgaranties voor verdere schulden, gemaakt door de onder buitengewoon beheer staande ondernemingen die hun bedrijf voortzetten, welke voor de onderhavige zaak niet relevant zijn - is beschikking 97/754, die betrekking heeft op één onderneming, Ferdofin. Ofschoon die individuele beschikking van de Commissie is gegrond op een redenering die kennelijk voor het onderhavige geval relevant is, is zij op zich niet verbindend voor een van de partijen in het hoofdgeding, of voor de nationale rechter, wanneer hij deze procedure beslecht. Bovendien betekent de omstandigheid, dat de Italiaanse Republiek haar beroep tot nietigverklaring van beschikking 97/754 niet heeft voortgezet, niet dat de motivering en het dispositief van die beschikking zonder mogelijkheid van betwisting moeten worden toegepast in nationale procedures waarin noch de Italiaanse Republiek noch Ferdofin partij is.(34) Ofschoon in de memories van partijen en de hiernavolgende analyse wordt gezinspeeld op enige argumenten die in de verschillende maatregelen van de Commissie worden genoemd, verdient het daarom de voorkeur om de door de nationale rechter gestelde vraag te herformuleren alsof daarin enkel wordt gesproken van artikel 4, sub c, EGKS-Verdrag.

20 De punten 1 en 2 van de door de nationale rechter gestelde vraag kunnen disjunctief worden gelezen. Het onderhavige geval betreft evenwel een feitelijke situatie waarin de betrokken insolvente onderneming AFS niet alleen onder buitengewoon beheer is gesteld, doch zij tevens in het kader van dat beheer haar bedrijf mag voortzetten. Bovendien is niet duidelijk, welke consequenties het buitengewoon beheer heeft voor de uiteindelijke vereffening van een insolvente onderneming die haar bedrijf niet mag voortzetten. Ik zal mij daarom concentreren op de gevolgen die het buitengewoon beheer voor de mededinging heeft bij ondernemingen die hun bedrijf voortzetten. Het staat aan de nationale rechter om de toepasselijkheid van het door het Hof op zijn vraag gegeven antwoord te bepalen voor een onderneming die onder buitengewoon beheer is geplaatst maar haar bedrijf niet voortzet, en wel door de bepalingen van het Italiaanse recht die op een dergelijke situatie betrekking hebben te vergelijken met die van het algemene faillissementsrecht.

21 De gestelde vraag leg ik derhalve aldus uit, dat de nationale rechter wenst te vernemen, of het krachtens wet nr. 95/79 plaatsen van een onderneming als bedoeld in artikel 80 EGKS-Verdrag, die in moeilijkheden verkeert, onder buitengewoon beheer - waarbij de individuele executie van schulden van de onderneming wordt geschorst, bepaalde voorschriften van het algemene faillissementsrecht niet of slechts onder bepaalde voorwaarden kunnen worden toegepast en de betrokken onderneming haar bedrijf mag voortzetten - een door artikel 4, sub c, EGKS-Verdrag verboden staatssteun vormt, in aanmerking genomen dat maatregelen van de staat, die weliswaar niet voorzien in uitbetalingen door de staat maar via speciale procedures tot hetzelfde resultaat kunnen leiden, geacht kunnen worden staatssteun te zijn.

22 Het basisarrest inzake negatieve steun, waarbij de staat door ondernemingen aan hem verschuldigde bedragen kwijtschelt, is een EGKS-zaak, het arrest Steenkolenmijnen, waarin het Hof het volgende heeft overwogen(35):

"Het begrip hulp is echter van algemener strekking dan het begrip subsidie, daar het niet alleen positieve prestaties omvat zoals de subsidie zelf, doch eveneens maatregelen welke, in verschillende vormen, verlichting brengen in de lasten, die normaliter op het budget van een onderneming drukken en daardoor - zonder nog subsidies in de strikte zin van het woord te zijn - van gelijke aard zijn en tot identieke gevolgen leiden."

23 Deze definitie is ook in EG-verband aanvaard, bijvoorbeeld in het arrest Banco Exterior de España(36), dat betrekking had op een selectieve belastingvrijstelling, waardoor de betrokken onderneming in een gunstigere financiële positie kwam te verkeren dan andere belastingplichtigen.(37) Het Hof heeft de term "steunmaatregelen" in artikel 92, lid 1, EG-Verdrag in die zin uitgelegd, dat hij noodzakelijkerwijs voordelen inhoudt die rechtstreeks of zijdelings met staatsmiddelen worden bekostigd(38) of die een extra last voor de staat meebrengen.(39) Uit de bewoordingen van deze bepaling en de procedurevoorschriften van artikel 93 EG-Verdrag volgt, "dat de uit andere dan staatsmiddelen bekostigde voordelen niet binnen het toepassingsgebied van bedoelde bepaling vallen. Het onderscheid tussen steunmaatregelen van de staten en met staatsmiddelen bekostigde steunmaatregelen is bedoeld om niet slechts de rechtstreeks door de staat bekostigde steun onder het begrip steunmaatregel te brengen, maar ook die welke wordt toegekend door publiek- of privaatrechtelijke lichamen die door de staat zijn aangewezen of ingesteld."(40) Deze definitie lijkt het ruimst in het arrest Commissie/Frankrijk(41), waarin het Hof als een steunmaatregel heeft aangemerkt: een aan enige landbouwers verleende subsidie waartoe was besloten en die werd gefinancierd door een openbare instelling, de Caisse nationale de crédit agricole, waaraan slechts na goedkeuring door de overheid uitvoering kon worden gegeven(42) en waarvoor gelijkaardige toekenningsvoorwaarden golden als voor een gewone steunmaatregel van de staat en zulks ondanks het feit dat de middelen waaruit de toewijzing was gefinancierd, de financiële opbrengst waren van spaargelden van particuliere oorsprong.(43) Voor zover in artikel 4, sub c, EGKS-Verdrag wordt gesproken van "door de staten verleende subsidies", moet mijns inziens dezelfde definitie van steun, gerelateerd aan staatsmiddelen, in EGKS-verband gelden. Daarmede kan eveneens onderscheid worden gemaakt tussen de bewoordingen van artikel 4, sub c, en die van artikel 67, lid 3, waarbij aan de Commissie het toezicht wordt opgedragen op de potentieel ruimere "bijzondere voordelen", die kunnen worden uitgebreid tot bij wet vastgestelde voordelen die geen directe gevolgen voor de schatkist hebben.

24 In dit verband aanvaard ik niet het argument van de Commissie, dat door particuliere schuldeisers in het kader van het stelsel van buitengewoon beheer geleden verliezen als steun kunnen worden aangemerkt wegens de daaruit voor de staat voortvloeiende lagere belastingontvangsten. Het verband met het gebruik door de staat van zijn geldmiddelen is eenvoudigweg te ver verwijderd om als steun te kunnen worden aangemerkt. Voor zover wet nr. 95/79 de normale verhouding tussen schuldenaren en particuliere schuldeisers vervalst, moet ieder daaruit voortvloeiend verlies aan belastingontvangsten als inherent aan die regeling worden beschouwd en niet als een middel van de staat om de betrokken ondernemingen/schuldenaren een bepaald voordeel toe te kennen.(44)

25 Anders dan artikel 92, lid 1, EG-Verdrag rept artikel 4, sub c, niet van steunmaatregelen die de mededinging vervalsen of dreigen te vervalsen "door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties". Niettemin komt het mij voor, dat een onderscheid tussen steunmaatregelen die selectief van aard zijn, en algemeen toepasselijke maatregelen van de staat op het gebied van belastingen, sociale zekerheid, economisch beleid enzovoorts, impliciet in elke communautaire regeling inzake staatssteun besloten ligt. Het wezenlijke onderscheid tussen algemene maatregelen en selectieve steunmaatregelen is neergelegd in artikel 67, lid 3, EGKS-Verdrag en dient mijns inziens ook op artikel 4, sub c, te worden toegepast. Anders zouden alle regelingen van de staten op die gebieden algemeen moeten worden getoetst, niet op basis van de voorschriften die in die staat normaliter van toepassing zijn (omdat deze nu juist zelf het voorwerp van het onderzoek zouden zijn), maar vermoedelijk op basis van de in de andere lidstaten van kracht zijnde voorschriften. Dit zou contraproductief zijn, omdat die staten zouden worden benadeeld, waarvan de algemene economische organisatie en regeling het meest concurrerend is. Derhalve kunnen zelfs maatregelen die de gehele kolenindustrie van de betrokken lidstaat ten goede komen, steun in de zin van artikel 4, sub c, EGKS-Verdrag opleveren, wanneer zij niet algemeen van toepassing zijn op andere industriële sectoren die buiten de werkingssfeer van dat Verdrag vallen, zoals het geval was in de zaak Steenkolenmijnen. De voorwaarde van selectiviteit van een positieve of negatieve verlichting in bepaalde gevallen van algemeen toepasselijke regels of lasten, ligt impliciet besloten in de woorden van het Hof in die zaak: "maatregelen welke, in verschillende vormen, verlichting brengen in de lasten, die normaliter op het budget van een onderneming drukken".(45)

26 In de omstandigheden van het onderhavige geval bestaat er een sterk verband tussen de vraag, of de bepalingen van wet nr. 95/79 selectief van aard zijn, en de vraag of zij een uit staatsmiddelen bekostigde steunmaatregel vormen. Het besluit betreffende de mogelijke verlening van een staatsgarantie krachtens artikel 2 bis van wet nr. 95/79 is duidelijk discretionair en derhalve selectief, maar is in het voorliggende geval niet relevant: het is het voorwerp van een afzonderlijke beschikking van de Commissie in de zaak AFS, die door de nationale rechter niet ter sprake is gebracht. Geheel los van die bepaling wordt de wet echter op twee momenten selectief toegepast. In de eerste plaats wordt het aantal van de voor buitengewoon beheer in aanmerking komende insolvente ondernemingen beperkt door de verwijzing naar het aantal werknemers, hun industriële activiteiten, het bedrag van hun schulden in verhouding tot het gestorte kapitaal en de status van hun schuldeisers. Het bestaan van verschillende faillissementregelingen voor ondernemingen van verschillende grootte en type kan gerechtvaardigd zijn uit hoofde van overwegingen waarvoor die verschillen relevant zijn, mits het netto effect van de verschillende regelingen op de mededinging hetzelfde is. Zo kan, bijvoorbeeld, een lidstaat proberen de administratieve lasten van de vereffening van kleine ondernemingen te verlichten om hun verhoudingsgewijs geringe middelen zoveel mogelijk intact te laten voor de voldoening van hun schuldeisers. De selectiecriteria van wet nr. 95/79 schijnen echter een ander doel te dienen en een ander gevolg te hebben. Tezamen schijnen zij de grote industriële ondernemingen te selecteren die voornamelijk schulden hebben aan de staat of aan openbare instellingen. Weliswaar vereist de wet niet formeel dat de staat de belangrijkste schuldeiser van de onderneming in moeilijkheden is, maar aangezien de categorieën van schuldeisers waarmede rekening wordt gehouden, grotendeels publiekrechtelijke schuldeisers zijn, gecombineerd met het feit dat aan de genoemde categorieën van schuldeisers relatief belangrijke bedragen verschuldigd moeten zijn, is het uiterst waarschijnlijk dat de staat bijna steeds een belangrijke schuldeiser zal zijn.

27 Wanneer selectief op de verhoudingen tussen schuldeiser en schuldenaar toegepaste voorschriften, vergeleken met de normale voorschriften, gunstig zijn voor de schuldenaar en de staat waarschijnlijk de belangrijkste schuldeiser is, zal het gevolg van die voorschriften zijn, dat openbare middelen aan de onderneming met schulden ter beschikking worden gesteld, wat bij toepassing van de normale voorschriften niet zou gebeuren, waardoor de betrokken maatregel als steun moet worden aangemerkt. Ofschoon de algemene regeling van de verhoudingen tussen schuldeisers en schuldenaren, evenals die van de verhoudingen tussen werkgevers en werknemers(46) en tussen producenten en consumenten(47), gewoonlijk buiten de werkingssfeer van het gemeenschapsrecht inzake steunmaatregelen van de staten valt, vormen speciale voorschriften op elk van deze gebieden, die de normale lasten ten gunste van bepaalde categorieën van ondernemingen of productie geheel of grotendeels ten koste van de staat verplaatsten, mijns inziens een vorm van staatssteun. Onder zulke omstandigheden kan de staat zich niet op het standpunt stellen, een neutrale derde ten opzichte van de verhouding schuldenaar-schuldeiser te zijn. Om elke twijfel uit te sluiten, voeg ik daaraan toe, dat mijns inziens speciale voorschriften waardoor bepaalde insolvente ondernemingen met schulden worden begunstigd, zelfs steun kunnen opleveren wanneer de staat slechts een kleinere schuldeiser is, voor zover hij daadwerkelijk van het invorderen van overheidsmiddelen afziet. De omstandigheid dat de particuliere schuldeisers in het kader van een selectief stelsel van voorschriften op dezelfde voorwaarden als de staat verliezen moeten incasseren, belet niet dat de verliezen van die staat als steun moeten worden aangemerkt.(48) Naarmate het oorzakelijk verband tussen de positie van de staat als schuldeiser en de toepassing van speciale voorschriften ten gunste van de onderneming met schulden evenwel sterker is, gelijkt het effect van de betrokken voorschriften meer op dat van een steunmaatregel.

28 Het tweede moment van selectiviteit in de toepassing van wet nr. 95/79 doet zich voor wanneer de minister, in de uitoefening van zijn discretionaire bevoegdheid, een onder buitengewoon beheer geplaatste onderneming in moeilijkheden toestaat haar bedrijf voort te zetten. Zelfs wanneer deze discretionaire bevoegdheid niet, zoals in feite het geval is, zou worden gebruikt ten aanzien van een al beperkte categorie van ondernemingen, zou zij de betrokken minister een zekere speelruimte laten, als gevolg waarvan bepaalde ondernemingen in een gunstigere positie kunnen worden gebracht dan andere.(49) Ofschoon bij de vaststelling van dit besluit rekening moet worden gehouden met de oplossing waardoor de belangen van de schuldeisers het meest worden gediend, verhogen de omstandigheden, dat het voortzetten van het bedrijf van de onderneming verenigbaar moet zijn met het nationale industriële beleid en dat het besluit per definitie betrekking heeft op een grote onderneming met een groot aantal werknemers en specifiek ertoe bestemd is de economische activiteit van de onderneming in stand te houden, de waarschijnlijkheid dat het besluit beïnvloed zal worden door andere factoren dan het objectieve commerciële belang van de staat als schuldeiser. Aan deze conclusie wordt niet afgedaan door het feit, dat het bedrijf ook onder de normale Italiaanse faillissementsprocedure kan worden voortgezet met als enig doel een zo groot mogelijke waardestijging van de activa van de onderneming in moeilijkheden te bewerkstelligen.

29 Thans moet worden vastgesteld of wet nr. 95/79, en in het bijzonder de voortzetting van het bedrijf, in het voordeel is van de beperkte categorie van ondernemingen in moeilijkheden waarop die wet betrekking heeft. Het is wellicht wat misleidend om te spreken van een voordeel voor de onderneming met schulden, omdat de vennootschap, behalve in de kennelijk zeldzame gevallen waarin zij erin slaagt haar financiële moeilijkheden te boven te komen, zal worden ontbonden; tot dat moment is zij slechts een cijfer voor de schuldeisers. Voorts hebben de eigenaren van de vennootschap van meet af aan niet meer de beschikking over zowel de normale als de buitengewone faillissementsprocedure om haar activa ter beschikking te stellen van de schuldeisers, zodat zij evenmin extra voordeel trekken uit het buitengewoon beheer. Ik ben meer geïnteresseerd in een voordeel voor de economische activiteiten van de onderneming. Het klaarblijkelijke doel van de voortzetting van het bedrijf is de handhaving van de economische activiteiten van de onderneming, zelfs met een andere eigenaar en zelfs indien dit "op zichzelf een belemmering zou vormen voor de meest rationele verdeling van de productie op een zo hoog mogelijk peil".(50) Daarom vormt het speciale tarief van het registratierecht bij de vervreemding van activa duidelijk een steunmaatregel. Zelfs wanneer gesteld kan worden dat het veeleer de koper van de betrokken activa en niet de onderneming in moeilijkheden is die daarvan profiteert, werkt het bij de voortzetting van de betrokken economische activiteit als een steunmaatregel voor zover de koper geen interesse had gehad bij het normale tarief van het registratierecht.

30 Door de oriëntatie van het stelsel van buitengewoon beheer op de voortzetting van de economische activiteit onder omstandigheden waarin dit krachtens het normale Italiaanse faillissementsrecht niet zou kunnen, wordt mijns inziens ook het argument ontkracht dat is gebaseerd op de mate van parallelliteit tussen de normale faillissementsprocedure en het buitengewoon beheer, alsook het argument betreffende het gestelde gebrek aan relevantie van het probleem van de staatssteun voor de uitslag van de nationale procedure, een probleem waarop ter terechtzitting diepgaand is ingegaan door AFS. Het gemeenschapsrecht inzake steunmaatregelen van de staten betreft meer de gevolgen dan de doeleinden van de maatregelen van de staat.(51) Niettemin lijkt het meer voor de hand te liggen dat de voortzetting van het bedrijf onder buitengewoon beheer tot gevolg zal hebben, dat economische activiteiten die onder normale marktcondities niet zouden kunnen worden voortgezet, in stand worden gehouden, omdat het doel van wet nr. 95/79, op grond waarvan besluiten worden genomen, het behoud van de economische activiteit is. Het is juist, dat zowel de normale faillissementsprocedure als die van het buitengewoon beheer tot gevolg heeft, dat de individuele executie van schulden door de schuldeisers evenals het vervallen van rente op die schulden wordt opgeschort en dat de voortzetting van het bedrijf in beide procedures mogelijk is. Echter betekenen de grotere waarschijnlijkheid van voortzetting van de activiteit onder buitengewoon beheer, en het feit dat het desbetreffende besluit door de uitvoerende macht van de staat wordt genomen en niet door de schuldeisers of een bevoegde rechter en dat het althans gedeeltelijk is gebaseerd op overwegingen van algemeen economisch beleid en niet enkel op basis van de zo groot mogelijke waardestijging van de activa van de onderneming, dat de toepassing van die voorschriften in het kader van de twee procedures zeer verschillende gevolgen kan hebben. Met name kan de voortzetting van het bedrijf met verlies de voorrang van de schulden van bestaande schuldeisers ongunstig beïnvloeden en wellicht ertoe leiden dat de staat daadwerkelijk afstand doet van zijn vordering. Er zij in dit verband aan herinnerd, dat het beheersplan eerst behoeft te worden opgesteld na het ministerieel besluit tot voortzetting van het bedrijf. Ofschoon voor de voortzetting van het bedrijf onder buitengewoon beheer een maximale periode geldt, terwijl artikel 90 van de faillissementswet geen vergelijkbare regeling kent, lijkt het nochtans waarschijnlijk, dat de periode gedurende welke het bedrijf wordt voortgezet, en derhalve ook de periode van de schorsing van de executie en interessen, langer is dan de periode voor de vereffening van de activa in de normale faillissementsprocedure, wat tot verliezen voor de schuldeisers, met inbegrip uiteraard van de staat, leidt. Daarom is het waarschijnlijk dat het buitengewoon beheer onder alle omstandigheden de staat meer aan gederfde inkomsten kost dan de toepassing van het normale faillissementsrecht.

31 Het ligt in de aard van faillissementsprocedures en van het economisch leven, dat niet met absolute zekerheid kan worden voorspeld dat de ene of de andere procedure steeds tot grotere of kleinere verliezen voor de schuldeisers, waaronder de staat, zal leiden. Het zou mijns inziens in strijd zijn met het doel van het verbod van staatssteun van artikel 4, sub c, EGKS-Verdrag, wanneer het feit dat de grotere waarschijnlijkheid dat de toepassing van een speciale procedure grotere verliezen aan de staat als schuldeiser zal berokkenen, onvoldoende zou zijn om de betrokken maatregel als steun aan te merken. Anders zouden nationale voorschriften, bestemd om bepaalde ondernemingen of economische activiteiten te steunen, maar waarvan de met steun vergelijkbare gevolgen afhangen van een of andere toevallige gebeurtenis, buiten de werkingssfeer van het verbod van steunmaatregelen vallen. Ik leid daaruit af, dat de kernbepalingen van wet nr. 95/79 betreffende de ondernemingen die daarvan profiteren, de uitoefening van de ministeriële bevoegdheid en de criteria op basis waarvan de voortzetting van het bedrijf wordt toegestaan, in combinatie met overigens normale voorschriften betreffende de opschorting van de executie van schulden en van het vervallen van rente, steunmaatregelen van de staat vormen in de zin van artikel 4, sub c, EGKS-Verdrag. Nochtans dient deze conclusie, gebaseerd als zij is op de waarschijnlijke gevolgen van het stelsel van buitengewoon beheer, steeds te kunnen worden verworpen wanneer de betrokken onderneming ten genoegen van de bevoegde rechter kan aantonen, dat de voortzetting van het bedrijf onder buitengewoon beheer geen groter verlies voor de staat, als schuldeiser, zal opleveren dan de toepassing van de normale voorschriften van de faillissementswet. Om aan deze voorwaarde te voldoen zullen echter waarschijnlijk de procedurevoorschriften betreffende het begin van het buitengewoon beheer, of althans de voorschriften betreffende het verlenen van toestemming om de activiteiten onder dit stelsel voort te zetten, enigszins moeten worden gewijzigd.

32 De situatie in het kader van wet nr. 95/79 kan worden gesteld tegenover de situatie in het kader van de normale faillissementsbepalingen van niet enkel Italië, maar van vele, zo niet alle, lidstaten, krachtens welke het lot van ondernemingen in moeilijkheden, met inbegrip van de mogelijkheid van voortzetting van het bedrijf, rechtstreeks wordt bepaald volgens de, op grond van een voorgeschreven procedure vastgestelde, wensen van de schuldeisers, of een meerderheid dan wel bepaalde categorieën daarvan, dan wel wordt overgelaten aan de beoordeling door een bevoegde rechter in overleg met de schuldeisers. Wanneer, zoals overal het geval schijnt te zijn, dergelijke procedures tot doel hebben ervoor te zorgen dat de schuldeisers een zo groot mogelijke opbrengst uit de verkoop van de activa van de onderneming in moeilijkheden behalen, behoeft er geen probleem te zijn. Zelfs een faillissementsregeling onder toezicht van de rechter kan echter tot problemen leiden, wanneer de beoordeling door de rechter dient te geschieden in overeenstemming met ruimere criteria, die de bevoegde rechter in feite verplichten het bedrijf van de onderneming in moeilijkheden kunstmatig, in strijd met de belangen van de schuldeisers, waaronder de staat, in stand te houden. Dan zou hetzelfde onderzoeksresultaat betreffende staatssteungelden gelden als ik in casu heb uiteengezet. Bovendien kan het zelfs in een faillissementsregeling waarin de wensen van de schuldeisers bepalend zijn, noodzakelijk zijn het stemgedrag van de staat te beoordelen naar "commerciële" maatstaven, inzonderheid wanneer hij een meerderheidsschuldeiser is en bepaalde oplossingen die niet in zijn belang als schuldeiser zijn, kan opleggen.

33 De omstandigheid dat het stelsel van buitengewoon beheer en de normale faillissementsprocedure tot verschillende resultaten kunnen leiden, toont naar mijn overtuiging aan, dat de door de nationale rechter gestelde vraag relevant is voor de bij hem aanhangige procedure. Het Hof heeft overwogen, dat "het uitsluitend de zaak is van de nationale rechter aan wie het geschil is voorgelegd en die de verantwoordelijkheid draagt voor de te geven rechterlijke beslissing, om, gelet op de bijzonderheden van het geval, zowel de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van zijn vonnis te beoordelen, als de relevantie van de vragen die hij aan het Hof voorlegt".(52) Wanneer ten aanzien van AFS van meet af aan de normale faillissementsprocedure was toegepast, had Ecotrade evenmin haar vordering kunnen executeren, maar zulks wellicht gedurende een kortere periode en met minder schadelijke gevolgen voor de voorrang van de vordering. Het staat niet aan dit Hof doch aan de nationale rechter, om uit te maken wat het gevolg voor de nationale procedures voor de inning van de door Ecotrade geëxecuteerde schuld is van een vaststelling dat de toepassing van wet nr. 95/79 in dit geval een staatssteun opleverde die in artikel 4, sub c, EGKS-Verdrag is verboden. Niet kan worden gesteld, dat de omstreden toepasselijkheid van het stelsel van buitengewoon beheer klaarblijkelijk irrelevant is voor die procedures.(53)

34 Tenslotte wil ik iets zeggen over twee resterende bepalingen van wet nr. 95/79 en de bepalingen die daarop betrekking hebben: de schorsing van de executie van fiscale schulden en het afstand doen van alle boetes en financiële sancties wegens te late betaling van sociale bijdragen. Betoogd is, dat het eerstgenoemde kenmerk van het buitengewoon beheer voor de staat als crediteur van belastingvorderingen geen groter verlies met zich brengt dan de regeling van het commune recht, waarin hij op dit punt een aantal procedurele privileges geniet, alsook dat de in de tweede plaats genoemde bepalingen betreffende, de betaling van sociale bijdragen niet meer van toepassing zijn. Het staat aan de nationale rechter om deze argumenten, die het Italiaanse recht betreffen, te verifiëren en te beslissen of er sprake is van staatssteun, door elk voordeel dat door de betrokken bepalingen, voor zover van toepassing, wordt toegekend, te vergelijken met de situatie in het kader van de normale faillissementsprocedure.

Conclusie

35 Op grond van het bovenstaande, geef ik het Hof in overweging de door het Corte suprema di cassazione gestelde vraag te beantwoorden als volgt:

"De toepassing op een onderneming in de zin van artikel 80 EGKS-Verdrag, die in moeilijkheden verkeert, van een speciale nationale insolventieregeling, die alleen van toepassing is op specifieke categorieën van ondernemingen, en die vermoedelijk grotere verliezen voor de staat in zijn hoedanigheid van schuldeiser tot gevolg heeft dan de toepassing van de normale faillissementsprocedure, vormt een door de staat verleende steun in de zin van artikel 4, sub c, EGKS-Verdrag."

(1) - Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal.

(2) - GURI nr. 94 van 4 april 1979, blz. 3055.

(3) - Wet nr. 95/79 voorzag oorspronkelijk in schulden van ten minste 20 miljard LIT. Dit bedrag wordt elk jaar bijgesteld. Het in de tekst aangehaalde cijfer werd vastgesteld bij ministerieel decreet van 30 april 1996. Het in 1992 van toepassing zijnde bedrag is noch in de verwijzingsbeschikking, noch in de memories van partijen genoemd; het bij ministerieel decreet van 30 april 1993 vastgestelde bedrag beliep 71,832 miljard LIT.

(4) - Artikel 1, eerste streepje, van wet nr. 95/79.

(5) - Wet nr. 452/87 van 3 november 1987. Buitengewoon beheer is eveneens mogelijk, wanneer de vennootschap in moeilijkheden een bedrag van minstens 50 miljard LIT, dat ten minste 51 % van het gestorte kapitaal vertegenwoordigt, moet terugbetalen, wanneer de toekenning van dat bedrag als onwettige staatssteun onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard (artikel 1 bis van wet nr. 95/79).

(6) - Koninklijk besluit nr. 267/42.

(7) - Artikel 2, eerste streepje, van wet nr. 95/79.

(8) - Artikel 90 faillissementswet.

(9) - Artikel 51 faillissementswet; artikel 4 van wet nr. 544/81.

(10) - Artikel 4 van wet nr. 544/81.

(11) - Artikel 55 faillissementswet.

(12) - Artikel 3, lid 2, van wet nr. 19/87 van 6 februari 1987.

(13) - Artikel 5 bis van wet nr. 95/79.

(14) - Artikel 2, tweede streepje, van wet nr. 95/79.

(15) - Wet nr. 212/1984 tot wijziging van artikel 6 bis van wet nr. 95/79.

(16) - Artikel 2 bis van wet nr. 95/79.

(17) - Artikelen 111 en 212 faillissementswet.

(18) - Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

(19) - Brief E 13/1992 van 30 juli 1992 (PB 1994, C 395, blz. 4).

(20) - PB 1997, C 192, blz. 4.

(21) - Beschikking 96/515/EGKS van de Commissie van 27 maart 1996 betreffende door Italië verleende steun aan de EGKS-onderneming Altiforni e Ferriere di Servola onder buitengewoon beheer, gevestigd te Triëst, Italië (PB L 216, blz. 11).

(22) - Beschikking 97/754/EGKS van de Commissie van 30 april 1997 betreffende de toepassing van de Italiaanse wet nr. 95/1979 betreffende het buitengewone beheer van grote ondernemingen in moeilijkheden op de ijzer- en staalonderneming Ferdofin Srl (PB L 306, blz. 25). De Commissie besliste eveneens, dat de uitbreiding van het buitengewoon beheer tot ondernemingen die verplicht waren onwettige staatssteun terug te betalen, een met de gemeenschappelijke markt onverenigbare steun vormde: beschikking 96/434/EG van de Commissie van 20 maart 1996 betreffende door Italië voorgenomen steunmaatregelen ten behoeve van ondernemingen die in staat van insolventie verkeren wegens de verplichting steun terug te betalen ter uitvoering van besluiten van de Gemeenschap krachtens de artikel 92 en 93 van het Verdrag (PB L 180, blz. 31).

(23) - PB L 362, blz. 57. Deze beschikking is thans vervangen door beschikking nr. 2496/96/EGKS van de Commissie van 18 december 1996 houdende communautaire regels voor steun aan de ijzer- en staalindustrie (PB L 338, blz. 42).

(24) - Zie arrest van 26 september 1996, Frankrijk/Commissie (C-241/94, Jurispr. blz. I-4551).

(25) - Arrest van 23 februari 1961, De Gezamenlijke Steenkolenmijnen in Limburg/Hoge Autoriteit van de EGKS (30/59, Jurispr. blz. 1; hierna: "arrest Steenkolenmijnen"); zie eveneens arrest van 2 juli 1974, Italië/Commissie (173/73, Jurispr. blz. 709, punt 15).

(26) - Zie, bijvoorbeeld, arrest van 15 maart 1994, Banco Exterior de España (C-387/92, Jurispr. blz. I-877).

(27) - Arrest van 22 maart 1977, Steinike en Weinlig (78/76, Jurispr. blz. 595, punt 21); zie ook conclusie van advocaat-generaal Darmon bij arrest van 17 maart 1993, Sloman Neptun (C-72/91 en C-73/91, Jurispr. blz. I-887, punt 40).

(28) - Arresten van 24 januari 1978, Van Tiggele (82/77, Jurispr. blz. 25), en 13 oktober 1982, Norddeutsches Vieh- und Fleischkontor Herbert Will e.a. (213/81, 214/81 en 215/81, Jurispr. blz. 3583; hierna: "arrest Fleischkontor").

(29) - Artikel 232 EG-Verdrag.

(30) - Ofschoon de tekst van artikel 41 EGKS-Verdrag klaarblijkelijk beperkter is dan die van artikel 177 EG-Verdrag, is het door het Hof aldus uitgelegd, dat op grond daarvan verwijzingen betreffende zowel de uitlegging van regels in het kader van het EGKS-Verdrag als de geldigheid van handelingen van de instellingen krachtens dat Verdrag mogelijk zijn; zie arrest van 22 februari 1990, Busseni (C-221/88, Jurispr. blz. I-495, punt 16). Opgemerkt zij, dat de vraag of wet nr. 95/79 staatssteun vormt in de zin van artikel 92, lid 1, EG-Verdrag, is gesteld in de zaak Industrie Aeronautiche Meccaniche Rinaldo Piaggio/International Factors Italia e.a., waarin de schriftelijke en mondelinge procedure op de datum van deze conclusie nog niet is beëindigd.

(31) - Arrest van 13 april 1994 (C-128/92, Jurispr. blz. I-1209, punt 11). De zaak betrof de uitlegging van de artikelen 4, sub d, 65 en 66, lid 7, EGKS-Verdrag.

(32) - Arrest van 2 mei 1996 (C-18/94, Jurispr. blz. I-2281). De zaak had betrekking op de uitlegging van de artikelen 4, sub b, en 63, lid 1, EGKS-Verdrag.

(33) - Bekendmaking C 7/97 van de Commissie (ex E 13/92), reeds aangehaald.

(34) - Zie voor de verhouding tussen beroepen tot nietigverklaring krachtens artikel 173 EG-Verdrag en prejudiciële verwijzingen krachtens artikel 177 van dat Verdrag, arrest van 9 maart 1994, TWD Textilwerke Deggendorf (C-188/92, Jurispr. blz. I-833).

(35) - Reeds aangehaald, blz. 40.

(36) - Reeds aangehaald, punt 13.

(37) - Ibidem, punt 14.

(38) - Arresten Van Tiggele, reeds aangehaald, punten 23-25; Fleischkontor, reeds aangehaald, punt 22, en Sloman Neptun, reeds aangehaald, punt 19; arresten van 30 november 1993, Kirsammer-Hack (C-189/91, Jurispr. blz. I-6185, punt 16), en 7 mei 1998, Viscido e.a. (C-52/97, C-53/97 en C-54/97, Jurispr. blz. I-2629, punt 14).

(39) - Arrest Sloman Neptun, reeds aangehaald, punt 21.

(40) - Ibidem, punt 19.

(41) - Arrest van 30 januari 1985 (290/83, Jurispr. blz. 439).

(42) - Ibidem, punt 15.

(43) - Ibidem, punt 5; zie ook arrest Steinike en Weinlig, reeds aangehaald, punten 21 en 22. Gezien de latere arresten Sloman Neptun, reeds aangehaald, en Kirsammer-Hack, reeds aangehaald, moet de verklaring in punt 14 van het arrest Commissie/Frankrijk, dat "een steunmaatregel niet noodzakelijk met staatsmiddelen behoeft te worden bekostigd om als steunmaatregel van de staat te worden aangemerkt", mijns inziens aldus worden uitgelegd, dat zij uitsluitend geldt voor situaties waarin de staat, of een publieke instelling, fondsen van particuliere oorsprong beheert of de staat een regeling invoert waarin een aangewezen particuliere instelling bepaalde bedrijven ondersteunt. De door het Hof in het arrest Sloman Neptun gebezigde definitie is ruim genoeg om de bijzondere omstandigheden in de zaak Commissie/Frankrijk te omvatten. In dit verband dient te worden bedacht, dat alle uit belastingen gefinancierde publieke middelen uiteindelijk van particuliere oorsprong zijn. Opgemerkt zij, dat het Hof impliciet, maar duidelijk bewust, het argument van advocaat-generaal Darmon in punt 42 van zijn conclusie in de zaak Sloman Neptun heeft verworpen, dat de definitie van steunmaatregel moest worden uitgebreid tot situaties waarin de staat niet fungeert als tussenpersoon tussen degenen die een steunmaatregel financieren en degenen die daarvan profiteren.

(44) - Arrest Sloman Neptun, reeds aangehaald, punt 21.

(45) - Reeds aangehaald, blz. 40, cursivering van mij.

(46) - Zie arresten Steenkolenmijnen, reeds aangehaald; Sloman Neptun, reeds aangehaald; Kirsammer-Hack, reeds aangehaald, en Viscido e.a., reeds aangehaald.

(47) - Zie arrest Van Tiggele, reeds aangehaald.

(48) - Zie, bijvoorbeeld, arrest van 2 februari 1988, Van der Kooy e.a./Commissie (67/85, 68/85 en 70/85, Jurispr. blz. 219, punten 36 en 37), waarin de prijzen die de door de staat gecontroleerde vennootschap Gasunie toepaste, geacht werden staatssteun te kunnen opleveren, ofschoon de vennootschap voor 50 % in handen was van particuliere aandeelhouders.

(49) - Zie arrest Frankrijk/Commissie, reeds aangehaald, punten 22-24.

(50) - Arrest Steenkolenmijnen, reeds aangehaald.

(51) - Arrest Italië/Commissie, reeds aangehaald, punt 13.

(52) - Arrest van 15 december 1995, Bosman (C-415/93, Jurispr. blz. I-4921, punt 59).

(53) - Ibidem, punt 61; zie eveneens arresten van 16 juni 1981, Salonia (126/80, Jurispr. blz. 1563, punt 6), en 16 juli 1992, Lourenço Dias (C-343/90, Jurispr. blz. I-4673, punt 18).