61996B0191

Beschikking van de president van het Gerecht van eerste aanleg van 26 februari 1997. - C.A.S. Succhi di Frutta SpA tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen. - Mededinging - Kort geding - Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging. - Zaak T-191/96 R.

Jurisprudentie 1997 bladzijde II-00211


Samenvatting

Trefwoorden


1 Kort geding - Voorwaarden voor ontvankelijkheid - Ontvankelijkheid van beroep in hoofdzaak - Irrelevantie - Grenzen

(EG-Verdrag, art. 185; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 104, lid 1)

2 Kort geding - Opschorting van tenuitvoerlegging - Voorwaarden - Ernstige en onherstelbare schade - Begrip - Bewijslast

(EG-Verdrag, art. 185; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 104, lid 2; verordening nr. 228/96 van de Commissie)

Samenvatting


3 De ontvankelijkheid van het beroep in de hoofdzaak behoort in beginsel niet te worden onderzocht in het kader van een kort geding. Zij dient te worden aangehouden tot het onderzoek van het beroep in de hoofdzaak - tenzij dit voorshands kennelijk niet-ontvankelijk voorkomt - teneinde de beslissing van het Gerecht in de hoofdzaak niet te prejudiciëren.

4 Bij de beoordeling van de spoedeisendheid van voorlopige maatregelen moet worden nagegaan, of tenuitvoerlegging van de bestreden handelingen vóór de uitspraak van het Gerecht in de hoofdzaak de partij die om de maatregelen verzoekt, ernstige en onherstelbare schade berokkent, die niet zou kunnen worden hersteld indien de bestreden handeling werd nietigverklaard, of die, ofschoon voorlopig, niet evenredig zou zijn aan het belang dat de verwerende partij erbij heeft, dat haar handelingen ten uitvoer worden gelegd, ook wanneer zij het voorwerp zijn van een beroep in rechte. Het is aan de verzoekende partij om aan te tonen, dat aan die voorwaarden is voldaan.

Een verzoek in kort geding tot opschorting van de tenuitvoerlegging van een beschikking, die is vastgesteld in het kader van de uitvoering van verordening nr. 228/96 en waarbij de Commissie de normen heeft vastgesteld voor de vervanging van appels en sinaasappels, die oorspronkelijk waren aangewezen ter betaling van de levering van vruchtensap en vruchtenjam voor de bevolkingen van Armenië en Azerbeidzjan, door perziken en abrikozen, moet worden afgewezen, wanneer verzoeker geen bewijs aandraagt voor haar verklaring, dat zij door de vaststelling van de beschikking ernstige en onherstelbare schade dreigt te lijden als gevolg van een ernstige vervalsing van de mededinging op de markt voor industriële verwerking van perziken.