61996B0135

Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Vierde kamer) van 18 maart 1997. - Union Européenne de l'Artisanat et des Petites et Moyennes Entreprises (UEAPME) tegen Raad van de Europese Unie. - Interventie. - Zaak T-135/96.

Jurisprudentie 1997 bladzijde II-00373


Samenvatting

Trefwoorden


Procedure - Interventie - Belanghebbende personen - Geding betreffende geldigheid van richtlijn op gebied van sociale politiek - Beroep, ingesteld door organisatie die op communautair niveau werkgevers vertegenwoordigt, doch niet heeft kunnen deelnemen aan overleg dat aan vaststelling van richtlijn is voorafgegaan - Verzoek tot tussenkomst van bij verzoekende organisatie aangesloten nationale organisaties die zich beroepen op eigen belang, verband houdend met hun rol in stadium van vaststelling van nationale maatregelen tot omzetting van richtlijn - Ontvankelijkheid

('s Hofs Statuut-EG, art. 37, tweede alinea; richtlijn 96/34 van de Raad)

Samenvatting


Luidens artikel 37, tweede alinea, van 's Hofs Statuut is de enige voorwaarde waarvan het recht om tussen te komen afhankelijk is gesteld, dat de interveniërende partij aannemelijk maakt belang te hebben bij de beslissing van het voor het Gerecht aanhangig geding.

In het kader van een beroep tot nietigverklaring van richtlijn 96/34 betreffende de raamovereenkomst inzake het ouderschapsverlof, ingesteld door een organisatie die op Europees niveau de belangen van het midden- en kleinbedrijf vertegenwoordigt, doch niet heeft kunnen deelnemen aan het overleg dat aan de vaststelling van de richtlijn is voorafgegaan, moet een dergelijk belang aanwezig worden geacht bij bij die organisatie aangesloten nationale verenigingen die dezelfde belangen vertegenwoordigen op nationaal niveau, en die een eigen belang, dat verschilt van dat van de verzoekster, kunnen aantonen, verband houdend met de uit de richtlijn voortvloeiende beperking van hun onderhandelingsvrijheid in het stadium van de vaststelling van nationale maatregelen houdende omzetting van de richtlijn.