BESCHIKKING VAN DE PRESIDENT VAN HET GERECHT

28 augustus 1996

Zaak T-112/96 R

J.-C. Séché

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen

„Ambtenaren — Afwijzing van sollicitatie en aanstelling van andere kandidaat — Kort geding — Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging — Spoedeisendheid — Ontbreken”

Volledige Franse tekst   II-1121

Betreft:

Verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging van de besluiten van de Commissie van 22 mei 1996 houdende afwijzing van verzoekers sollicitatie en aanstelling van een andere kandidaat in het bij kennisgeving COM/20/96 vacant verklaarde ambt van juridisch hoofdadviseur.

Beslissing:

Afwijzing.

Resumé van de beschikking

Verzoeker is ambtenaar in de rang A 3 bij de Commissie, waar hij de functie van hoofd van een groep binnen de juridische dienst uitoefent. Hij solliciteert naar twee vacant verklaarde ambten van juridisch hoofdadviseur van de rang A 2. Bij nota van 8 mei 1996 wordt hem meegedeeld, dat volgens het advies van het Raadgevend comité benoemingen vier sollicitaties, waaronder de zijne, in aanmerking kunnen worden genomen. Het gaat daarbij om de sollicitaties van, in alfabetische volgorde, de heer B., mevrouw D., de heer M. en verzoeker.

Bij besluit van 8 mei 1996 stelt de Commissie de heer B. aan als hoofdadviseur ad interim bij de juridische dienst. Op 22 mei 1996 stelt zij mevrouw D. en de heer M. in de vacant verklaarde ambten aan. Op 14 juni 1996 wordt aan verzoeker meegedeeld, dat zijn sollicitatie is afgewezen.

In rechte

De gevraagde maatregelen moeten voorlopig zijn, in die zin dat zij niet mogen vooruitlopen op de beslissing ten gronde (r.o. 11).

Referentie: Gerecht 3 juni 1996, Bayer/Commissie, T-41/96 R, Jurispr., r.o. 13

De spoedeisendheid

Bij de beoordeling van de spoedeisendheid van voorlopige maatregelen moet worden nagegaan, of de uitvoering van de omstreden besluiten vóór de uitspraak van het Gerecht in de hoofdzaak de partij die om de maatregelen verzoekt, ernstige en onherstelbare schade kan berokkenen die ook door nietigverklaring van het bestreden besluit niet kan worden goedgemaakt, en of de gevraagde maatregelen, ofschoon voorlopig, niet onevenredig zijn aan het belang dat verweerster erbij heeft, dat haar besluiten ook worden uitgevoerd wanneer zij het voorwerp zijn van een beroep in rechte. Het staat aan verzoeker, aan te tonen dat aan die voorwaarden is voldaan (r.o. 16).

Referentie: Gerecht 11 maart 1994, Ryan-Sheridan/ESVLA.T-589/93 R, Jurispr. blz. II-257, r.o. 19; Gerecht 5 juli 1996, Clarke/Cedefop, T-85/96 R, JurAmbt. blz. II-1003, r.o. 62

De omstandigheid dat een kandidaat de pensioenleeftijd nadert, is in beginsel niet relevant voor het verloop van de procedure van voorziening in het betrokken ambt en met name niet voor de datum waarop een aanstelling dient in te gaan. Wanneer een ambtenaar die de pensioenleeftijd nadert, verkrijgt dat de besluiten houdende afwijzing van zijn sollicitatie naar een ambt en aanstelling van een andere kandidaat nietig worden verklaard, worden zijn rechten afdoende gewaarborgd door de mogelijkheid om schadevergoeding te vorderen voor de weigering of de onmogelijkheid om hem in het betrokken ambt aan te stellen (r.o. 18).

Referentie: Gerecht 21 juni 1996, Moat/Commissie, T-41/95, JurAmbt. blz. II-939, r.o. 40 en 41

Met betrekking tot verzoekers stelling, dat de afwijzing van zijn sollicitatie en de aanstelling van een andere kandidaat zijn reputatie als ambtenaar hebben aangetast, is de rechter in kort geding van mening, dat deze stelling prima facie op geen enkel concreet gegeven berust (r.o. 20).

Zelfs al zou de weigering van het tot aanstelling bevoegd gezag om verzoeker naar het ambt van juridisch hoofdadviseur te bevorderen, diens gezag binnen de door hem geleide groep en in zijn ambtelijke betrekkingen met de andere directoratengeneraal van de Commissie aantasten, hetgeen in deze fase niet is aangetoond, een dergelijke morele schade is niet onherstelbaar ingeval de bestreden besluiten nietig worden verklaard. Een arrest van het Gerecht waarbij verzoekers vordering tot nietigverklaring wordt toegewezen en uitspraak wordt gedaan over zijn vordering tot vergoeding van de gestelde morele schade, zou zijn reputatie als ambtenaar immers in elk geval kunnen herstellen. In dit verband dient het Gerecht volgens vaste rechtspraak te beoordelen, of de gevorderde nietigverklaring op zichzelf een passend en in beginsel, dat wil zeggen in geval van ontbreken van een duidelijk negatieve beoordeling die verzoeker zou kunnen kwetsen, afdoend herstel vormt voor de morele schade die de bestreden besluiten hem zouden hebben kunnen berokkenen. Indien de nietigverklaring van de betrokken handelingen niet volstaat om de gestelde morele schade volledig ongedaan te maken, zou die in ieder geval kunnen worden goedgemaakt door het toewijzen van de door verzoeker in zijn verzoekschrift in de hoofdzaak geformuleerde vordering om de Commissie te veroordelen tot betaling van het symbolische bedrag van 1 ECU ter vergoeding van zijn morele schade (r.o. 21).

Referentie: Gerecht 16 december 1993, Moat/Comrnissie, T-58/92, Jurispr.blz. II-1443, r.o. 71

Dictum:

Het verzoek in kort geding wordt afgewezen.