61996B0086

Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Vierde kamer - uitgebreid) van 2 april 1998. - Arbeitsgemeinschaft Deutscher Luftfahrt-Unternehmen en Hapag Lloyd Fluggesellschaft mbH tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen. - Steunmaatregelen van de staten - Beschikking van de Commissie waarbij een nationale steunmaatregel onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt wordt verklaard - Voorlopige maatregelen - Rechterlijk bevel waarbij voorlopige toelating van steun wordt gelast - Spoedeisendheid - Belangenafweging Zaak T-86/96 R.

Jurisprudentie 1998 bladzijde II-00641


Samenvatting

Trefwoorden


1 Kort geding - Voorlopige maatregelen - Voorwaarden - Spoedeisendheid - Ernstige en onherstelbare schade - Inaanmerkingneming van kennelijke onwettigheid van bestreden handeling - Aangevoerde grieven die niet uitsluiten dat handeling ten gronde regelmatig is - Inaanmerkingneming uitgesloten

(EG-Verdrag, art. 186; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 104, lid 2)

2 Kort geding - Voorlopige maatregelen - Voorwaarden - Ernstige en onherstelbare schade - Bewijslast

(EG-Verdrag, art. 186)

3 Kort geding - Voorlopige maatregelen - Verzoek om Commissie te gelasten staatssteun voorlopig goed te keuren - Afwijzing

(EG-Verdrag, art. 92, 93 en 186)

Samenvatting


4 De spoedeisendheid van een verzoek in kort geding moet worden getoetst aan de vraag, of een voorlopige beslissing noodzakelijk is ter voorkoming van ernstige en onherstelbare schade voor de partij die om de voorlopige maatregel verzoekt.

De rechter in kort geding kan de aan dit criterium verbonden vereisten niet afzwakken op grond dat de bestreden beschikking kennelijk onwettig zou zijn, wanneer met betrekking tot een beschikking van de Commissie waarbij een staatssteunmaatregel onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt wordt verklaard, alle in het verzoek om voorlopige maatregelen geformuleerde grieven tot staving van de fumus boni juris van het beroep in de hoofdzaak zijn ontleend aan "motiveringsgebreken", die naar hun aard niet kunnen uitsluiten dat de betrokken beschikking ten gronde gerechtvaardigd kan zijn vanuit het oogpunt van artikel 92 van het Verdrag.

5 De partij die om een voorlopige maatregel verzoekt, dient aan te tonen, dat zij niet op de uitspraak in de hoofdzaak kan wachten zonder ernstige en onherstelbare schade te lijden.

Dienaangaande moet het risico van een dergelijke schade de eigen belangen van de partij die om de voorlopige maatregel verzoekt, of wanneer het om een vereniging van ondernemingen gaat, op zijn minst de door haar te behartigen belangen betreffen.

Om te kunnen beoordelen of de schade gesteld door de partij die om de voorlopige maatregel verzoekt, ernstig en onherstelbaar is, moet de rechter in kort geding over concrete aanwijzingen beschikken om de precieze gevolgen te kunnen beoordelen die zich bij uitblijven van de gevraagde maatregelen waarschijnlijk zullen voordoen.

6 In het kader van het bij de artikelen 92 en 93 van het Verdrag ingevoerde stelsel van controle op staatssteun verzet artikel 93, lid 3, laatste zin, zich ter vrijwaring van de mededinging tegen de betaling van een dergelijke steun voordat de Commissie zich ervan heeft kunnen vergewissen dat de steun verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt. Bij dit onderzoek beschikt de Commissie over een ruime beoordelingsbevoegdheid, zodat de rechter in kort geding zich niet in haar plaats kan stellen. Zodra de Commissie in het kader van deze bevoegdheid een steunmaatregel onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt heeft verklaard, kan de rechter in kort geding wanneer niet genoegzaam is bewezen dat ernstige en onherstelbare schade dreigt, de vrijwaring van de mededinging waarin de artikelen 92 en 93 van het Verdrag voorzien, derhalve niet terzijde schuiven, door de Commissie te gelasten de steun voorlopig toe te laten.