Vrij verkeer van personen - Vrij verrichten van diensten - Afwijkingen - Redenen van openbare orde - Strafrechtelijke veroordeling wegens druggebruik - Automatisch levenslang verblijfsverbod, uitgesproken ten aanzien van gemeenschapsonderdanen - Ontoelaatbaarheid
(EG-Verdrag, art. 48, 52, 56 en 59; richtlijn 64/221 van de Raad, art. 3)
De artikelen 48, 52 en 59 van het Verdrag en artikel 3 van richtlijn 64/221 voor de coördinatie van de voor vreemdelingen geldende bijzondere maatregelen ten aanzien van verplaatsing en verblijf, die gerechtvaardigd zijn uit hoofde van de openbare orde, de openbare veiligheid en de volksgezondheid, verzetten zich tegen een nationale regeling die, behoudens enkele uitzonderingen, met name van familiale aard, de nationale rechter verplicht te gelasten dat onderdanen van de andere lidstaten, die schuldig zijn verklaard aan de strafbare feiten van het kopen en het in bezit hebben van verdovende middelen uitsluitend voor eigen gebruik, voor hun leven uit het grondgebied worden uitgezet.
Een dergelijke sanctie vormt een belemmering van de in de voornoemde artikelen van het Verdrag neergelegde fundamentele vrijheden. Hoewel een lidstaat het gebruik van verdovende middelen als een zodanig gevaar voor de samenleving kan beschouwen, dat ten aanzien van buitenlanders die de nationale wetgeving inzake verdovende middelen overtreden, bijzondere maatregelen gerechtvaardigd zijn om de openbare orde te beschermen, kan ten aanzien van een gemeenschapsonderdaan enkel een uitzettingsmaatregel - gerechtvaardigd op grond van de uitzondering betreffende de openbare orde in met name artikel 56 van het Verdrag - worden getroffen, wanneer zijn persoonlijk gedrag, buiten het feit dat hij de narcoticawet heeft overtreden, een werkelijke en genoegzaam ernstige bedreiging vormt, die een fundamenteel belang van de samenleving aantast.