61995B0235(02)

Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer) van 16 maart 1998. - Anthony Goldstein tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen. - Beroep tot nietigverklaring - Van de Commissie verlangde voorlopige maatregelen - Bevoegdheden van de Commissie - Bevestigende handeling - Geen procesbelang - Niet-ontvankelijkheid. - Zaak T-235/95.

Jurisprudentie 1998 bladzijde II-00523


Samenvatting

Trefwoorden


1 Beroep tot nietigverklaring - Beroep tegen beschikking houdende bevestiging van niet binnen termijnen bestreden beschikking - Niet-ontvankelijkheid - Begrip bevestigende beschikking - Identieke beschikking na heronderzoek van situatie - Daarvan uitgesloten

(EG-Verdrag, art. 173)

2 Beroep tot nietigverklaring - Voor beroep vatbare handelingen - Begrip - Handelingen die rechtsgevolgen in het leven roepen - Administratieve procedure inzake toepassing van mededingingsregels - Beschikking houdende afwijzing van verzoek om voorlopige maatregelen

(EG-Verdrag, art. 85, 86 en 173, vierde alinea; verordening nr. 17, art. 3, lid 1)

Samenvatting


3 Een beroep tot nietigverklaring tegen een besluit dat een loutere bevestiging is van een vroeger besluit, waartegen niet binnen de termijnen beroep is ingesteld, is niet-ontvankelijk. Een besluit is als een loutere bevestiging van een vroeger besluit te beschouwen, indien het ten opzichte van een vroegere handeling geen enkel nieuw element bevat en daaraan geen heronderzoek van de situatie van de adressaat van deze vroegere handeling is voorafgegaan.

4 Als voor beroep tot nietigverklaring vatbare handelingen zijn bij uitsluiting te beschouwen, de maatregelen die bindende rechtsgevolgen teweegbrengen die de belangen van de verzoeker kunnen aantasten, doordat zij diens rechtstoestand aanmerkelijk wijzigen.

Tegen een besluit tot afwijzing van een verzoek om voorlopige maatregelen krachtens artikel 3, lid 1, van verordening nr. 17 staat slechts beroep open, wanneer de Commissie bevoegd is om de gevraagde maatregelen te gelasten.

In het kader van de bevoegdheden die haar toekomen ingevolge artikel 3, lid 1, van verordening nr. 17, is de Commissie kennelijk niet bevoegd om bevelen tot de nationale rechterlijke instanties te richten, in abstracto - zelfs in haar hoedanigheid van "hoedster van de Verdragen", maatregelen te hunnen aanzien te nemen - of ook nog om de geldigheid van hun uitspraken te beoordelen. De afwijzing van een verzoek om vaststelling van dergelijke maatregelen tast dus kennelijk de rechtstoestand van de verzoeker niet aan, zodat het behoud of de nietigverklaring van dit besluit zijn belangen geenszins ongunstig kan beïnvloeden.