ARREST VAN HET GERECHT (Vijfde kamer)

21 mei 1996

Zaak T-148/95

W

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen

„Ambtenaren — Blijvende gedeeltelijke invaliditeit — Chirurgische ingreep”

Volledige Franse tekst   II-645

Betreft:

Beroep tot, enerzijds, nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 25 oktober 1994 waarbij verzoekers blijvende gedeeltelijke invaliditeit op 0 % wordt bepaald zolang hij weigert een chirurgische ingreep te ondergaan, en anderzijds, veroordeling van de Commissie tot vergoeding van de honoraria van verzoekers artsen en tot betaling van het symbolische bedrag van 1 ECU ter vergoeding van de morele schade die hij stelt te hebben geleden.

Beslissing:

Verwerping.

Resumé van het arrest

Verzoeker, ambtenaar van de Commissie in de rang B 2, heeft pijn in de liesplooi ten gevolge van een verkeersongeval dat hij op 10 augustus 1982 heeft opgelopen.

Na een op 19 februari 1987 verricht medisch deskundigenonderzoek concludeert de door de Commissie aangewezen arts, dat hij zich onmogelijk over een eventuele blijvende gedeeltelijke invaliditeit van verzoeker kan uitspreken, zolang deze weigert een chirurgische herstelingreep te ondergaan.

Op 14 augustus 1991 wordt een medische commissie samengesteld.

In haar rapport van 15 november 1991 concludeert de medische commissie:

„Het klinisch onderzoek brengt een schuine breuk aan de rechter uitwendige lieswand aan het licht. Het onderzoek van de linker liesring brengt ook daar een zwakte in de constitutie van de twee wanden van het lieskanaal aan het licht. Het letsel aan de rechterkant wordt zichtbaar bij inspanningen met pulmonaire overdruk. Het heeft een diameter van ongeveer drie centimeter.

In de huidige omstandigheden weigert de patiënt om persoonlijke redenen een operatie te laten uitvoeren en zulks voor een periode die hij niet kan bepalen.

Hij verzet zich evenwel niet tegen deze chirurgische behandeling, die later kan worden verricht, wanneer de gronden die hem thans tot een weigering dwingen, zullen zijn verdwenen.

De huidige situatie vloeit deels voort uit het ongeval deels uit een overduidelijke congenitale predispositie, aangezien aan de linkerzijde een zelfde zwakte van de lieswand wordt aangetroffen zonder dat er aan die kant een liesbreuk is.

In die omstandigheden ben ik van mening dat, gelet op de hierboven gemaakte opmerking, de toestand van W. overeenkomt met een invaliditeit van 4 %.

Door een chirurgische ingreep kan die invaliditeit tot 0 % worden teruggebracht indien er geen bijzondere complicaties optreden.

Zonder chirurgische behandeling blijft het dragen van een breukband aangewezen.”

In een aanvullend rapport van 22 juni 1993 stelt de medische commissie vast:

„De chirurgische behandeling van de liesbreuk kan als een operatieve handeling met een gering risico worden aangemerkt. Ik zeg wel gering en niet onbestaand, iets wat voor alle chirurgische handelingen geldt.

(...)

Uit de huidige statistieken blijkt evenwel, dat zij in 98 % van de gevallen volledig slaagt.

Wat de hevige pijnen betreft, wordt aangenomen dat deze met de huidige pijnstillers tot een zeer draaglijk niveau worden gereduceerd.”

Op 25 oktober 1994 stelt het tot aanstelling bevoegd gezag verzoeker officieel in kennis van haar besluit om, gelet op de aanvullende rapporten van de medische commissie, de blijvende gedeeltelijke invaliditeit op 0 % te bepalen en krachtens artikel 23, lid 2, derde alinea, van de Regeling voor de verzekering van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen tegen ongevallen en beroepsziekten (Regeling) het honorarium en de bijkomende kosten van de door hem aangewezen arts en de helft van het honorarium en de bijkomende kosten van de derde arts te zijnen laste te leggen.

Bij nota van 7 november 1994 formuleert de door verzoeker aangewezen arts de navolgende kritiek op het besluit van de Commissie van 25 oktober 1994:

„*

Vaststaat dat W. thans nog steeds een blijvende gedeeltelijke invaliditeit van 4 % heeft.

*

Twee oplossingen kunnen worden overwogen:

a)

geen ingreep op dit ogenblik en, aangezien de situatie is gestabiliseerd, dient verzoeker 4 % te worden toegekend;

b)

de ingreep wordt uitgevoerd en de kosten daarvan komen voor rekening van de Commissie.

Ongeveer zes maanden later volgt een nieuw onderzoek:

1)

genezing

2)

nog steeds een blijvende gedeeltelijke invaliditeit, waarvan het percentage moet worden vastgesteld.

*

In elk geval kan het slachtoffer niet worden verplicht zich te laten opereren, aangezien het om een ingreep gaat.

*

De redenering dat aangezien de betrokkene zich niet laat opereren, hij moet worden geacht genezen te zijn (0 % blijvende gedeeltelijke invaliditeit), kan niet worden bijgetreden. ”

Bij brief van 30 maart 1995 wendt de Commissie zich opnieuw tot de medische commissie. Deze komt op 23 juni 1995 bijeen en stelt diezelfde dag een rapport op, waarin zij vaststelt dat de aan de liesbreuk te wijten invaliditeit van 4 % slechts tijdelijk is. Dit rapport is niet ondertekend door de door verzoeker aangewezen arts.

De vordering tot nietigverklaring van het besluit van 25 oktober 1994

Het middel inzake kennelijk verkeerde beoordeling

Artikel 73, lid 2, sub c, van het Statuut verleent de ambtenaar met een blijvende gedeeltelijke invaliditeit recht op een uitkering, die wordt berekend op de grondslag van de in de Regeling vastgestelde schaal. Deze uitkering, die naar haar aard een sociale-zekerheidsuitkering is, is een forfaitaire geldsom die wordt berekend aan de hand van de blijvende gevolgen van het ongeval (r.o. 35).

Referentie: Hof 21 mei 1981. Morbelli/Commissie. 156/80, Jurispr. blz. 1357, r.o. 34; Gerecht 28 februari 1992, Colmant/Commissie, T-8/90, Jurispr. blz. II-469, r.o. 28 en 29

Artikel 20 van de Regeling bepaalt, dat de graad van invaliditeit wordt vastgesteld na de stabilisatie van de door de ambtenaar opgelopen letsels. Bijgevolg ontstaat het recht op de in artikel 73, lid 2, sub c, van het Statuut bedoelde uitkering slechts op de datum van stabilisatie van de letsels van de ambtenaar. Welnu, gestabiliseerd is de toestand van een slachtoffer wiens lichamelijke letsels dermate bestendig zijn, dat zij niet meer voor genezing of verbetering vatbaar lijken en dat een behandeling in beginsel niet meer is aangewezen, tenzij om verergering te voorkomen (r.o. 36).

Stabilisatie sorteert weliswaar rechtsgevolgen, daar zij de voorwaarde is voor het ontstaan van het recht op de in artikel 73 van het Statuut bedoelde uitkering, doch het Gerecht is mening, dat de beoordeling van de stabilisatie van een lichamelijk letsel in een concreet geval tegen de achtergrond van de evolutie van het letsel en van het bestaan van een behandeling waarmee het betrokken letsel kan worden genezen of verminderd, en de beoordeling van de aard van de behandeling die in voorkomend geval wordt overwogen, zuiver medische beoordelingen zijn en derhalve aan controle door de gemeenschapsrechter ontsnappen (r.o. 37).

Volgens vaste rechtspraak van het Hof en het Gerecht is een instelling immers verplicht de medische vaststellingen van de medische commissie te eerbiedigen zonder haar eigen oordeel daarvoor in de plaats te kunnen stellen, en moet zij zich ertoe beperken te beoordelen, welke rechtsgevolgen aan deze vaststellingen moeten worden verbonden (r.o. 38).

Referentie: Hof 21 januari 1987, Rienzi/Commissie, 76/84, Jurispr. blz. 315, r.o. 11; Gerecht 23 november 1995, Benecos/Commissie, T-64/94, JurAmbt. blz. II-769, r.o. 42

Bijgevolg is het Gerecht niet bevoegd uitspraak te doen over de beoordeling van verzoekers letsels door de medische commissie. Slechts wanneer de adviezen van de medische commissie geen logische band leggen tussen de medische vaststellingen die zij bevatten, en de conclusies die zij daaraan verbinden, kan het Gerecht een op dergelijke adviezen gebaseerd besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag nietig verklaren (r.o. 39).

Referentie: Gerecht 27 november 1990, Kobor/Commissie, T-7/90, Jurispr. blz. II-721 ; Gerecht 27 februari 1992, Plug/Commissie, T-165/89, Jurispr. blz. 367, r.o. 75; Gerecht 9 juni 1994, X/Commissie, T-94/92, JurAmbt. blz. II-481, r.o. 40 en 41; Gerecht 27 oktober 1994, C/Commissie, T-47/93, JurAmbt. blz. II-743

De vordering tot schadevergoeding

Het Gerecht is van oordeel, dat ook al is de medische commissie verschillende keren bijeengekomen en heeft de procedure daardoor aangesleept, de omstandigheden van het onderhavige geval dergelijke maatregelen rechtvaardigden. Uit het onderzoek van de verschillende rapporten van de medische commissie blijkt immers, dat wegens het feit dat verzoeker het niet eens was met het oordeel van de medische commissie over het al dan niet blijvend karakter van zijn invaliditeit, het tot aanstelling bevoegd gezag de medische commissie herhaaldelijk heeft moeten verzoeken, zich uit te spreken over de aard en het blijvend karakter van het betrokken'letsel en over de aard van de chirurgische ingreep die de medische commissie voor ogen stond (r.o. 53).

Volgens artikel 23, lid 2, derde alinea, van de Regeling dient de ambtenaar, wanneer het advies van de medische commissie overeenstemt met het aan de ambtenaar ter kennis gebrachte ontwerpbesluit van het tot aanstelling bevoegd gezag, op te komen voor het honorarium en de bijkomende kosten van de arts zijner keuze, alsmede voor de helft van het honorarium en de bijkomende kosten van derdearts, terwijl het overige voor rekening komt van de instelling, behoudens wanneer het gaat om een ongeval dat zich heeft voorgedaan in of bij de uitoefening van de functie dan wel op de weg van of naar het werk.

Dictum:

Het beroep wordt verworpen.