Trefwoorden
Samenvatting

Trefwoorden

1 Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen - Bevoegdheid ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst - Draagwijdte - Bevoegdheid voorlopige of bewarende maatregelen te gelasten - Daaronder begrepen - Bodemgeschil onderworpen aan arbitrage - Grondslag voor bevoegdheid enkel artikel 24

(EG-Executieverdrag, art. 5, sub 1, en 24)

2 Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen - Bevoegdheid voorlopige of bewarende maatregelen te gelasten - Toestaan van maatregelen - Voorwaarden - Maatregel waarbij betaling van voorschot wordt gelast - "Voorlopige maatregel" in de zin van artikel 24 - Voorwaarden

(EG-Executieverdrag, art. 24)

Samenvatting

1 Artikel 5, sub 1, van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, zoals gewijzigd bij het Verdrag van 9 oktober 1978 inzake de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, en bij het Verdrag van 25 oktober 1982 inzake de toetreding van de Helleense Republiek, moet aldus worden uitgelegd, dat de krachtens deze bepaling bevoegde rechter tevens bevoegd is voorlopige of bewarende maatregelen te gelasten, zonder dat deze laatste bevoegdheid afhankelijk is van het vervuld zijn van nadere voorwaarden. Doch wanneer partijen een uit een overeenkomst voortspruitend geschil rechtsgeldig aan de overheidsrechter hebben onttrokken om het aan het oordeel van een scheidsgerecht te onderwerpen, is de overheidsrechter, daar hij geen voorlopige of bewarende maatregelen kan gelasten als rechter die bevoegd is om kennis te nemen van het bodemgeschil, op grond van het Executieverdrag enkel bevoegd om dergelijke maatregelen te gelaten krachtens artikel 24 daarvan. Wanneer de gevorderde voorlopige maatregelen betrekking hebben op een onderwerp dat tot de materiële werkingssfeer van het Executieverdrag behoort, is dit verdrag van toepassing en kan de kortgedingrechter bevoegdheid ontlenen aan artikel 24 daarvan, ook indien reeds een bodemprocedure aanhangig is of kan worden gemaakt en ongeacht of deze procedure voor arbiters moet worden gevoerd.

2 Het toestaan van voorlopige of bewarende maatregelen krachtens artikel 24 van het Verdrag van 27 september 1968 is met name afhankelijk van de voorwaarde, dat er een reële band bestaat tussen het voorwerp van de maatregel en de op territoriale criteria gebaseerde bevoegdheid van de verdragsluitende staat van de aangezochte rechter. Een maatregel waarbij de betaling van een voorschot op een contractuele tegenprestatie wordt gelast, is geen voorlopige maatregel in de zin van genoemd artikel, tenzij gegarandeerd is dat het toegewezen bedrag aan de verweerder wordt terugbetaald indien de eiser in het bodemgeschil in het ongelijk mocht worden gesteld, en de gevorderde maatregel slechts betrekking heeft op bepaalde vermogensbestanddelen van de verweerder die zich in de territorialebevoegdheidssfeer van de aangezochte rechter (zullen) bevinden.