61995J0311

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 2 mei 1996. - Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Helleense Republiek. - Niet-nakoming - Richtlijn 92/50/EEG. - Zaak C-311/95.

Jurisprudentie 1996 bladzijde I-02433


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

Handelingen van de instellingen ° Richtlijnen ° Uitvoering door Lid-Staten ° Ontoereikendheid van eenvoudige administratieve praktijken

(EG-Verdrag, art. 189, derde alinea)

Samenvatting


Eenvoudige administratieve praktijken, die naar hun aard volgens goeddunken van de administratie kunnen worden gewijzigd en waaraan onvoldoende bekendheid is gegeven, zijn niet te beschouwen als een correcte uitvoering van de verplichting die uit hoofde van artikel 189 van het Verdrag rust op de Lid-Staten waarvoor een richtlijn bestemd is.

Partijen


In zaak C-311/95,

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door D. Gouloussis, juridisch adviseur, als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verzoekster,

tegen

Helleense Republiek, vertegenwoordigd door I. Galani-Maragkoudaki, adjunct bijzonder juridisch adviseur bij de bijzondere dienst communautaire geschillen van het Ministerie van Buitenlandse zaken, en D. Tsagkaraki, adviseur van de adjunct-minister van Buitenlandse zaken, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Griekse ambassade, Val Sainte-Croix 117,

verweerster,

betreffende een verzoek om vast te stellen dat de Helleense Republiek, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 92/50/EEG van de Raad van 18 juni 1992 betreffende de cooerdinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening (PB 1992, L 209, blz. 1), of de Commissie niet van deze bepalingen in kennis te stellen, de krachtens het EG-Verdrag op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: D. A. O. Edward, kamerpresident, J.-P. Puissochet, P. Jann (rapporteur), L. Sevón en M. Wathelet, rechters,

advocaat-generaal: C. O. Lenz

griffier: R. Grass

gezien het rapport van de rechter-rapporteur,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 14 maart 1996,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 29 september 1995, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen het Hof krachtens artikel 169 EG-Verdrag verzocht vast te stellen dat de Helleense Republiek, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 92/50/EEG van de Raad van 18 juni 1992 betreffende de cooerdinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening (PB 1992, L 209, blz. 1; hierna: "richtlijn"), of de Commissie niet van deze bepalingen in kennis te stellen, de krachtens het EG-Verdrag op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.

2 Volgens artikel 44, lid 1, eerste alinea, van de richtlijn moeten de Lid-Staten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking doen treden om vóór 1 juli 1993 aan de richtlijn te voldoen, en de Commissie daarvan onverwijld in kennis stellen.

3 Daar de Commissie geen kennisgeving had ontvangen van maatregelen die de Helleense Republiek had genomen om aan de richtlijn te voldoen, maande zij op 9 augustus 1993 de Griekse regering aan om binnen een termijn van twee maanden haar opmerkingen te maken.

4 Daar zij op de aanmaningsbrief geen enkel antwoord had ontvangen, deed de Commissie de Griekse regering op 6 mei 1994 een met redenen omkleed advies toekomen met het verzoek, de nodige maatregelen te nemen om binnen een termijn van twee maanden aan dit advies te voldoen.

5 Daar dit met redenen omkleed advies onbeantwoord bleef, heeft de Commissie het onderhavige beroep ingesteld.

6 De Griekse regering betwist niet, dat zij heeft verzuimd de richtlijn binnen de gestelde termijn in nationaal recht om te zetten. Zij concludeert niettemin tot verwerping van het beroep. Dienaangaande voert zij allereerst aan, dat met het oog op de omzetting van de richtlijn bij besluit van het Ministerie van Nationale economie van november 1994 een commissie is opgericht die met de voorbereidende wetgevende arbeid is belast. Vervolgens zou het Ministerie van Leefmilieu, Ruimtelijke ordening en Openbare werken aan alle betrokken instellingen van de publieke sector de tekst van de richtlijn hebben toegezonden bij ministeriële circulaire van 27 augustus 1993, die instructies voor de voorlopige toepassing van de richtlijn bevat. Ten slotte zou datzelfde ministerie een ontwerp van presidentieel decreet hebben opgesteld, dat is bedoeld om alle bepalingen van de richtlijn in nationaal recht om te zetten.

7 Er zij aan herinnerd, dat volgens vaste rechtspraak eenvoudige administratieve praktijken, die naar hun aard volgens goeddunken van de administratie kunnen worden gewijzigd en waaraan onvoldoende bekendheid is gegeven, niet te zijn beschouwen als een correcte uitvoering van de verplichtingen van het Verdrag (zie onder meer arrest van 12 oktober 1995, zaak C-242/94, Commissie/Spanje, Jurispr. 1995, blz. I-3031, r.o. 6). Het argument van de Griekse regering betreffende de verspreiding van voormelde circulaire kan dus niet worden aanvaard.

8 Daar de omzetting van de richtlijn niet binnen de gestelde termijn heeft plaatsgevonden, moet het ter zake door de Commissie ingestelde beroep gegrond worden geacht.

9 Mitsdien moet worden vastgesteld dat de Helleense Republiek, door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om aan de richtlijn te voldoen, de krachtens artikel 44, lid 1, van deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

10 Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover zulks is gevorderd. De Commissie heeft geconcludeerd tot verwijzing van de Helleense Republiek in de kosten. Aangezien de Helleense Republiek in het ongelijk is gesteld, dient zij in de kosten te worden verwezen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

rechtdoende, verstaat:

1) Door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 92/50/EEG van de Raad van 18 juni 1992 betreffende de cooerdinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening, is de Helleense Republiek de krachtens artikel 44, lid 1, van deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2) De Helleense Republiek wordt verwezen in de kosten.