Trefwoorden
Samenvatting

Trefwoorden

1 Vrij verrichten van diensten - Kredietinstellingen - Liberalisatie van door banken verrichte diensten in overeenstemming met geleidelijke liberalisatie van kapitaalverkeer - Verstrekking van hypothecaire leningen - Liberalisatie onder voorbehoud van uitzonderingen neergelegd in Eerste richtlijn van de Raad voor de uitvoering van artikel 67 van het Verdrag - Gevolgen

(EG-Verdrag, art. 59 en 61, lid 2; richtlijn van de Raad van 11 mei 1960, zoals gewijzigd bij richtlijn 63/21 van de Raad, art. 3, en bijlage I, lijst C)

2 Vrij verrichten van diensten - Kredietinstellingen - Vergunningsvereiste - Kredietinstelling die reeds in andere Lid-Staat is toegelaten - Toelaatbaarheid - Voorwaarden

(EG-Verdrag, art. 59; richtlijnen 77/780 en 89/646 van de Raad)

3 Vrij verrichten van diensten - Beperkingen - Vereiste van vaste inrichting van dienstverrichter - Ongeoorloofdheid

(EG-Verdrag, art. 59)

Samenvatting

4 Het verstrekken, door een in een Lid-Staat gevestigde bank, van een hypothecaire lening aan een in een andere Lid-Staat gevestigde lener is een dienst waarmee een kapitaalbeweging gepaard gaat; de liberalisatie daarvan moet overeenkomstig artikel 61, lid 2, van het Verdrag worden verwezenlijkt in overeenstemming met de geleidelijke liberalisatie van het kapitaalverkeer. In het tijdvak dat de Eerste richtlijn van de Raad voor de uitvoering van artikel 67 van het Verdrag, zoals gewijzigd en aangevuld bij de Tweede richtlijn (63/21), van kracht was, was de verstrekking van een dergelijke hypothecaire lening een kapitaalbeweging die in beginsel bij artikel 3, lid 1, van de Eerste richtlijn was geliberaliseerd. Bijgevolg vormden de voorschriften betreffende de kapitaalbewegingen geen belemmering van de vrijheid om contracten voor hypothecaire leningen te sluiten in de vorm van dienstverrichtingen krachtens artikel 59 van het Verdrag, onverminderd de mogelijkheid van de Lid-Staten ingevolge artikel 3, lid 2, van deze richtlijn om beperkingen van bepaalde deviezentransacties in stand te houden of opnieuw in te voeren.

5 Voor het tijdvak voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Tweede richtlijn (89/646) tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen, moet artikel 59 van het Verdrag aldus worden uitgelegd, dat het zich ertegen verzet, dat een Lid-Staat voorschrijft dat een reeds in een andere Lid-Staat toegelaten kredietinstelling over een vergunning beschikt om aan een op zijn grondgebied gevestigde persoon een hypothecaire lening te kunnen verstrekken, tenzij deze vergunning

- is voorgeschreven voor elke persoon of vennootschap die dergelijke werkzaamheden uitoefent op het grondgebied van de Lid-Staat van bestemming;

- wordt gerechtvaardigd uit hoofde van redenen van algemeen belang, zoals de bescherming van de consument; en

- objectief noodzakelijk is om de naleving van de in de betrokken sector toepasselijke voorschriften te verzekeren en de belangen te beschermen, die deze voorschriften dienen te waarborgen, met dien verstande dat hetzelfde resultaat niet door minder beperkende voorschriften kan worden bereikt.

Bij zijn beoordeling dient de nationale rechter met name onderscheid te maken naar gelang van de aard van de betrokken bankactiviteit en het risico voor degene te wiens behoeve de dienst wordt verricht. Het sluiten van een overeenkomst voor een hypothecaire lening brengt immers voor de consument andere risico's mee dan het deponeren van gelden bij een kredietinstelling. Voorts varieert de noodzaak om de lener te beschermen naar gelang van de aard van de hypothecaire lening, aangezien het in bepaalde situaties juist wegens de kenmerken van de verstrekte lening en de hoedanigheid van de lener niet nodig is, deze te beschermen door toepassing van de dwingende bepalingen van zijn nationaal recht.

6 Terwijl het vergunningsvereiste een beperking op het vrij verrichten van diensten vormt, is het vereiste van een vaste inrichting in feite de ontkenning van die vrijheid. Het leidt ertoe, dat aan artikel 59 van het Verdrag, dat juist strekt tot opheffing van de beperkingen op het vrij verrichten van diensten door personen die niet zijn gevestigd in de staat waar de dienst moet worden verricht, ieder nuttig effect wordt ontnomen. Wil een dergelijk vereiste aanvaardbaar zijn, dan moet vaststaan dat het onmisbaar is om het beoogde doel te kunnen bereiken.