61995J0169

Arrest van het Hof van 14 januari 1997. - Koninkrijk Spanje tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen. - Staatssteun - Steun voor bouw van staalgieterij im provincie Teruel (Spanje). - Zaak C-169/95.

Jurisprudentie 1997 bladzijde I-00135


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


1 Steunmaatregelen van de staten - Verbod - Afwijkingen - Steun die als verenigbaar met gemeenschappelijke markt kan worden beschouwd - Steunmaatregelen ten behoeve van ontwikkeling van bepaalde streken - Beoordelingsbevoegdheid van Commissie - Verwijzing naar communautair kader

(EG-Verdrag, art. 92, lid 3, sub a en c)

2 Steunmaatregelen van de staten - Onderzoek door Commissie - Opstelling van kaderregeling inzake steun in bepaalde sectoren van ijzer- en staalnijverheid die niet onder EGKS-Verdrag vallen - Aanmeldingsplicht - Afwijking - Steun die wordt toegekend ingevolge bestaande en door Commissie goedgekeurde algemene en regionale steunregeling - Draagwijdte

(EG-Verdrag, art. 93, lid 3; mededeling 88/C 320/03 van de Commissie)

3 Steunmaatregelen van de staten - Beschikking van Commissie waarin zij vaststelt dat steunmaatregel onverenigbaar is met gemeenschappelijke markt - Beoordelingsbevoegdheid van Commissie - Rechterlijke toetsing - Grenzen

(EG-Verdrag, art. 92)

4 Steunmaatregelen van de staten - Terugvordering van onwettige steun - Schending van evenredigheidsbeginsel - Geen

(EG-Verdrag, art. 93, lid 2, eerste alinea)

5 Steunmaatregelen van de staten - Terugvordering van onwettige steun - Steun verleend in strijd met procedureregels van artikel 93 van Verdrag - Eventueel gewettigd vertrouwen bij steunontvangers - Bescherming - Voorwaarden en grenzen

(EG-Verdrag, art. 92 en 93, lid 2, eerste alinea)

Samenvatting


6 Het verschil in formulering tussen artikel 92, lid 3, sub a en c, van het Verdrag betekent niet, dat de Commissie bij de toepassing van artikel 92, lid 3, sub a, op geen enkele manier rekening zou mogen houden met het gemeenschappelijk belang en zich ertoe moet beperken, de regionale specificiteit van de betrokken maatregelen na te gaan zonder hun invloed op de betrokken markt of markten in de gehele Gemeenschap te beoordelen.$

Artikel 92, lid 3, van het Verdrag verleent de Commissie een discretionaire bevoegdheid, waarvan de uitoefening een afweging van economische en sociale factoren impliceert die dient te geschieden in een communautair kader. De Commissie overschrijdt niet de grenzen van haar beoordelingsbevoegdheid wanneer zij overeenkomstig de uitgangspunten die zij voornemens is toe te passen op de regionale steunregelingen, een steunmaatregel van dit type onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt verklaart wegens de bestaande overcapaciteit in de betrokken sector. Door de toepassing van een dergelijk criterium wordt de verwezenlijking van economisch hachelijke initiatieven voorkomen, die, daar zij enkel leiden tot een nog grotere onevenwichtigheid van de betrokken markten, uiteindelijk geen doeltreffende en duurzame oplossing bieden voor de ontwikkelingsproblematiek van de betrokken regio's.

7 Zo staatssteun die betrekking heeft op een sector van de ijzer- en staalnijverheid zoals de sector staalgieterijen, al kan worden geacht onder een nationale regeling te vallen die nadien door de Commissie als algemene regionale steunregeling is goedgekeurd, kan hij toch in geen geval worden beschouwd als steun die is verleend uit hoofde van een bestaande en door de Commissie goedgekeurde algemene steunregeling en die dus zou kunnen profiteren van de uitzondering op de verplichting tot voorafgaande aanmelding die in bepaalde niet onder het EGKS-Verdrag vallende sectoren van de ijzer- en staalnijverheid is neergelegd in de door deze instelling geschapen kaderregeling voor steun.

8 Wanneer de Commissie beschikt over een ruime beoordelingsvrijheid, zoals het geval is bij de toepassing van artikel 92 van het Verdrag, mag de gemeenschapsrechter bij de toetsing van de rechtmatigheid van de uitoefening van die vrijheid zijn oordeel niet in de plaats stellen van dat van het bevoegde gezagsorgaan, doch heeft hij zich te beperken tot het onderzoek, of het oordeel van het gezagsorgaan niet kennelijk onjuist is dan wel misbruik van bevoegdheid oplevert.

9 De ongedaanmaking van onwettige steun door middel van terugvordering is het logische gevolg van de vaststelling dat de steun onwettig is. Bijgevolg is de terugvordering van onwettige staatssteun teneinde de vroegere toestand te herstellen, in beginsel niet te beschouwen als een maatregel die onevenredig is ten opzichte van de doelstellingen van de verdragsbepalingen inzake staatssteun. Hetzelfde geldt voor de rentevordering over het tijdvak gelegen tussen de datum van uitkering van de steun en die van de daadwerkelijke terugbetaling ervan.

10 Een Lid-Staat wiens instanties een steun in strijd met de procedureregels van artikel 93 van het Verdrag hebben toegekend, kan zich niet op het gewettigd vertrouwen van de ontvangers van de steun beroepen om zich te onttrekken aan zijn verplichting, de nodige maatregelen te treffen voor de uitvoering van een beschikking waarbij de Commissie hem gelast de steun terug te vorderen. Zou men dit toelaten, dan zouden de artikelen 92 en 93 van het Verdrag elk nuttig effect verliezen, aangezien de nationale instanties zich dan op hun eigen onrechtmatig gedrag zouden kunnen beroepen om door de Commissie op grond van deze verdragsartikelen gegeven beschikkingen elke werking te ontnemen.

Gelet op het dwingend karakter van het door de Commissie krachtens artikel 93 van het Verdrag uitgeoefende toezicht op de steunmaatregelen van de staten, kunnen ondernemingen die steun genieten, in beginsel slechts een gewettigd vertrouwen in de rechtmatigheid van de steun hebben, wanneer de steun met inachtneming van de procedure van dat artikel is toegekend. Een behoedzaam ondernemer zal immers normaliter in staat zijn, zich ervan te vergewissen of deze procedure is gevolgd.

Wanneer de steun, in weerwil van de door artikel 93, lid 3, van het Verdrag aan de Lid-Staten opgelegde verplichtingen, is toegekend zonder vooraf te zijn aangemeld, kan de omstandigheid dat de Commissie aanvankelijk had besloten geen bezwaar te maken tegen de betrokken steun, niet worden aangemerkt als omstandigheid waardoor bij de ontvangende onderneming een gewettigd vertrouwen kon worden gewekt, aangezien dit besluit binnen de beroepstermijn is aangevochten en vervolgens door het Hof nietig is verklaard. Deze fout van de Commissie mag worden betreurd, maar de consequenties van het onrechtmatige optreden van de betrokken Lid-Staat worden daardoor niet opgeheven.

Partijen


In zaak C-169/95,

Koninkrijk Spanje, vertegenwoordigd door A. J. Navarro González, directeur-generaal Cooerdinatie juridische en institutionele aangelegenheden van de Europese Gemeenschappen, en G. Calvo Diaz, abogado del Estado, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Spaanse ambassade aldaar, Boulevard Emmanuel Servais 4-6,

verzoeker,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door F. E. González Díaz en P. Nemitz, leden van haar juridische dienst, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, Centre Wagner, Kirchberg,

verweerster,

betreffende een beroep tot nietigverklaring van beschikking 95/438/EG van de Commissie van 14 maart 1995 betreffende de door Spanje ten behoeve van de onderneming Piezas y Rodajes SA, een in de provincie Teruel, Aragón, Spanje, gevestigde staalgieterij, toegekende investeringssteun (PB 1995, L 257, blz. 45),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt: G. C. Rodríguez Iglesias, president, J. C. Moitinho de Almeida, J. L. Murray en L. Sevón, kamerpresidenten, P. J. G. Kapteyn, C. Gulmann, D. A. O. Edward, J.-P. Puissochet (rapporteur), G. Hirsch, P. Jann en M. Wathelet, rechters,

advocaat-generaal: G. Tesauro

griffier: H. von Holstein, adjunct-griffier

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de pleidooien van partijen ter terechtzitting van 10 september 1996,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 24 oktober 1996,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 1 juni 1995, heeft het Koninkrijk Spanje krachtens artikel 173 EG-Verdrag beroep ingesteld tot nietigverklaring van beschikking 95/438/EG van de Commissie van 14 maart 1995 betreffende de door Spanje ten behoeve van de onderneming Piezas y Rodajes SA, een in de provincie Teruel, Aragón, Spanje, gevestigde staalgieterij, toegekende investeringssteun (PB 1995, L 257, blz. 45; hierna: "bestreden beschikking").

2 Blijkens het dossier heeft de Commissie bij besluit van 26 mei 1987 (bekendmaking 88/C 251/04; PB 1988, C 251, blz. 4) goedkeuring verleend aan de algemene regionale steunregeling in Spanje, waarvan de Spaanse regering haar op 30 januari van dat jaar het ontwerp had doen toekomen overeenkomstig artikel 93, lid 3, van het Verdrag. In het kader van deze, krachtens artikel 92, lid 3, sub a, van het Verdrag goedgekeurde steunregeling kon met name regionale steun worden verleend in de provincie Teruel tot een in genoemd besluit bepaald maximum.

3 In deze provincie voerde de vennootschap Piezas y Rodajes SA (hierna: "PYRSA"), op het grondgebied van de gemeente Monreal del Campo, een investeringsprogramma uit ten belope van 2 788 300 000 PTA, bestemd voor de bouw van een gieterij voor de productie van drijfwielen (door kettingen aangedreven tandwielen die voornamelijk worden gebruikt in de mijnindustrie) en GET-uitrusting (onderdelen voor egalisatie- en graafwerkzaamheden). Zij ontving ter zake de volgende subsidies:

- een subsidie van 975 905 000 PTA van de Spaanse regering, die in casu niet in geding is,

- een niet-terugvorderbare subsidie van 182 000 000 PTA van de autonome regio Aragón,

- een schenking van de gemeente Monreal del Campo in de vorm van stukken grond ter waarde van 2 300 000 PTA,

- een garantie van de autonome regio Aragón ter dekking van een lening van 490 000 000 PTA,

- een rentesubsidie van de provincie Teruel voor voorgaande lening.

4 Bij een op 14 januari 1991 bij de Commissie ingediende klacht betwistte de Britse vennootschap William Cook plc (hierna: "Cook"), die gietstukken uit staal en GET-onderdelen produceert, de verenigbaarheid van deze steunmaatregelen met de gemeenschappelijke markt.

5 In antwoord op deze klacht deelde de Commissie Cook bij brief van 13 maart 1991 allereerst mee, dat de steun van de Spaanse regering van 975 905 000 PTA was verleend in het kader van de algemene regionale steunregeling en daarom verenigbaar was met artikel 92 van het Verdrag. Naar in de brief werd meegedeeld, werd naar de andere steunmaatregelen een onderzoek bij de Spaanse autoriteiten ingesteld.

6 Na dit onderzoek stelde de Commissie klaagster bij brief van 29 mei 1991 in kennis van haar beslissing "geen bezwaar te maken" tegen de aan PYRSA verleende steun. Bij deze brief was de tot de Spaanse regering gerichte beschikking NN 12/91 gevoegd, waarin de Commissie constateerde, dat de steunmaatregelen vielen onder artikel 92, lid 3, sub a, van het Verdrag, volgens hetwelk als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt kunnen worden beschouwd steunmaatregelen bestemd om de economische ontwikkeling te bevorderen van streken waarin de levensstandaard abnormaal laag is of waar ernstige werkloosheid heerst. De beschikking was op twee gronden gebaseerd, waarvan de ene was, dat de subsector tandwielen en GET-uitrusting geen problemen met overcapaciteit kende.

7 Op het beroep van Cook verklaarde het Hof bij arrest van 19 mei 1993 (zaak C-198/91, Cook, Jurispr. 1993, blz. I-2487) de beschikking nietig voor zover zij betrekking had op andere steun dan de subsidie van 975 905 000 PTA van de Spaanse regering. In het arrest werd met name verklaard, dat wanneer de Commissie zich op het ontbreken van overcapaciteit in de betrokken subsector wilde beroepen, zij de procedure van artikel 93, lid 2, van het Verdrag had moeten inleiden, teneinde na ontvangst van alle nodige adviezen vast te stellen, of haar beoordeling - die ernstige problemen opriep - wel juist was.

8 Na dit arrest besloot de Commissie de betrokken procedure in te leiden (mededeling 93/C 281/07; PB 1993, C 281, blz. 8). Na afloop van deze procedure verklaarde zij bij de bestreden beschikking, die de Spaanse regering ter kennis werd gebracht op 29 maart 1995 en gepubliceerd op 27 oktober 1995, dat de in geding zijnde steun onrechtmatig en met de gemeenschappelijke markt onverenigbaar was, en gelastte zij bijgevolg de intrekking ervan en de terugbetaling van de betaalde bedragen, vermeerderd met rente berekend over het tijdvak tussen de datum van uitkering van de steun en die van de daadwerkelijke terugbetaling ervan.

9 Tegen deze beschikking heeft de Spaanse regering beroep tot nietigverklaring ingesteld, tot staving waarvan zij vier middelen aanvoert, die achtereenvolgens zijn ontleend aan:

- schending van artikel 92, lid 3, sub a, van het Verdrag,

- kennelijk onjuiste beoordeling van de feiten,

- schending van het evenredigheids- en van het vertrouwensbeginsel door de verplichting tot terugbetaling,

- schending van deze beginselen door de vordering van rente.

10 De Commissie vordert verwerping van dit beroep.

Het eerste middel

11 De Spaanse regering verwijt de Commissie onjuiste toepassing van artikel 92, lid 3, sub a. In de eerste plaats zou deze bepaling geen betrekking hebben op sectoriële maar op regionale steun, en in de tweede plaats zou de in geding zijnde steun ook werkelijk zijn verleend in het kader van een algemene regionale steunregeling.

De in artikel 92, lid 3, sub a, bedoelde steun

12 Naar het Koninkrijk Spanje betoogt, wordt in artikel 92, lid 3, sub a, niet hetzelfde voorbehoud gemaakt als in punt c van ditzelfde lid, namelijk dat door de daarin bedoelde steun de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad. Sub a eist uitsluitend, dat de betrokken steunmaatregelen de ontwikkeling van de desbetreffende regio's bevorderen. Weliswaar is niet uitgesloten, dat deze voorwaarde meebrengt, de sectoriële gevolgen van die steunmaatregelen te bezien, maar zulk een onderzoek kan volgens de Spaanse regering enkel dienen om vast te stellen of deze steunmaatregelen, gelet op de situatie in de sector, al dan niet de economische ontwikkeling van de regio bevorderen.

13 De Commissie meent, dat de uiteenlopende formulering van artikel 92, lid 3, sub a en c, niet kan rechtvaardigen, dat er geen onderzoek wordt verricht naar de sectoriële gevolgen van steun die is toegekend aan een in een achterstandsregio werkzame onderneming. Voorts herinnert zij eraan, dat overeenkomstig de rechtspraak van het Hof de uitoefening van haar discretionaire bevoegdheid een afweging van economische en sociale factoren impliceert, die dient te geschieden in een communautair kader.

14 Artikel 92, lid 3, van het Verdrag bepaalt:

"Als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt kunnen worden beschouwd:

a) steunmaatregelen ter bevordering van de economische ontwikkeling van streken waarin de levensstandaard abnormaal laag is of waar een ernstig gebrek aan werkgelegenheid heerst,

(...)

c) steunmaatregelen om de economische ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid of van bepaalde regionale economieën te vergemakkelijken, mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad.

(...)"

15 Zoals eerder door het Hof is beslist, kan een regionaal steunprogramma onder omstandigheden onder een van de bij artikel 92, lid 3, sub a en c, toegestane afwijkingen vallen. Uit het gebruik van de begrippen "abnormaal" en "ernstig" in artikel 92, lid 3, sub a, blijkt in dit verband, dat deze afwijking enkel betrekking heeft op streken waar de economische situatie, vergeleken met die van de gehele Gemeenschap, bijzonder ongunstig is. Daarentegen is de sub c geformuleerde afwijking ruimer, doordat zij de ontwikkeling van bepaalde streken toelaat die het nationaal gemiddelde niet halen, zonder dat aan de economische voorwaarden van punt a moet zijn voldaan, mits door de daartoe bestemde steun "de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt (...) niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad" (zie arrest van 14 oktober 1987, zaak 248/84, Duitsland/Commissie, Jurispr. 1987, blz. 4013, r.o. 19).

16 Omgekeerd betekent het feit dat deze laatste voorwaarde in de afwijking sub a ontbreekt, dat er meer ruimte is voor de verlening van steun aan ondernemingen die zijn gevestigd in streken die inderdaad aan de in die afwijking vastgestelde criteria voldoen.

17 Het verschil in formulering betekent echter niet, dat de Commissie bij de toepassing van artikel 92, lid 3, sub a, op geen enkele manier rekening zou mogen houden met het gemeenschappelijk belang en zich ertoe moet beperken, de regionale specificiteit van de betrokken maatregelen na te gaan zonder hun invloed op de betrokken markt of markten in de gehele Gemeenschap te beoordelen.

18 Volgens vaste rechtspraak verleent artikel 92, lid 3, de Commissie een discretionaire bevoegdheid, waarvan de uitoefening een afweging van economische en sociale factoren impliceert die dient te geschieden in een communautair kader (zie met name arresten van 17 september 1980, zaak 730/79, Philip Morris, Jurispr. 1980, blz. 2671, r.o. 24, en 24 februari 1987, zaak 310/85, Deufil, Jurispr. 1987, blz. 901, r.o. 18).

19 De Commissie heeft de Lid-Staten herhaaldelijk op de hoogte gesteld van de uitgangspunten die zij ingevolge de haar bij de artikelen 92 en volgende van het Verdrag verleende bevoegdheden zou toepassen op de regionale steunregelingen. Dit is met name het doel van haar mededeling van 1988 inzake de wijze van toepassing van artikel 92, lid 3, sub a en c, op regionale steunmaatregelen (mededeling 88/C 212/02; PB 1988, C 212, blz. 2), waarnaar zij verwijst in haar besluit tot inleiding van de procedure betreffende de in geding zijnde steun (zie mededeling 93/C 281/07, reeds aangehaald).

20 Blijkens deze uitgangspunten wordt bij de toepassing van artikel 92, lid 3, sub a, alsook sub c, niet alleen rekening gehouden met de gevolgen die de door deze bepalingen van het Verdrag bestreken steunmaatregelen voor de regio hebben, maar ook, gelet op artikel 92, lid 1, met de gevolgen van deze maatregelen voor het handelsverkeer tussen de Lid-Staten en derhalve met de mogelijke sectoriële repercussies daarvan op gemeenschapsniveau.

21 De Spaanse regering merkt terecht op, dat de in deel I, punt 6, van mededeling 88/C 212/02 (reeds aangehaald) ter zake gestelde voorwaarden speciaal betrekking hebben op bepaalde vormen van functioneringssteun, die de Commissie bij uitzondering ingevolge artikel 92, lid 3, sub a, kan toestaan indien de aan een aanvangsinvestering verbonden steun niet adequaat of toereikend is.

22 Zoals de Commissie in haar besluit tot inleiding van de procedure in herinnering heeft gebracht, mag regionale steun echter niet tot sectoriële overcapaciteit op communautair niveau leiden. In dit verband is duidelijk, dat het gestelde in deel I, punt 6, tweede streepje, van mededeling 88/C 212/02 ("de steun moet bedoeld zijn om een duurzame en evenwichtige ontwikkeling van de economische bedrijvigheid te bevorderen" en mag communautair gezien geen "probleem voor de bedrijfstak" veroorzaken "dat ernstiger is dan het aanvankelijke regionale probleem") kan gelden voor alle regionale steun, ongeacht de aard ervan. Dergelijke overwegingen zijn niet onverenigbaar met het doel van artikel 92, lid 3, sub a. Anders zou immers de verwezenlijking van economisch hachelijke initiatieven kunnen worden bevorderd, die enkel leiden tot een nog grotere onevenwichtigheid van de betrokken markten en daardoor uiteindelijk geen doeltreffende en duurzame oplossing bieden voor de ontwikkelingsproblematiek van de betrokken regio's. Blijkens de door de Commissie genoemde omstandigheid dat PYRSA thans ondanks de ontvangen steun in surseance van betaling verkeert, is dit gevaar overigens niet theoretisch.

23 Wanneer de Commissie zich uitspreekt over de verenigbaarheid van een bepaalde algemene regeling van regionale steun, vermeldt zij daarom ook, gelijk zij heeft gedaan in haar besluit van 26 mei 1987 inzake de algemene regionale steunregeling in Spanje, dat de toepassing van de regeling onderworpen is aan de standaardvoorschriften en -condities van het gemeenschapsrecht inzake bepaalde sectoren.

24 Zoals in rechtsoverweging 6 van het onderhavige arrest is opgemerkt, stoelde de oorspronkelijke beslissing van de Commissie om geen bezwaar te maken tegen de in geding zijnde steun, overigens op twee gronden, en één daarvan was nu juist het ontbreken van overcapaciteit. Met zijn oordeel in rechtsoverweging 38 van het arrest Cook (reeds aangehaald), dat de Commissie de procedure van artikel 93, lid 2, van het Verdrag had moeten inleiden teneinde na ontvangst van alle nodige adviezen vast te stellen, of haar beoordeling ter zake wel juist was, heeft het Hof reeds stilzwijgend erkend dat die beoordeling op een probleem van overcapaciteit betrekking kon hebben.

25 Gezien deze overwegingen heeft de Commissie, door de in geding zijnde steun met het Verdrag onverenigbaar te verklaren wegens de bestaande overcapaciteit in de betrokken sector, de grenzen van haar beoordelingsbevoegdheid dan ook niet overschreden.

De vraag, of de steun binnen een algemene regionale steunregeling valt

26 Het Koninkrijk Spanje betoogt, dat de in geding zijnde steun, ook al is deze niet vóór de toekenning goedgekeurd, de kenmerken van regionale steun vertoont en is verleend op basis van een nationale regeling die nadien als algemene regionale steunregeling is goedgekeurd bij beschikking van de Commissie van 29 januari 1992 (mededeling 92/C 326/05, steunmaatregel NN 169/91; PB 1992, C 326, blz. 5). Volgens de Spaanse regering voldoet de steun dan ook aan alle voorwaarden om hem verenigbaar te achten met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 92, lid 3, sub a, van het Verdrag.

27 De Commissie daarentegen is van mening, dat deze steun niet onder deze algemene regionale steunregeling kan vallen en dat de Spaanse autoriteiten, gelet op de communautaire kaderregeling voor de betrokken sector, zich van de toekenning ervan had moeten onthouden dan wel hem had moeten aanmelden in het ontwerpstadium. Aangezien het om ad-hoc-steun ging, had het Koninkrijk Spanje bovendien overeenkomstig het arrest van 14 september 1994 (gevoegde zaken C-278/92, C-279/92 en C-280/92, Spanje/Commissie, Jurispr. 1994, blz. I-4103) moeten aantonen, dat deze inderdaad voldeed aan het criterium van regionale specificiteit, hetgeen niet is gebeurd.

28 Bij mededeling 88/C 320/03 (PB 1988, C 320, blz. 3) heeft de Commissie een kaderregeling geschapen voor bepaalde niet onder het EGKS-Verdrag vallende sectoren van de ijzer- en staalnijverheid. Uit met name punt 3, tweede alinea, van deze mededeling blijkt, dat uitgezonderd in het geval van steun die wordt verleend uit hoofde van een "bestaande en door de Commissie goedgekeurde algemene of regionale steunregeling", welke uitzondering bovendien in bepaalde gevallen niet geldt, de Lid-Staten steunmaatregelen voor de aangewezen sectoren vooraf moeten aanmelden overeenkomstig artikel 93, lid 3, van het Verdrag.

29 Vaststaat, dat de in geding zijnde steun op een van deze sectoren betrekking heeft, te weten de sector staalgieterijen, en dat hij is toegekend zonder vooraf te zijn aangemeld. Zo hij al kan worden geacht onder een nationale regeling te vallen die nadien door de Commissie als algemene regionale steunregeling is goedgekeurd, kan hij evenwel in geen geval worden beschouwd als steun die is verleend uit hoofde van een bestaande en door de Commissie goedgekeurde algemene steunregeling.

30 Wat de regionale specificiteit van deze steunmaatregelen betreft, volstaat de vaststelling, dat de maatregelen in de bestreden beschikking met de gemeenschappelijke markt onverenigbaar zijn verklaard, niet omdat zij geen betrekking hebben op een regio die van de afwijking van artikel 92, lid 3, sub a, van het Verdrag kan profiteren, maar omdat zij bijdragen tot een nieuwe verslechtering van de situatie van overcapaciteit die de betrokken sector kenmerkt. Zoals in rechtsoverweging 25 van het onderhavige arrest is opgemerkt, kan een dergelijke reden een op grond van artikel 92, lid 3, sub a of c, van het Verdrag gegeven beschikking rechtvaardigen.

31 Het eerste middel moet derhalve worden afgewezen.

Het tweede middel

32 Het Koninkrijk Spanje is van mening, dat de sectoriële beoordeling waarop de Commissie haar beschikking heeft gegrond, berust op louter veronderstellingen, die zijn geëxtrapoleerd uit gegevens die niet representatief zijn en betrekking hebben op een later tijdvak dan in aanmerking kon worden genomen.

33 De Commissie daarentegen houdt vol, dat haar beoordeling berust op voldoende representatieve en objectieve gegevens, die bovendien zijn bevestigd door het advies van een onafhankelijk technisch deskundige.

34 In de eerste plaats zij eraan herinnerd, dat wanneer de Commissie beschikt over een ruime beoordelingsvrijheid, zoals het geval is bij de toepassing van artikel 92 van het Verdrag, de rechter bij de toetsing van de rechtmatige uitoefening van die vrijheid zijn oordeel niet in de plaats mag stellen van dat van het bevoegde gezagsorgaan, doch zich heeft te beperken tot het onderzoek, of het oordeel van het gezagsorgaan niet kennelijk onjuist is dan wel misbruik van bevoegdheid oplevert (zie met name arrest van 14 maart 1973, zaak 57/72, Westzucker, Jurispr. 1973, blz. 321, r.o. 14).

35 Derhalve moet worden onderzocht, hoe het bestreden standpunt is tot stand gekomen, teneinde te bepalen of het kennelijk onjuist is.

36 Zoals in rechtsoverweging 8 van het onderhavige arrest is opgemerkt, heeft de Commissie na het arrest Cook (reeds aangehaald) besloten de procedure van artikel 93, lid 2, van het Verdrag in te leiden. Blijkens mededeling 93/C 281/07 (reeds aangehaald) heeft zij de Spaanse regering, de overige Lid-Staten en andere belanghebbenden verzocht, hun opmerkingen kenbaar te maken over de vraag, of er in de betrokken subsectoren al dan niet sprake was van overcapaciteit. In het kader van deze procedure heeft de Commissie, zoals de bestreden beschikking in deel III vermeldt, opmerkingen ontvangen van een aantal ondernemingen uit het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Duitsland, Italië en Spanje.

37 De Spaanse regering en de Commissie verschillen van mening over de representativiteit van deze ondernemingen: volgens eerstgenoemde bedraagt hun totale productiecapaciteit niet meer dan 3 à 4 % van de in de sector staalgieterijen beschikbare capaciteit, terwijl laatstgenoemde stelt, dat deze ondernemingen 15 % van de communautaire productie in 1990 in deze sector vertegenwoordigden.

38 Vastgesteld dient te worden, dat de Commissie gegevens heeft verzameld bij alle ondernemingen die in het kader van de daartoe ingestelde procedure opmerkingen hebben gemaakt, en dat zij bovendien het advies van een onafhankelijke deskundige heeft ingewonnen, die de verzamelde informatie overigens heeft bevestigd. In die omstandigheden kan niet worden geconcludeerd, dat de gegevens waarop de Commissie haar beoordeling heeft gegrond niet representatief en objectief zijn.

39 Partijen zijn het verder oneens over de vraag, of de door PYRSA gefabriceerde producten tot een specifieke subsector behoren. Verzoeker verwijt verweerster met name, haar beoordeling op één enkele opvatting te hebben gegrond.

40 Dienaangaande kan worden opgemerkt, dat enerzijds de kaderregeling voor bepaalde niet onder het EGKS-Verdrag vallende sectoren van de ijzer- en staalnijverheid in mededeling 88/C 320/03 (reeds aangehaald), die een aantal sectoren en subsectoren omvat, binnen de sector staalgieterijen geen subsectoren onderscheidt, en dat anderzijds de ondernemingen die inlichtingen hebben verstrekt alsook de onafhankelijke deskundige van mening waren, dat er geen specifieke subsector tandwielen en GET-uitrusting bestond. De Spaanse regering kan derhalve niet stellen, dat de Commissie zich bij het bepalen van haar standpunt ter zake op één enkele opvatting heeft gebaseerd.

41 Wat de referentiejaren betreft, hebben de meeste gedetailleerde gegevens die door de Commissie in aanmerking zijn genomen inderdaad betrekking op 1990 en de daaropvolgende jaren, terwijl de in geding zijnde steun is toegekend op grond van besluiten die volgens de Spaanse regering tussen 1988 en 1990 zijn genomen.

42 Naar evenwel duidelijk blijkt uit de punten 2.1.9 en 3, derde alinea, tweede streepje, van mededeling 88/C 320/03 (reeds aangehaald), heeft de sector staalgieterijen te kampen met overcapaciteit en met ernstige economische en financiële moeilijkheden. De conclusies die kunnen worden getrokken uit de gegevens voor 1990 en latere jaren, hebben derhalve slechts een constatering bevestigd die reeds in 1988 het treffen van bijzondere maatregelen voor de betrokken sector had gerechtvaardigd.

43 Gelet op al het voorgaande moet worden vastgesteld, dat de Commissie, door zich in de bestreden beschikking op het standpunt te stellen dat de in geding zijnde steun bijdroeg aan een nieuwe verslechtering van de in de betrokken sector waargenomen situatie van overcapaciteit, geen kennelijke beoordelingsfout heeft begaan.

44 Het tweede middel moet derhalve worden afgewezen.

Het derde en het vierde middel

45 Het Koninkrijk Spanje acht de verplichting tot terugbetaling van de toegekende steun en de berekeningswijze van de gevorderde rente disproportioneel en in strijd met het vertrouwensbeginsel. De omstandigheden waaronder de in geding zijnde steun aan PYRSA is verleend hadden bij deze onderneming een gewettigd vertrouwen gewekt dat door de rechter moet worden beschermd.

46 Volgens de Commissie zijn deze omstandigheden evenwel niet relevant voor de verplichting die voortvloeit uit de onwettigheid en de onverenigbaarheid van de in geding zijnde steun.

47 In de eerste plaats zij eraan herinnerd, dat de ongedaanmaking van onwettige steun door middel van terugvordering het logische gevolg is van de vaststelling dat de steun onwettig is. Bijgevolg is de terugvordering van onwettige staatssteun teneinde de vroegere toestand te herstellen, in beginsel niet te beschouwen als een maatregel die onevenredig is ten opzichte van de doelstellingen van de verdragsbepalingen inzake staatssteun (arrest van 21 maart 1990, zaak C-142/87, België/Commissie, Jurispr. 1990, blz. I-959, r.o. 66). Hetzelfde geldt voor de rentevordering over het tijdvak gelegen tussen de datum van uitkering van de steun en die van de daadwerkelijke terugbetaling ervan.

48 In de tweede plaats kan een Lid-Staat wiens instanties een steun in strijd met de procedureregels van artikel 93 hebben toegekend, zich niet op het gewettigd vertrouwen van de ontvangers van de steun beroepen om zich te onttrekken aan zijn verplichting, de nodige maatregelen te treffen voor de uitvoering van een beschikking waarbij de Commissie hem gelast de steun terug te vorderen. Zou men dit toelaten, dan zouden de artikelen 92 en 93 elk nuttig effect verliezen, aangezien de nationale instanties zich dan op hun eigen onrechtmatig gedrag zouden kunnen beroepen om door de Commissie op grond van deze verdragsartikelen gegeven beschikkingen elke werking te ontnemen (arrest van 20 september 1990, zaak C-5/89, Commissie/Duitsland, Jurispr. 1990, blz. I-3437, r.o. 17).

49 Het middel van schending van het gewettigd vertrouwen van de ontvangende onderneming wordt door de Spaanse regering evenwel niet zozeer opgeworpen om zich te onttrekken aan de verplichting welke voortvloeit uit de uitvoering van de beschikking van de Commissie, als wel om voor het Hof de geldigheid van deze beschikking zelf aan te vechten.

50 Een dergelijk middel is in het licht van de omstandigheden van het geval echter niet gegrond.

51 Gelijk het Hof in rechtsoverweging 14 van het arrest Commissie/Duitsland (reeds aangehaald) overwoog, kunnen ondernemingen die steun genieten, gelet op het dwingend karakter van het door de Commissie krachtens artikel 93 van het Verdrag uitgeoefende toezicht op de steunmaatregelen van de staten, in beginsel slechts een gewettigd vertrouwen in de rechtmatigheid van de steun hebben wanneer de steun met inachtneming van de procedure van dat artikel is toegekend. Een behoedzaam ondernemer zal immers normaliter in staat zijn, zich ervan te vergewissen of deze procedure is gevolgd.

52 Niet wordt betwist, dat de litigieuze steun, in weerwil van de door artikel 93, lid 3, van het Verdrag aan de Lid-Staten opgelegde verplichtingen, is toegekend zonder vooraf te zijn aangemeld.

53 Dat de Commissie aanvankelijk had besloten geen bezwaar te maken tegen de betrokken steun, kan niet worden aangemerkt als omstandigheid waardoor bij de ontvangende onderneming een gewettigd vertrouwen kon worden gewekt, aangezien dit besluit binnen de beroepstermijn is aangevochten en vervolgens door het Hof nietig is verklaard. Deze fout van de Commissie mag worden betreurd, maar de consequenties van het onrechtmatige optreden van het Koninkrijk Spanje worden daardoor niet opgeheven.

54 Derhalve kan de bestreden beschikking noch wat de gevorderde terugbetaling van de in geding zijnde steun betreft, noch wat de rentevordering betreft, worden geacht inbreuk te maken op het gewettigd vertrouwen van de onderneming die deze steun heeft ontvangen.

55 Het derde en het vierde middel moeten derhalve worden afgewezen.

56 Aangezien geen van de door de Spaanse regering opgeworpen middelen kan slagen, moet het beroep in zijn geheel worden verworpen.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

57 Ingevolge artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen voor zover dit is gevorderd. Daar het Koninkrijk Spanje in het ongelijk is gesteld, moet het overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten worden verwezen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE,

rechtdoende:

1) Verwerpt het beroep.

2) Verwijst het Koninkrijk Spanje in de kosten.